Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb R.dam 290409 onrechtmatig handelen Eternit door aannemer (afnemer asbest) onvoldoende te waarschu

Rb R.dam 290409 onrechtmatig handelen Eternit door aannemer (afnemer asbest) onvoldoende te waarschuwen
5  De beoordeling
5.1 Ter beoordeling ligt allereerst voor of Eternit onrechtmatig heeft gehandeld door afnemers van haar producten over het tijdvak 1962 (dan wel 1968) tot 1994 niet, althans niet adequaat, te waarschuwen voor het gevaar verbonden aan het gebruik, het verwerken en bewerken van asbesthoudende Eternit-producten.
[eiseres] heeft in haar dagvaarding en in haar conclusie van repliek aan haar vordering de stelling ten grondslag gelegd dat zowel vóór 1980 als nog vele jaren ná 1980 [persoon 1] te maken heeft gehad met blootstelling aan asbest dat afkomstig was van door Eternit geproduceerde en geleverde asbestcement producten, die gemaakt waren met gebruikmaking van wit asbest. Het verweer van Eternit heeft zich vervolgens nadrukkelijk toegespitst op haar wetenschap omtrent de gevaren van wit asbest. Eerst bij pleidooi heeft [eiseres] gesteld dat [persoon 1] door het gebruik van producten als Nobranda en Pical afkomstig van Eternit (ook) aan bruin asbest is blootgesteld. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] hiermee heeft gehandeld in strijd met een goede procesorde. Ter onderbouwing van haar nieuwe stelling verwijst [eiseres] slechts naar de verklaring die de getuige [getuige 1] op 12 februari 2007 heeft afgelegd. Bij het uitbrengen van de dagvaarding in juni 2007 had [eiseres] reeds rekening kunnen en moeten houden met deze verklaring. Door deze nieuwe stelling pas bij schriftelijk pleidooi te voeren, is Eternit slechts in de gelegenheid gesteld in haar tweede termijn hierop te reageren. Dit betekent niet alleen dat Eternit hierdoor ernstig in haar verdediging is bemoeilijkt, doch ook dat indien deze stelling bij onderhavig geschil wordt betrokken de procedure onwenselijk zou worden vertraagd. De rechtbank gaat mitsdien voorbij aan deze nieuwe stelling van [eiseres] en zal slechts overgaan tot de beoordeling van de vraag in hoeverre Eternit onrechtmatig jegens [persoon 1] en [eiseres] heeft gehandeld door [persoon 1] over het tijdvak 1962 (dan wel 1968) tot 1994 niet, althans niet adequaat, te waarschuwen voor het gevaar verbonden aan het gebruik, het verwerken en bewerken van Eternit-producten, welke wit asbest bevatten.

5.2 De rechtbank stelt voorop dat de rechtmatigheid van het handelen van Eternit moet worden beoordeeld in het licht van de maatschappelijke opvattingen ten tijde van de aan Eternit verweten gedragingen of nalatigheden. Daarbij verdient opmerking dat vanaf het moment waarop binnen de maatschappelijke kring waartoe Eternit behoort, bekend moest worden geacht dat aan het werken met wit asbest gevaren voor de gezondheid zijn verbonden, een verhoogde zorgvuldigheidsnorm had te gelden met het oog op de belangen van diegenen die zich bevinden in de directe nabijheid van een plaats waar met wit asbest wordt gewerkt. Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en van de toentertijd bestaande kennis en inzichten, welke veiligheidsmaatregelen vanaf dat moment van Eternit konden worden verwacht. In dat verband zijn mede van belang de mate van zekerheid dat het werken met wit asbest gezondheidsrisico’s meebracht en de aard en ernst van die risico’s.

