Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb 's-Gravenhage 051011 verzekeraar rechtstreeks aansprakelijk voor OPS/CTE onderhoudsschilde

Rb 's-Gravenhage 051011 verzekeraar rechtstreeks aansprakelijk voor OPS/CTE onderhoudsschilder, smartengeld 15.000,0, geen dekkingsuitsluiting wegens schending inlichtingenverplichting
4.De beoordeling 
4.1.De rechtbank stelt voorop dat [eiser] volgens artikel 7:954 lid 2 BW naast Aegon Prevoo in het geding dient te roepen, maar dat zich hier de in lid 6 juncto lid 2 voorziene uitzondering voordoet dat Prevoo (als gevolg van haar faillissement) heeft opgehouden te bestaan. 

Verjaring van de vordering van op Aegon? 
4.2.Aegon heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat de vordering van Prevoo is verjaard omdat niet binnen de termijn van zes maanden, genoemd in artikel 7: 942 lid 3 BW door Prevoo is gereageerd op de afwijzing van de vordering door Aegon. De vordering van Prevoo was daardoor reeds verjaard toen [eiser] tot dagvaarding overging. 

4.3.[eiser] heeft bij repliek onder meer aangevoerd dat een afwijzing door Aegon, indien deze er al is, niet voldoet aan de voorwaarden die artikel 7:942 BW daaraan stelt: een ondubbelzinnige afwijzing bij aangetekend schrijven waarin eveneens ondubbelzinnig wordt gewezen op het gevolg daarvan, te weten het ingaan van de in lid 3 vermelde verjaringstermijn van zes maanden. Bij dupliek heeft Aegon gewezen op haar brief aan Prevoo van 3 april 2006 en voorts opgemerkt niet meer te kunnen vaststellen of deze brief aangetekend is verzonden. Aegon refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. 

4.4.De rechtbank volgt Aegon niet in dit verweer. Genoemde brief van 3 april 2006 maakt geen melding van het verjaringsgevolg bedoeld in artikel 7:942 BW terwijl verder niet vaststaat dat deze brief aangetekend is verstuurd, zodat reeds op die gronden het beroep op verjaring niet kan slagen. 

Dekkingsuitsluiting wegens schending door Prevoo van haar inlichtingenverplichting jegens Aegon? 
4.5.Cordaet heeft Prevoo bij brieven van 7 januari 2005, 7 juni 2005 en 1 september 2005 om inlichtingen gevraagd naar aanleiding van de aansprakelijkstelling door [eiser]. Volgens Aegon betreft dit verzoek de toezending van RI&E's en andere stukken waaruit blijkt dat Prevoo vanaf 1995 preventiemaatregelen heeft genomen om OPS tegen te gaan. Prevoor heeft op deze verzoeken, naar door [eiser] niet wordt betwist, niet gereageerd. Aegon stelt dat zij bij brief van 11 november 2005 op dekkingsconsequenties heeft gewezen als niet alsnog voor 15 december 2005 werd gereageerd, waarna zij bij brief van 3 april 2006 dekking heeft ontzegd. 

4.6.Vast staat dat Prevoo niet voldaan heeft aan haar onder 2.14 aangehaalde polisverplichting om Aegon de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken en dat Aegon op die grond dekking heeft geweigerd. Aegon stelt zich daarom op het standpunt dat ook om die reden de vordering van [eiser] niet kan slagen. De rechtbank volgt Aegon hierin niet en overweegt daartoe het volgende. 

4.7.Gesteld noch gebleken is dat de polis aan niet nakoming van de op Prevoo rustende inlichtingenplicht als sanctie verval van het recht op uitkering verbindt. Het gevolg van de wanprestatie van Prevoo, die op zichzelf vaststaat, ligt dan ook uitsluitend in de aansprakelijkheid van Prevoo voor de schade die Aegon eventueel lijdt door het niet nakomen door Prevoo van haar inlichtingenplicht. Aegon heeft dat verweer echter niet gevoerd en in elk geval niet onderbouwd dat en in hoeverre zij door het achterwege blijven van de van Prevoo verlangde informatie is benadeeld. Het enkele verweer van Aegon dat dekking wordt uitgesloten omdat Prevoo wanprestatie heeft gepleegd door schending van haar inlichtingenplicht, volstaat dus niet en wordt daarom verworpen. 

