Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Bosch 071206 OPS; aangenomen wordt dat wg-'er tekort is geschoten in zijn verplichtingen

Rb Den Bosch 07-12-06 OPS; aangenomen wordt dat wg-'er tekort is geschoten in zijn verplichtingen jegens wn-'er
Vervolg op Rb Den Bosch 24-02-05

2.11. Op grond van deze feiten moet aannemelijk worden geoordeeld dat [eiser] gedurende een groot aantal van de jaren dat hij voor [gedaagde] heeft gewerkt zeer regelmatig blootgesteld is geweest aan piekconcentraties van oplosmiddelen. Uit het in 1997 door TNO uitgevoerde brancheonderzoek waarvan IndusTox voor haar rapport gebruikt maakt, blijkt dat de concentraties oplosmiddelendampen in de ademzone van een werknemer tijdens het spuiten en het schoonmaken van de spuitapparatuur vele malen de gesommeerde MAC-waarden overstijgen, tot zeven maal de (in 1997 geldende) MAC-waarde (vide tabel 5 van het rapport van IndusTox d.d. 22 december 2003). Omdat [eiser] de spuitmond vaak breed zette, zodat veel nevel ontstond, en hij geen bescherming tegen inademing van de spuitnevel droeg, moet aannemelijk geacht worden dat de blootstelling van [eiser] aan piekconcentraties oplosmiddeldampen zeer groot was. De acute verschijnselen die [eiser] vertoonde, zoals draaierigheid en misselijkheid, wijzen daar ook op, zoals door de neuroloog en de neuropsycholoog in hun rapport aangegeven.

2.12. Op grond van hetgeen IndusTox in haar notities heeft aangegeven moet worden aangenomen dat zij in de door haar getrokken conclusies ten aanzien van de gemiddelde blootstelling van [eiser] aan oplosmiddelen, piekblootstellingen wel heeft meegewogen in die gemiddelden, doch de effecten daarvan niet apart heeft beschouwd. Veronderstellenderwijze ervan uitgaande dat voldoende onderbouwd en juist is de conclusie van IndusTox dat de gemiddelde blootstelling aan oplosmiddelen van [eiser] tijdens de jaren dat hij voor [gedaagde] werkzaam was, onder de gesommeerde MAC-waarden ligt, is daarmee nog niets gezegd over de mogelijke gevolgen van de frequente blootstelling van [eiser], gedurende een groot aantal jaren, aan piekconcentraties van oplosmiddelen, die ver uitgingen boven de toegestane MAC-waarden.

2.13. Al het vorenoverwogene in aanmerking genomen, waaronder:
- de in dit geval vaststaande feiten ten aanzien van de werkzaamheden van [eiser] bij [gedaagde], de wijze waarop hij deze verrichtte, en het aantal jaren dat hij deze heeft verricht;
- de overwegingen en de conclusies van de neuroloog en de neuropsycholoog in het deskundigenrapport;
- de overwegingen van de psychiater in het deskundigenrapport, waar deze opmerkt dat het door hem overwogene niet wegneemt dat de geheugenklachten en de moeheid een causaal verband kunnen hebben met blootstelling aan te hoge concentraties oplosmiddelen, maar dat dat niet noodzakelijkerwijs het geval is, en dat weliswaar niet aangetoond is dat het herhaaldelijk kortdurend blootgesteld zijn aan piekconcentraties een relevante factor is, maar dit ook niet geheel kan worden uitgesloten;
- de hiervoor weergegeven opmerkingen van ir. J. Terwoert; en
- de hiervoor vermelde conclusies van de Gezondheidsraad in haar rapport van 1999;
is de kantonrechter van oordeel, dat het mogelijk is dat blootstelling van [eiser] aan piekconcentraties van oplosmiddelen gedurende een groot aantal jaren, tijdens zijn werkzaamheden voor [gedaagde], bij hem CTE heeft veroorzaakt, en derhalve dat het aannemelijk is dat [eiser] lijdt aan gezondheidsklachten welke door blootstelling aan oplosmiddelen gedurende zijn werkzaamheden voor [gedaagde] kunnen zijn veroorzaakt. (...)

2.15. Gelet op voormelde oordelen moet het oorzakelijk verband tussen de schade die [eiser] aan zijn gezondheid ondervonden heeft en ondervindt, zoals deze door de deskundigen is vastgesteld, en de door hem voor [gedaagde] verrichte werkzaamheden worden aangenomen, tenzij [gedaagde] bewijst dat zij de maatregelen heeft genomen die redelijkerwijze nodig zijn om te voorkomen dat [eiser] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden.

2.16. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij altijd veiligheidsmiddelen waaronder mondkapjes/filters, handschoenen en beschermende bedrijfskleding ter beschikking heeft gesteld aan haar werknemers, en dus aan [eiser], en dat zij steeds die maatregelen heeft genomen die in de branche gebruikelijk waren teneinde haar werknemers de noodzakelijke bescherming te bieden.
[gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat [eiser] het niet zo nauw nam met de betreffende veiligheidsmaatregelen en het dragen van beschermingsmiddelen. [eiser] droeg bij het spuitwerk geen bescherming, ondanks het feit dat hij daarop door zijn collega's is aangesproken. Voorts had [eiser] de gewoonte de verfspuit op een brede stand te zetten, waardoor veel verfverlies plaatsvond en veel nevel ontstond. [gedaagde] heeft aangevoerd dat een werkgever niet altijd in de nabijheid van een werknemer kan verkeren om te wijzen op de noodzaak van het dragen van dergelijke beschermingsmiddelen. Binnen het bedrijf was echter ruim aandacht voor het belang van het dragen van beschermingsmiddelen en worden werknemers ook geïnstrueerd deze maatregelen zorgvuldig na te leven, aldus [gedaagde]. Volgens haar dienen de eventuele gevolgen van het niet dragen van beschermingsmiddelen voor eigen rekening en risico van [eiser] te blijven.