5.3 Voor wat betreft de periode tot en met 1979 heeft Eternit zich op het standpunt gesteld dat zij niet op de hoogte was, en ook niet hoefde te zijn, van de risico’s welke verbonden waren aan wit asbest (chrysotiel). De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

5.3.1 Reeds in de eerste helft van de vorige eeuw werd bekend dat het gebruik van asbest gevaren voor de gezondheid kon meebrengen. Aanvankelijk betrof dat het gevaar van asbestose als gevolg van het inademen van fijn asbeststof.
In 1942 publiceert dr. J. Hampe zijn proefschrift onder de titel ‘Stof en stoflongen, in het bijzonder over silicose en silicatose’ (productie 16 bij conclusie van repliek). In zijn proefschrift wijst hij op het risico van longkanker bij blootstelling aan asbest. Voorts staat in de Memorie van Toelichting bij het ontwerp van de Wet houdende wettelijke regeling betreffende het voorkomen en het bestrijden van silicose en andere stoflongziekten van 16 december 1949 (productie 17 bij conclusie van repliek) vermeld dat asbestose ontstaat ten gevolge van de inademing van fijn asbeststof. Uit deze memorie blijkt voorts dat toen reeds het gevaar van verspreiding van asbesthoudende stof bij het vervaardigen en het verzagen van asbestcementplaten werd onderkend. In deze memorie wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten asbest.
Hoewel er reeds ruim vóór 1960 onder wetenschappers bekendheid bestond met de ziekte mesothelioom en de verdenking dat er een verband met asbest aanwezig was, is dat verband, naar algemeen wordt aanvaard, voor het eerst overtuigend aangetoond in de publicatie van [persoon 2], [persoon 3] en [persoon 4], Diffuse Pleural Mesothelioma and Asbestos Exposure in the North Western Cape Province, British Journal of Industrial Medicine, 1960, 17 (productie 18 bij conclusie van repliek). Het zou daarbij niet alleen gaan om gevallen van beroepsmatige blootstelling aan asbest (industrial exposure) maar ook om blootstelling door omwonenden van de asbestmijnen c.q. childhood-exposure. Van belang is verder dat in 1964 in New York de Eerste Internationale Asbestconferentie is gehouden. Op die conferentie is daadwerkelijk vast komen te staan dat sommige vormen van asbestblootstelling kunnen leiden tot de ziekte mesothelioom. Vier jaar later werd in Dresden de tweede Internationale Asbestconferentie gehouden. In het artikel van R. Zielhuis, Biologische effecten van asbest, tweede internationale conferentie Dresden 22-25 april 1968, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 112, nr. 33 (productie 25 bij conclusie van repliek) staat hierover het volgende vermeld: “In 1964 werd in New York nog betwijfeld of de meest gebruikte asbestsoort, chrysotiel, wel carcinogeen was; en men overwoog de mogelijkheid, de carcinogene soorten hierdoor te vervangen. Deze hoop is nu wel de bodem ingeslagen, zowel door experimenteel als door epidemiologisch onderzoek in vele landen. Hierover werden op het congres talrijke mededelingen gedaan.”
Begin 1967 verscheen in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde een artikel van [per[persoon 5], Klinische lessen, (productie 21 bij conclusie van repliek). In dit artikel wijst [persoon 5] erop dat asbest niet alleen gevaar oplevert voor degenen die, kort samengevat, in asbestmijnen en asbestfabrieken werken, maar dat het stijgend aantal toepassingen van asbest en daarmee de substantieel toegenomen asbestproductie ook gevaren inhield voor groepen die niet zo voor de hand lagen, zoals bouwvakarbeiders, huisgenoten van asbestwerkers en mensen die wonen in de omgeving van asbestmijnen en asbest-verwerkende industrieën of aan wegen waarlangs asbest werd getransporteerd. [persoon 5] maakt in dit artikel geen onderscheid qua gevaar respectievelijke carcinogeniteit tussen wit en blauw asbest. Vervolgens publiceert [persoon 6] in 1969 in Nederland zijn proefschrift over de relatie tussen asbest en maligne mesothelioom. Hierin toont hij aan dat de beroepsziekte mesothelioom in Nederland aanzienlijk vaker voorkomt dan voorheen werd aangenomen.

