Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 080422 mishandeling door beveiligingspersoneel; geen eenheid van onderneming tussen MediaMarkt en beveiligingsbedrijf

RBROT 080422 mishandeling door beveiligingspersoneel; geen eenheid van onderneming tussen MediaMarkt en beveiligingsbedrijf

1.
Het verloop van de procedure
1.1.

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
- het exploot van dagvaarding van 2 september 2021, met producties;
- het herstelexploot van 14 september 2021;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 6 december 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de brief van 7 maart 2022 aan de zijde van [eiser] , met producties;
- de pleitnotities van de gemachtigde van [eiser] .

1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 21 maart 2022 plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling is [eiser] in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens Media Markt is de heer [naam persoon] ( [functie] ) verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van Media Markt. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.

1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat dit vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2.
De vordering
2.1.

[eiser] vordert om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Media Markt te veroordelen om aan hem te betalen een bedrag van in totaal € 15.706,36 aan materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2016 tot aan de dag van de algehele betaling, en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 2.508,08, met veroordeling van Media Markt in de proceskosten en de nakosten.

2.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag. Op 14 maart 2016 wilde [eiser] een scheerapparaat terugbrengen bij Media Markt. Media Markt weigerde echter het scheerapparaat retour te nemen. Een beveiliger heeft [eiser] hierop vastgepakt en naar buiten geduwd. [eiser] heeft tegen de beveiliger gezegd dat hij erop terug zou komen en liep weg. De beveiliger heeft [eiser] vervolgens vastgepakt en met de hulp van twee medewerkers van Media Markt tegen de grond gewerkt. De beveiliger heeft daarna zes minuten lang met zijn rechterknie boven op de linker bovenarm van [eiser] gezeten, waardoor die bovenarm is gebroken. Media Markt is op grond van artikel 6:171 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aansprakelijk voor de schade die [eiser] ten gevolge van deze fout van de beveiliger heeft geleden.

3.
Het verweer
3.1.

Het verweer van Media Markt strekt tot afwijzing van de vordering van [eiser] , met veroordeling van [eiser] - uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat - in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten.

3.2.
Daartoe voert Media Markt - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende aan. [eiser] heeft bij het incident van 14 maart 2016 geen letsel opgelopen. Als vast zou komen te staan dat [eiser] letsel heeft opgelopen, dan is geen sprake van een “fout” in de zin van artikel 6:171 BW. Zelfs als sprake zou zijn van een dergelijke fout, dan is die fout van de beveiliger (die bij [naam beveiligingsbedrijf] in dienst was) niet gemaakt in de uitoefening van het bedrijf van Media Markt. De bedrijfsuitoefening van Media Markt is gericht op de verkoop van elektronische apparatuur. Het leveren van beveiligingswerkzaamheden valt daar niet onder. Media Markt huurt daar een extern bedrijf voor in. De beveiliger ontving geen instructies van Media Markt. Media Markt en [naam beveiligingsbedrijf] kunnen niet als een eenheid van onderneming worden beschouwd, aangezien het om gescheiden activiteiten gaat. Media Markt is dan ook primair niet aansprakelijk voor eventueel door [eiser] opgelopen letsel. Subsidiair is Media Markt van mening dat [eiser] eigen schuld heeft aan het eventueel door hem opgelopen letsel. Tot slot betwist Media Markt het causaal verband tussen het incident en de gestelde schade en de omvang van de gestelde schade.

4.
De beoordeling
4.1.

In deze procedure vordert [eiser] materiële en immateriële schadevergoeding van Media Markt op grond van artikel 6:171 BW.

4.2.
Om aanspraak te kunnen maken op schadevergoeding op grond van dit artikel is onder meer vereist dat een niet-ondergeschikte in opdracht van een ander werkzaamheden ter uitoefening van diens bedrijf verricht. Artikel 6:171 BW is gebaseerd op de gedachte van eenheid van onderneming. Voor een benadeelde mag het geen verschil maken of de bij de uitoefening van een bedrijf tegenover hem begane onrechtmatige daden worden gepleegd door een ondergeschikte van degene die dat bedrijf uitoefent, of door een niet-ondergeschikte aan wie laatstgenoemde werkzaamheden zijn opgedragen. Hierbij moet tussen de bedrijfsmatige activiteiten van de opdrachtgever en de hulppersoon een zekere mate van verwevenheid bestaan, zodanig dat voor een buitenstaander onduidelijk is wie voor wat verantwoordelijk is en tot wie hij zich in verband daarmee nu eigenlijk moet richten. Van een zodanige eenheid is geen sprake, indien op grond van de bedrijfsactiviteiten duidelijk te onderkennen is dat het om gescheiden activiteiten gaat.

4.3.
In het onderhavige geval is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een eenheid van onderneming. De aard van de werkzaamheden van Media Markt (het verkopen van elektronische apparatuur) en de beveiliger/ [naam beveiligingsbedrijf] (het beveiligen van - in dit geval - een winkel) verschillen zodanig, dat zij niet als een zekere eenheid van onderneming zijn te beschouwen en dat is gelet op dit verschil in werkzaamheden en het feit dat de beveiliger een ander uniform draagt dan de medewerkers van Media Markt ook voldoende kenbaar voor buitenstaanders. De stelling van [eiser] dat de beveiliger als gastheer optreedt, contact maakt met klanten en medewerkers en voor iedereen toegankelijk is, maakt dit niet anders. Tijdens de mondelinge behandeling is namens Media Markt immers toegelicht, dat contact met klanten maken een onderdeel van de werkzaamheden van een beveiliger is en dat dit strekt ter voorkoming van incidenten (zoals winkeldiefstal). Dit kan dan ook niet tot de conclusie leiden dat de bedrijfsmatige activiteiten van Media Markt en de beveiliger/ [naam beveiligingsbedrijf] met elkaar zijn verweven. Ook de enkele omstandigheid dat bij iedere aanhouding twee medewerkers van Media Markt de beveiliger kunnen “assisteren”, maakt nog niet dat van verwevenheid van die werkzaamheden sprake is.

4.4.
Het voorgaande betekent dat niet aan alle vereisten voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:171 BW is voldaan, zodat alleen al hierom de daarop gegronde vordering van [eiser] moet worden afgewezen. De nevenvorderingen delen hetzelfde lot.

4.5.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van Media Markt, die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 746,00 aan salaris voor de gemachtigde van Media Markt (bestaande uit twee punten à € 373,00). De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, aangezien de proceskostenveroordeling hiervoor al een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich vooraf laten begroten. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is ook toewijsbaar. ECLI:NL:RBROT:2022:3382