2.17. Veronderstellenderwijze aangenomen - [eiser] heeft dat betwist - dat [gedaagde] beschermingsmiddelen als mondkapjes/filters en dergelijke aan haar werknemers heeft aangeboden en dat de aanvankelijke afwezigheid van een gesloten spuitcabine en de aanpassingen die hebben plaatsgevonden aan de afzuigvoorzieningen op de werkplek in overeenstemming zijn met de destijds bestaande inzichten en stand van de techniek, is de vraag aan de orde of het feit dat [eiser] tijdens de spuitwerkzaamheden geen beschermingsmiddelen gebruikte en dat hij de spuitmond breder placht te zetten, zodat veel spuitnevel ontstond, de verantwoordelijkheid van [gedaagde] betreffen of die van [eiser] zelf.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de collega's van [eiser] hem op het niet dragen van beschermingsmiddelen hebben aangesproken, maar dat hij deze niettemin weigerde te dragen. De directie en bedrijfsleiding hebben [eiser] daar kennelijk nimmer op aangesproken. Voorts is hij kennelijk evenmin aangesproken op het breder zetten van de spuitmond.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat het voor een werkgever niet volstaat om adequate beschermingsmiddelen aan de werknemers ter beschikking te stellen, maar dat hij er ook op dient toe te zien dat deze (op de juiste wijze) worden gebruikt. Tevens dient de werkgever erop toe te zien dat de apparatuur waarmee de werknemer het werk verricht op de juiste wijze wordt gebruikt. Niet voldoende is dat een werknemer door zijn collega's wordt aangesproken op het dragen van beschermingsmiddelen. De werkgever mag er niet vanuit gaan dat collega's dat doen en het volstaat ook niet om het door hem uit te oefenen toezicht daarop over te laten aan collega's van de werknemer door deze de werknemer daarop te laten aanspreken. Het (dringende) advies van een collega wordt gemakkelijk in de wind geslagen. Het negeren van de opdracht van de werkgever om de beschermingmiddelen te dragen kan daarentegen leiden tot maatregelen, welke uiteindelijk zullen kunnen leiden tot schorsing en beëindiging van het dienstverband. Het (directe) toezicht van de werkgever op het dragen van de beschermingsmiddelen zal daarom waarschijnlijk wel het gewenste effect sorteren.
[gedaagde] heeft verzuimd om erop toe te zien dat [eiser] de beschermingsmiddelen droeg. De omstandigheid dat een werkgever niet altijd in de nabijheid van een werknemer kan verkeren om te wijzen op de noodzaak van het dragen van beschermingsmiddelen kan niet afdoen aan de verplichting van [gedaagde] erop toe te zien dat [eiser] de beschermingsmiddelen gebruikte. Daarvoor is ook niet nodig dat de werkgever altijd in de nabijheid van de werknemer verkeert; er zijn wegen en middelen om dat toezicht op andere wijze effectief vorm te geven. Niet gesteld of gebleken is dat in het onderhavige geval (effectief) toezicht op het dragen van beschermingsmiddelen door [eiser] onmogelijk was.
[gedaagde] is aldus tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens [eiser], in haar plicht om de maatregelen te nemen die redelijkerwijze nodig waren om te voorkomen dat [eiser] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden.
Eenzelfde conclusie heeft te gelden voor het zetten van de spuitmond in een bredere stand. Dat was kennelijk bekend in het bedrijf. [gedaagde] heeft erop dienen toe te zien dat de spuitmond bij het spuiten in een juiste, op de omstandigheden aangepaste stand stond.

2.18. [gedaagde] is daarom aansprakelijk voor de schade die [eiser] als gevolg van het werken met oplosmiddelen tijdens het dienstverband met haar heeft geleden en lijdt. De gevorderde verklaring voor recht is derhalve toewijsbaar, als na te melden.
Daar aannemelijk is dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het tekortschieten van [gedaagde] in haar verplichtingen jegens [eiser], is eveneens toewijsbaar de vordering tot schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Hoewel iets gezegd kan worden voor de stelling van [gedaagde] dat de schade in deze procedure kan worden begroot, zal niettemin naar de schadestaatprocedure worden verwezen, aangezien het begroten van de schade nadere inlichtingen en berekeningen vereist, met mogelijk nieuwe debatten tussen partijen, zodat de procedure - die al lang duurt - vermoedelijk nog een behoorlijke tijd langer zal gaan duren, terwijl niet uitgesloten kan worden geacht dat [gedaagde] in hoger beroep zal willen gaan, hetgeen dan maar het beste zo snel mogelijk kan plaatsvinden, omdat het belang van [eiser] om tenminste een deel van een schadevergoeding te ontvangen steeds groter wordt naarmate de tijd verstrijkt. Bovendien kan niet uitgesloten worden geacht dat, als de aansprakelijkheid van [gedaagde] definitief komt vast te staan, partijen in overleg met de verzekeraar van [gedaagde] tot vaststelling van het schadebedrag zullen kunnen komen.
LJN AZ8677