5.3.2 Het voorgaande toont aan dat al begin jaren ‘60 van de vorige eeuw in brede kring de wetenschap bestond dat werken met asbest gevaarlijk en zelfs levensgevaarlijk kan zijn. De nadien gevolgde publicaties bevestigden en versterkten dat alleen maar: na het verband tussen asbest en asbestose volgt dat tussen asbest en longkanker en tussen asbest en mesothelioom. In die periode was ook reeds het besef doorgedrongen dat asbestblootstelling de ziekte mesothelioom kan veroorzaken, dat dit gevaar bestond voor degenen die beroepsmatig met asbest in aanraking kwamen, maar ook voor zogenaamde thuisbesmetting en voorts dat er serieuze aanwijzingen bestonden voor de verdenking dat asbest ernstige gezondheidsrisico’s inhield voor grotere groepen, die slechts zijdelings en op een meer incidentele basis aan asbest werden blootgesteld. Weliswaar bestond er in deze jaren discussie of aan wit asbest dezelfde gevaren voor de gezondheid kleefden als aan de overige soorten asbest, doch de rechtbank is van oordeel dat Eternit hieraan niet de conclusie had mogen verbinden dat wit asbest dus niet gevaarlijk was voor de gezondheid. [eiseres] heeft ook onbetwist gesteld dat er in die jaren géén publicaties waren die aantoonden dat blootstelling aan wit asbest niet gevaarlijk respectievelijk kankerverwekkend is.

5.3.3 De rechtbank acht het voorts van belang dat uit de publicatie van [persoon 7], Toepassing van asbest, d.d. 3 april 1970 blijkt dat op de vraag van [persoon 6], directeur Eternit, of verschillende soorten asbest verschillende gevolgen hebben dr. [persoon 6] als volgt heeft geantwoord: “De meest gebruikte asbestsoorten (chrysotiel, amosiet en crocidoliet) kunnen als verwekker van asbestosen, resp. mesotheliomen, worden beschouwd. (…)” Op zijn vraag of alle asbest op een hoop kan worden geveegd, bijvoorbeeld asbest als isolatiemateriaal of gebonden als in asbestcement, kunststoffen en lassen heeft dr. [persoon 6] geantwoord: “Als eerder gezegd, zal asbest gevaar opleveren door losse, zwevende vezels; bij asbestisolatiewerkzaamheden zal dit in sterke mate het geval zijn. In gebonden vorm – als asbestcementmaterialen – zal het geen probleem opleveren, tenzij het asbest in dit soort materialen door bewerken of slijtage vrijkomt. Een onzer mesothelioomslachtoffers was bijv. een waterleidingmonteur, die jarenlang asbestcementbuizen had bewerkt. Het asbest kon in de longen van het slachtoffer worden aangetoond.” Voorts blijkt dat dr. [persoon 6] op de vraag of hij iets naders kan zeggen over de wijze waarop degenen, die al lang met asbest werken, het beste kunnen worden voorgelicht, als volgt heeft geantwoord: “Het enige vaststaande feit is het causale verband tussen asbestinademing en asbestose, resp. diffuus mesothelioom. Er is niets zeker bekend over potentiërende factoren als carcinogenen en constitutie van de patiënt; evenmin bestaat dit voor maximaal aanvaardbare concentraties asbestvezels in de atmosfeer. Wel geldt hier, dat de hoeveelheden ingeademd asbest bij het diffuus mesothelioom aanzienlijk minder zijn dan bij asbestose. De voorlichting kan derhalve slechts algemeen zijn: asbest dient beschouwd te worden als een gevaarlijk materiaal. Bij de be- en verwerking ervan zullen die maatregelen moeten worden genomen, die de mogelijkheid tot inademen van asbestvezels maximaal tegengaan.”

