Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Groningen 150607 asbestzaak; beroep van Eternit op verjaring onaanvaardbaar

Rb Groningen 150607 asbestzaak; beroep van Eternit op verjaring onaanvaardbaar
4.2.  Als meest verstrekkende verweer heeft Eternit aangevoerd dat de vordering van [eiser] is verjaard. Eternit heeft daarbij verwezen naar artikel 3:310 BW en gesteld dat tussen de dag van de laatste blootstelling, in 1973, en de dag van aansprakelijkstelling, meer dan 30 jaar is verstreken. (...)

Gezichtspunten die in elk geval bij deze beoordeling moeten worden betrokken, zijn:
a. of het gaat om vergoeding van vermogensschade dan wel nadeel dat niet in vermogensschade bestaat en of de gevorderde schadevergoeding ten goede komt aan het slachtoffer zelf, dienst nabestaanden dan wel een derde;
b. in hoeverre voor het slachtoffer resp. zijn nabestaanden terzake van de schade een aanspraak op een uitkering uit anderen hoofde bestaat;
c. de mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene kan worden verweten;
d. in hoeverre de aangesprokene reeds vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rekening heeft gehouden of had behoren te houden met de mogelijkheid dat hij voor de schade aansprakelijk zou zijn;
e. of de aangesprokene naar redelijkheid nog de mogelijkheid heeft zich tegen de vordering te verweren;
f. of de aansprakelijkheid (nog) door verzekering is gedekt;
g. of na het aan het licht komen van de schade binnen redelijke termijn een aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden en een vordering tot schadevergoeding is ingesteld.

4.2.3.  De voorzieningenrechter overweegt dat niet in geschil is dat de vordering op materiële en immateriële schade bestrekking heeft en dat de eventuele vergoeding aan [eiser] ten goede zal komen (a). Gebleken is dat voor [eiser] een aanspraak op een uitkering uit anderen hoofde bestaat, te weten de uitkering krachtens de regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers van € 16.476. Ter zitting heeft [eiser] laten weten dat bij de hoogte van de vordering rekening moet worden gehouden met dit bedrag en dat Eternit derhalve baat heeft bij de toekenning van dit bedrag. Daarbij voorziet deze regeling slechts in een beperkte uitkering. Eternit heeft dit niet weersproken. Voor het overige bestaat voor [eiser] voor de thans gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding geen aanspraak op een uitkering uit anderen hoofde (b). Het aan Eternit gemaakte verwijt is, gelet op hetgeen hierna onder 4.3 wordt overwogen zo ernstig dat gezichtspunt c niet tot voordeel van Eternit kan strekken voor wat betreft haar beroep op verjaring (c). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had Eternit reeds vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rekening behoren te houden met de mogelijkheid dat zij voor de eventuele schade aansprakelijk zou zijn, nu - gelet op de hierna in rechtsoverweging 4.3 gestelde feiten en omstandigheden - ruimschoots voor 2003 evident was dat de zonder waarschuwing of instructie door Eternit in de handel gebrachte asbestplaten een risico vormden voor de volksgezondheid. Niet gebleken is dat Eternit zich als gevolg van het tijdsverloop niet (meer)zou kunnen verweren tegen de vordering van [eiser] (d en e). Eternit heeft voorts onbetwist gesteld dat zij niet over verzekeringsdekking beschikt (f). De ziekte mesothelioom is bij [eiser] in augustus 2005 vastgesteld. Het inzicht bij [eiser] dat de ziekte (mede) veroorzaakt is door asbesthoudend plaatmateriaal van Eternit, is pas medio 2006 ontstaan, hetgeen ook blijkt uit het Rapport inzake arbeidshistorisch onderzoek en blootstelling aan asbest van het Instituut Asbestslachtoffers van 12 juli 2006. Aangezien [eiser] Eternit op 24 augustus 2006 aansprakelijk heeft gesteld, heeft [eiser] dit binnen een redelijke termijn gedaan (g).

4.2.4.  Hetgeen hiervoor is weergegeven ten aanzien van de gezichtspunten a, b, c, d, en g strekken ten gunste van [eiser]. Ten aanzien van f heeft Eternit gesteld niet meer over verzekeringsdekking te beschikken omdat de verzekeraars begin jaren 90 de polissen hebben opgezegd en dat zij er sindsdien niet meer in is geslaagd dekking voor haar aansprakelijkheid te vinden. Desalniettemin is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit niet tot voordeel van Eternit kan strekken nu Eternit haar stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd.

4.2.5.  De voorzieningenrechter oordeelt op basis van het voorgaande dat het beroep van Eternit op verjaring van de vordering van [eiser] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De argumenten van Eternit zijn onvoldoende klemmend om in casu vast te houden aan de op zichzelf harde verjaringstermijn, waarbij de voorzieningenrechter betrekt dat Eternit een en ander onvoldoende heeft onderbouwd. Niet zonder gewicht in dit verband is dat het in het algemeen aan slachtoffers of hun nabestaanden niet valt uit te leggen dat zij op grond van onbekendheid met de schade verstoken blijven van ieder recht op vergoeding van hun schade.
LJN BA7469