Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 190522 Feitelijk leidinggevende ZZP-er niet aansprakelijk, ook afwijzing vordering o.g.v. bestuurdersaansprakelijkheid.

RBGEL 190522 Feitelijk leidinggevende niet aansprakelijk, ook afwijzing vordering o.g.v. bestuurdersaansprakelijkheid

zie voor het vervolg:
GHARL 101023 bestuurder inlener zzp niet aansprakelijk voor arbeidsongeval, ook niet voor niet afsluiten BAV

3De beoordeling

3.1

De kantonrechter geeft hiervoor de volgende motivering.

3.2

Tussen partijen staat het volgende vast.

[gedaagde] was (middellijk) bestuurder van [B.V.] (hierna: [B.V.]).

[eiser] verrichtte sinds 2016 als ZZP-er werkzaamheden voor [B.V.], in het bedrijfspand, een hal, van [B.V.] te [plaats].

Op 23 december 2016 is het bedrijfspand in brand gevlogen. [eiser] was daar aanwezig en hij heeft brandwonden opgelopen aan zijn gezicht en linkerarm.

[B.V.] is op 10 april 2018 failliet verklaard.

3.3

[eiser] heeft gesteld dat hij de brandwonden heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Hij heeft materiële en immateriële schade geleden.

De werkzaamheden verrichtte hij in opdracht van [B.V.]. [gedaagde] moet worden beschouwd als feitelijk leidinggevende. Het is daarom [gedaagde] geweest die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid heeft laten verrichten door [eiser] als zelfstandige.

3.4

[gedaagde] (eiser. red. LSA LM) heeft, zo begrijpt de kantonrechter, zijn vordering gebaseerd op het vierde lid van artikel 7:658 BW. Lid 4 is bij gelegenheid van de invoering van de Wet flexibiliteit en zekerheid aan genoemd artikel toegevoegd. Dit is gebeurd omdat volgens de wetgever de rechtspositie van degene die niet krachtens een arbeidsovereenkomst werkzaamheden verrichten voor de werkgever geen andere mag zijn dan die van de werknemers die wel in dienst zijn van de werkgever. Artikel 7:658 lid 4 BW vestigt echter, anders dan waarvan [eiser] lijkt uit te gaan, geen aansprakelijkheid voor een feitelijk leidinggevende.

Wel is op grond van dit artikel [B.V.] aansprakelijk, zo uiteraard aan de overige vereisten voor het vestigen van de aansprakelijkheid is voldaan.

3.5

[eiser] stelt voorts dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij als opdrachtgever niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Hij gaat er hiermee evenwel aan voorbij dat niet [gedaagde], maar [B.V.], ook in de door [eiser] zelf ingenomen stellingen, de opdrachtgever is geweest. Voor zover hij hiermee heeft bedoeld te stellen dat [gedaagde] als bestuurder van [B.V.] aansprakelijk is, heeft te gelden dat hij niet heeft gesteld dat [gedaagde] persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken van de benadeling, hetgeen noodzakelijk is om met succes tot bestuurdersaansprakelijkheid te komen (HR 5 september 2014 ECLI:NL:HR:2014:2627).

Ten slotte is de vordering gegrond op de stelling dat [gedaagde] aansprakelijk is als bezitter van de hal. Zo er al van zou moeten worden uitgegaan dat [gedaagde] als bezitter van die opstal moet worden aangemerkt, dan kan ook deze grondslag de vordering niet dragen. De feiten en omstandigheden die [eiser] in dit verband heeft genoemd, hebben immers alle betrekking op de inrichting van de hal en niet op de opstal zelf.

3.6

Van een andere rechtsgrond voor aansprakelijkheid van [gedaagde] voor de door [eiser] gestelde schade is niet gebleken, zodat de vordering wordt afgewezen.

3.7

[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 498,00.ECLI:NL:RBGEL:2022:7577