5.3.4 Voormelde bij Eternit in ieder geval vanaf 1969 (het jaar waarin het proefschrift van [persoon 6] werd gepubliceerd) aanwezig geachte kennis had bij haar tot het besef moeten leiden dat het in het verkeer brengen van de asbesthoudende platen zonder waarschuwing voor de aan (het werken met) asbest verbonden gevaren, tot serieuze, en niet goed overzienbare, gezondheidsrisico’s voor derden aanleiding zou kunnen geven. Het was voor Eternit oncontroleerbaar waar de platen (uiteindelijk) terecht zouden komen en op welke wijze de platen (in de loop van de tijd) door afnemers en/of door anderen zouden worden gebruikt en welke slechts geringe of langdurige blootstelling van derden aan asbeststof daarvan het gevolg zou kunnen zijn.
Gelet hierop, en gelet op het feit dat bewerken en verwerken van de asbesthoudende platen destijds tot het normale gebruik van die platen behoorde, heeft Eternit in strijd gehandeld met de, ook naar de normen van die periode, van haar te verlangen (verhoogde) zorgvuldigheidsnorm door asbestcementplaten in het verkeer te brengen zonder waarschuwing of aanwijzing om het redelijkerwijs te verwachten gebruik tot veilige verwerking te beperken. Van Eternit had mogen worden verlangd dat zij gegeven het vermelde redelijkerwijs te verwachten gebruik en haar kennis aangaande de daaraan verbonden ernstige gevaren de voor de hand liggende en weinig kostbare maatregel van een waarschuwing (door bijvoorbeeld waarschuwingsetiketten) had genomen. Van het feit dat zij dit heeft nagelaten, valt haar – mede gelet op de ernst van de mogelijke gevolgen, te weten een letale ziekte – een ernstig verwijt te maken.

5.3.5 Uit het voorgaande volgt dat Eternit in de periode 1969 tot en met 1979 onrechtmatig heeft gehandeld door de afnemers van haar producten in die periode niet te waarschuwen voor het gevaar verbonden aan het gebruik, het verwerken en bewerken van Eternit-producten, welke wit asbest bevatten.

5.4 Voor wat betreft de periode na 1979 heeft Eternit zich op het standpunt gesteld dat zij afdoende heeft gewaarschuwd. Vooruitlopend op het Etiketteringsbesluit van 17 juli 1984 (Staatscourant 1984, 145) is zij er in 1979 toe overgegaan om haar producten te “labellen” via bijvoeging van de hiervoor onder 2.6 vermelde folder. De folder waarschuwt onder 3 en in het “a”-logo dat het asbest bevat, dat inademing van stof vermeden moet worden en dat bij gebruik van bewerkingsapparatuur stofafzuiging moet plaatsvinden. De folder voldoet aan de eisen die het Etiketteringsbesluit stelt, aldus Eternit.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat Eternit niet op elk van haar producten een passend waarschuwingsetiket heeft aangebracht. Zij verstrekte de folder slechts aan de groothandel en derhalve niet aan de gebruikers c.q. afnemers van haar producten zoals [persoon 1]. De stelling van Eternit dat zij hiermee aan haar verplichtingen heeft voldaan en het vervolgens de verantwoordelijkheid van de groothandel was om zorg te dragen voor verdere verstrekking van (de informatie van) de folder volgt de rechtbank niet. Gezien de bekendheid die Eternit had omtrent de gevaren van asbest en het te verwachten gebruik van haar producten, had zij ervoor zorg moeten dragen dat de waarschuwing de afnemers c.q. gebruikers daadwerkelijk zou bereiken, althans dat de kans daarop zo groot mogelijk zou zijn. Ze kon deze verantwoordelijkheid niet afschuiven op de groothandel. Zij had ook op eenvoudige wijze aan haar waarschuwingsplicht kunnen voldoen door, zoals het Etiketteringsbesluit waarnaar zij verwijst ook eist, elk product te voorzien van een waarschuwingssticker. Door slechts een waarschuwingsfolder te verstrekken bij een pakket asbestcementplaten, terwijl zij kon en mocht verwachten dat de groothandel niet steeds dit gehele pakket, doch slechts losse platen zou verkopen aan de afnemers, en voorts geen maatregelen te treffen om zeker te stellen dat de folder de afnemers c.q. gebruikers zou bereiken, heeft Eternit niet aan de op haar rustende zorgplicht voldaan.

5.5 Nu uit het voorgaande volgt dat Eternit onrechtmatig heeft gehandeld door afnemers van haar producten over het tijdvak 1969 tot 1994 niet, althans niet adequaat te waarschuwen voor het gevaar verbonden aan het gebruik, het verwerken en bewerken van abesthoudende Eternit-producten, is vervolgens de vraag aan de orde of er voldoende causaal verband bestaat tussen dit onrechtmatig handelen en de door [persoon 1] en [eiseres] geleden schade.

5.6 Eternit heeft in dit verband allereerst betwist dat de bij [persoon 1] geconstateerde mesothelioom asbestgeïnduceerd is. 15 tot 20% van alle mesothelioom-gevallen staat niet in verband met asbest, aldus Eternit. Ter onderbouwing van haar betwisting heeft zij een aantal publicaties overgelegd, waaronder een artikel uit 1996 van haar eigen medisch adviseur [medisch adviseur] (productie 24 conclusie van antwoord). Daarin wordt betoogd dat blootstelling aan asbest niet de enige oorzaak van mesothelioom is, maar dat ook het mineraal erioniet, radioactieve straling en littekenvorming in de longen als andere mogelijke oorzaken van mesothelioom kunnen worden aangemerkt, terwijl ook sprake zou kunnen zijn van het spontaan opkomen van de ziekte, of van ‘cases induced by unknown causes’.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat asbest als veruit de belangrijkste oorzaak van mesothelioom heeft te gelden. Deze conclusie wordt ook gedragen door de door Eternit overgelegde publicaties, waaronder vermeld artikel van [medisch adviseur]. Uit het door Eternit overgelegde deskundigenrapport van oktober 1997, opgemaakt in de zaak [persoon x] en [persoon y] (productie 8 bij conclusie van antwoord) staat vermeld dat niet alle mesotheliomen door asbest worden veroorzaakt, maar dat thans ‘algemeen wordt aangenomen dat 80 à 85% van de diffuse maligne mesotheliomen door asbest worden veroorzaakt’ en dat in de resterende 15 à 20% vrijwel nooit een oorzaak is gevonden. Niet uitgesloten kan derhalve worden dat ook in de (meerderheid van de) resterende 15 à 20% asbest de oorzaak is. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de kans dat de bij [persoon 1] geconstateerde mesothelioom is veroorzaakt door blootstelling aan asbest zo groot is dat daarmee het causaal verband in beginsel voldoende vaststaat. Van Eternit mocht vervolgens verwacht worden dat zij voldoende concrete feiten en omstandigheden zou stellen op grond waarvan aangenomen had kunnen worden dat enige andere concrete oorzaak (bijvoorbeeld één van de door [medisch adviseur] geschetste mogelijke oorzaken) tot de ziekte van [persoon 1] kan hebben geleid. Eternit heeft dit echter nagelaten, zodat haar verweer als zijnde onvoldoende onderbouwd wordt verworpen.

5.7 Eternit heeft voorts betwist dat de asbestvezel die bij [persoon 1] de mesothelioom heeft veroorzaakt afkomstig was van een asbestcementhoudendproduct dat door Eternit in het verkeer was gebracht.

5.7.1 [eiseres] heeft in dit verband allereerst gesteld dat [persoon 1] in de periode van 1962 tot 1995 asbestcementproducten die afkomstig waren van Eternit heeft gekocht en vervolgens bewerkt. Eternit heeft dit betwist. Ter onderbouwing van haar stelling dat dit wel het geval is geweest, heeft [eiseres] het hiervoor onder 1.2 vermelde proces-verbaal van voorlopig getuigenverhoor d.d. 12 februari 2007 overgelegd. Partijen zijn bij dit voorlopig getuigenverhoor aanwezig of vertegenwoordigd geweest, zodat de daarbij afgelegde verklaringen ingevolge het bepaalde in artikel 192 lid 1 Rv dezelfde bewijskracht hebben als waren zij in deze procedure afgelegd. [eiseres] heeft in enquête naast zichzelf als getuige doen horen de heer [getuige 1]. Eternit heeft afgezien van contra-enquête.
De getuige [getuige 1] heeft – voor zover thans van belang – het volgende verklaard:
“(…) Vanaf 1967 bracht ik bouwmaterialen rond naar aannemers. Ik werkte destijds bij Esselink. Ik bracht ook bouwmaterialen naar [persoon 1]. Ik heb van 1967 tot en met 1992 op de auto gezeten. Ik bracht allerlei soorten materialen. Ook golfplaten, asbestplaten in allerlei vormen en maten. Die platen kwamen uit Goor, daar zat Eternit. Bij mijn weten bracht ik geen platen rond die niet van Eternit afkomstig waren. Ik kwam regelmatig bij [persoon 1] met asbestplaten. Soms twee keer achter elkaar, soms wekelijks en dan weer een tijdje niet. (…) Esselink kocht die platen bij Eternit. (…) U zegt mij dat er in de eerdere procedure is gesproken over bebboards. Dat staat voor Brandvrij Eternit Board. Dat waren vlakke platen, die kwamen ook van Eternit. Ook had je nog de benamingen Nobranda, Isotex en Pical en ook nog Vlak Eternit. (…) Ik weet dat [persoon 1] ook wel eens platen nodig had voor de bouw van nieuwe schuren. Het klopt wel dat voor een nieuwe schuur meer dan twintig platen nodig zijn. Het is mogelijk dat er dan in zo’n geval meer dan veertig werden gebracht. (…)”.
[eiseres] heeft als getuige – voor zover thans van belang – het volgende verklaard:
“Mijn man had een eenmanszaak en kocht Eternitplaten in via de bouwmaterialenhandel. Mijn man had niet veel voorraad en als hij een dak moest repareren naar aanleiding van stormschade of andere schades haalde hij de platen zelf op bij de groothandel. Dit was de firma Esselink in Middelharnis. (…) Esselink leverde hoofdzakelijk platen die afkomstig waren van Eternit. (…) mijn man gebruikte eigenlijk altijd platen die van Eternit afkomstig waren. (…) De naam Eternit stond ook in de zijkant ingedrukt in de platen die van Esselink kwamen. (…) De platen die ik heb gezien die van Eternit afkomstig waren, waren grijze platen. Mijn man heeft ook nog met witte asbestplaten gewerkt maar daar weet ik niet veel van. Ook heeft hij nog met zogenaamde bebboardplaten gewerkt. (…)”.
De rechtbank is van oordeel dat het, gezien deze verklaringen, op de weg van Eternit had gelegen haar betwisting dat [persoon 1] asbestcementproducten die afkomstig waren van Eternit heeft gekocht en bewerkt met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen. Dit heeft zij echter nagelaten, zodat de rechtbank deze betwisting onvoldoende gemotiveerd acht en hieraan voorbij gaat.
Gezien het voorgaande neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [persoon 1] in de periode van 1969 tot 1995 regelmatig asbesthoudende producten van Eternit heeft gekocht, gebruikt en verwerkt.

5.7.2 De rechtbank is vervolgens van oordeel dat Eternit de stelling van [eiseres] dat [persoon 1] bij het gebruiken en verwerken van de asbesthoudende producten van Eternit langdurig en intensief te maken heeft gehad met blootstelling aan wit asbest onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Het is een feit van algemene bekendheid dat het verwerken van asbestcementplaten leidt tot het vrijkomen van vezels. Dit is door Eternit ook niet betwist.

5.7.3 Eternit heeft gesteld dat [persoon 1] ook op andere wijzen aan asbest is blootgesteld. Het is aannemelijk dat [persoon 1] ook asbestcementproducten heeft afgenomen van andere producenten dan enkel van Eternit. [persoon 1] heeft sloopwerkzaamheden verricht en volgens de eigen stelling van [eiseres] is [persoon 1] eveneens in aanraking geweest met bruin en blauw asbest. Voorts heeft Eternit gesteld dat gelet op het wijdverspreide gebruik van asbest het zeer wel mogelijk is dat [persoon 1] mesothelioom heeft gekregen door blootstelling waarvoor niemand aansprakelijk kan worden gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] te dezen terecht een beroep heeft gedaan op het bepaalde in artikel 6:99 BW. Toepassing van dat wetsartikel brengt mede dat Eternit moet bewijzen dat de ziekte die [persoon 1] heeft gekregen niet het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor Eternit aansprakelijk is. Dat geldt zowel voor de stelling van Eternit dat de bewuste asbestcementplaten niet (alle) door haar in het verkeer zijn gebracht, als voor haar stelling dat niet vaststaat dat [persoon 1] ziek is geworden door de asbeststof afkomstig van de bewuste asbestcementplaten maar door een blootstelling aan bruin dan wel blauw asbest. Nu Eternit op dit punt geen bewijsaanbod heeft gedaan, terwijl dit wel van haar verwacht had mogen worden, zal zij niet tot dit bewijs worden toegelaten.
Eternit heeft nog gesteld dat de redelijkheid en billijkheid zich ertegen verzetten Eternit met enig bewijs van een blootstellingsbron, waarvoor geen enkele asbest(cement)producent aansprakelijk kan worden gehouden te belasten. De rechtbank volgt Eternit echter niet in deze stelling. De mogelijkheid dat de schade van een benadeelde ook kan zijn veroorzaakt door een gebeurtenis waarvoor niemand aansprakelijk is, ontheft degene die de schade kan hebben veroorzaakt niet van zijn aansprakelijkheid voor de gehele schade, tenzij zo een aansprakelijkheid in de gegeven omstandigheden, waaronder de grootte van de kans dat de schade van de (desbetreffende) benadeelde is veroorzaakt door een gebeurtenis waarvoor geen aansprakelijke kan worden aangewezen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (HR 9 oktober 1992, NJ 1994, 535; DES-dochters). Eternit heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waarom het in onderhavig geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij aansprakelijk wordt gehouden voor de gehele schade.

5.7.4 Eternit heeft voorts nog gesteld dat het aannemelijk is dat ook als [persoon 1] vóór 1979 gewezen zou zijn op de risico’s verbonden aan het werken met asbest, hij niet anders gehandeld zou hebben dan hij nu heeft gedaan. Dit verweer wordt verworpen. De rechtbank is van oordeel dat het causaal verband tussen de schending van de op Eternit rustende waarschuwingsplicht en het ontstaan van de ziekte mesothelioom bij [persoon 1] in beginsel is gegeven. Het ligt vervolgens op de weg van Eternit aannemelijk te maken dat deze ziekte ook bij [persoon 1] zou zijn ontstaan indien zij wel aan de op haar rustende zorgplicht had voldaan. Eternit heeft hiertoe echter onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld. Eternit heeft in dit verband verwezen naar de hiervoor onder 2.6 vermelde folder en gesteld dat [persoon 1] desondanks geen veiligheidsmaatregelen heeft getroffen. [eiseres] heeft echter betwist dat [persoon 1] deze folder ooit heeft gezien en Eternit heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die, indien juist, deze betwisting kunnen ontzenuwen. Eternit heeft voorts gesteld dat [eiseres] heeft verklaard dat [persoon 1] rond 1990 had vernomen dat het werken met asbest risico’s met zich bracht en toch nog vijf jaar is doorgegaan met het bewerken van asbestcementplaten zonder zich te beschermen. Deze stelling berust echter op een verkeerde lezing van de verklaring van [eiseres]. [eiseres] heeft als getuige verklaard: “Na 1990 hebben wij pas vernomen dat asbest gevaarlijk was.” Hoe lang na 1990 dit is geweest, blijft in het midden en staat mitsdien niet vast.

5.7.5 Uit het voorgaande volgt dat het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van Eternit en de door [persoon 1] en [eiseres] geleden schade voldoende is komen vast te staan.

5.8 Eternit heeft nog aangevoerd dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [persoon 1]. Zij heeft daartoe gesteld dat de kennis die haar wordt aangerekend eveneens bij [persoon 1] bekend moet worden geacht. [persoon 1] had als (kleine) zelfstandig ondernemer een eigen verantwoordelijkheid om zich op de hoogte te stellen van op zijn vakgebied belangrijke ontwikkelingen. In dit kader heeft Eternit gewezen op het in 1971 door de overheid via de Arbeidsinspectie gepubliceerde rapport P nr. 116 “Werken met asbest” (productie 5 bij conclusie van antwoord). Met dit document richtte de overheid zich met waarschuwingen tot het bedrijfsleven, dat met asbest te maken had. Voorts heeft Eternit erop gewezen dat het bedrijf van [persoon 1] onderworpen was aan het Asbestbesluit 1988 op grond waarvan haar werknemers beschermd dienden te worden tegen blootstelling aan asbest.
[eiseres] heeft betwist dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [persoon 1]. Niet gezegd kan worden dat [persoon 1] ooit op een relevante wijze bekend is geweest met het mesothelioomrisico verbonden aan de producten van Eternit. Daar komt bij dat Eternit ook ná 1970 bij herhaling onder andere in de media met nadruk de stelling heeft verkondigd dat het gebruik van Eternit-producten niet gevaarlijk was. Bij een juiste weging van alle relevante omstandigheden kan niet gezegd worden dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [persoon 1] voor het ontstaan van de ziekte mesothelioom. Subsidiair is [eiseres] van mening dat de eventuele eigen schuld zo beperkt is geweest dat deze in het niet valt bij de schuld van Eternit.

5.8.1 De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [persoon 1] en overweegt hiertoe als volgt. [persoon 1] had als (kleine) zelfstandig ondernemer een eigen verantwoordelijkheid om zich op de hoogte te stellen van de op zijn vakgebied belangrijke ontwikkelingen, bijvoorbeeld de aan het gebruik van asbesthoudend materiaal verbonden gezondheidsrisico’s en de in verband daarmee te nemen preventieve maatregelen. Het had derhalve van [persoon 1] verwacht mogen worden dat hij op basis van het hiervoor vermelde rapport “Werken met asbest” uit 1971, waarin de risico’s van het werken met asbest staan vermeld, de maatschappelijke discussie over de aan het gebruik van asbest verbonden gezondheidsrisico’s die in de jaren ’70 van de vorige eeuw is gevoerd en het Asbestbesluit uit 1988 zelf maatregelen had getroffen teneinde de blootstelling aan asbest zoveel mogelijk te vermijden. Gesteld noch gebleken is dat [persoon 1] enige maatregel heeft genomen.
Aan de stelling van [eiseres] dat Eternit ná 1970 bij herhaling heeft verkondigd dat het gebruik van Eternit-producten niet gevaarlijk was, gaat de rechtbank voorbij. Indien deze stelling al juist is, is gesteld noch gebleken dat [persoon 1] hiervan destijds kennis heeft genomen.

5.8.2 De rechtbank is van oordeel dat wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten de billijkheid eist dat de schade niet evenredig over [persoon 1] en Eternit verdeeld wordt, doch dat 20% van de schade voor eigen rekening van [persoon 1] (en dus [eiseres]) dient te blijven en 80% van de schade door Eternit vergoed dient te worden. Zij heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden. Allereerst staat tussen partijen vast dat Eternit een asbestproducerend bedrijf is dat deel uitmaakt(e) van een Belgische groep, die een belangrijke internationale positie in de asbestindustrie innam. Zoals van Eternit verwacht mocht worden, was bij haar veel kennis aanwezig omtrent de gevaren die het werken met asbest met zich bracht. Eternit kon kennisnemen van internationale bronnen, deelnemen aan internationale conferenties op dit terrein en zich laten adviseren door deskundigen, waaronder [persoon 6], hetgeen zij ook heeft gedaan. Hier tegenover staat dat [persoon 1] een (kleine) zelfstandig ondernemer was die zich weliswaar op de hoogte moest houden van belangrijke ontwikkelingen op zijn vakgebied, doch ten aanzien van het werken met asbest geen specifieke kennis bezat. Voorts acht de rechtbank het van belang dat uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat Eternit vanaf 1969 onrechtmatig heeft gehandeld, terwijl de eigen schuld van [persoon 1] pas na 1971 is ontstaan. LJN BI8604