4.8.Aan het voorgaande voegt de rechtbank nog toe dat Aegon [eiser] niet heeft geïnformeerd welke gegevens zij van Prevoo behoefde om te beoordelen of zij jegens Prevoo op basis van de verzekering tot vergoeding was gehouden. Dit klemt te meer omdat de gemachtigde van [eiser] bij brief van 27 maart 2006 aan Cordaet wel expliciet heeft gevraagd welke aanvullende informatie Aegon nog nodig had van Prevoo. De mogelijkheid om in dit eventuele informatietekort van Aegon te voorzien, mogelijk via de curator van de inmiddels gefailleerde Prevoo - die overigens na 7 december 2005 niet door Aegon is benaderd - is [eiser] daardoor onthouden. Dit klemt temeer omdat bij [eiser] bereidheid bestond informatie te verstrekken zoals ook blijkt uit de overhandiging aan de medisch adviseur van Aegon van zijn medisch dossier. 

Is [eiser] arbeidsongeschikt door OPS/CTE? 
4.9.Aegon heeft als subsidiair verweer gevoerd dat de diagnose niet vast staat, waartoe Aegon heeft verwezen naar de beoordeling van haar medisch adviseur Klop, aangehaald onder 2.11. 

4.10.De rechtbank stelt vast dat medisch adviseur van Aegon zich met betrekking tot de vraag of bij [eiser] sprake is van CTE, geen expliciet standpunt inneemt maar zich slechts afvraagt of ten aanzien van [eiser] sprake is van CTE, waartoe hij overweegt dat het hier om een lastige diagnose gaat. Deze kennelijk bij de medisch adviseur nog levende twijfel over de diagnose zoals deze is gesteld bij het onderzoek (verwezen wordt naar de uitkomsten daarvan weergegeven onder 2.5 en 2.6) dat door het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten is uitgevoerd, acht de rechtbank onvoldoende om de juistheid van deze diagnose in twijfel te trekken. Daartoe wordt overwogen dat Aegon blijkbaar geen aanleiding heeft gezien zelf een specialistisch onderzoek te laten uitvoeren. Voorts noemt de medisch adviseur neuropsychologisch onderzoek als mogelijkheid om tot een beoordeling te komen van cognitieve functiestoornissen, zij het niet zonder bezwaren, en stelt de rechtbank vast dat neuropsychologisch onderzoek mede ten grondslag ligt aan de rapportage van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten. Verder is van belang dat ook in het kader van de verzekeringsgeneeskundige rapportage van het UWV (zie onder 2.7) van de juistheid van de diagnose wordt uitgegaan, die door het Nederlands Centrum voor beroepsziekten is gesteld. 

4.11.Op grond van het overwogene onder 4.10 neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [eiser] arbeidsongeschikt is overeenkomstig de door het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten gestelde diagnose. 

Kan de arbeidsongeschiktheid van [eiser] het gevolg zijn van blootstelling aan gevaarlijke stoffen gedurende de werkzaamheden? 
4.12.Vervolgens dient te worden beoordeeld of Prevoo jegens [eiser] aansprakelijk is voor de bij [eiser] opgetreden beroepsziekte. Volgens artikel 7:685 BW dient daarvoor vast te staan dat [eiser] gedurende zijn werkzaamheden aan gevaarlijke stoffen is blootgesteld en dient [eiser] aannemelijk te maken dat door die blootstelling zijn ziekte kan zijn veroorzaakt. De rechtbank neemt daarbij de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking. 

4.13.Volgens het onder 2.9 aangehaalde rapport van Cordaet erkent Prevoo dat voor 1995 - het dienstverband van [eiser] bij Prevoo had toen inmiddels al 13 jaar geduurd - weinig aandacht was voor het fenomeen oplosmiddelen en OPS en dat [eiser] ook oplosmiddelen bevattende stoffen heeft gewerkt. De informatie die de bedrijfsarts van Prevoo aan het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten heeft verstrekt (zie onder 2.4) en de beoordeling van de blootstelling door dit Centrum op grond van de arbeidsanamnese van [eiser] (zie onder 2.5) stemmen hiermee overeen. 

4.14.In het rapport van Cordaet wordt overwogen dat nadere informatie over de arbeidsomstandigheden van [eiser] mogelijk kan worden verkregen bij een collega, de heer [A]. In de door [A] over de arbeidsomstandigheden bij Prevoo ingevulde vragenlijst (zie onder 2.10) verklaart hij onder meer het volgende: 
"(...) 
1. Wat was uw functie binnen Pevoo (..)? 
(...) schilder-meewerkend voorman-uitvoerder-projectleider-calculator 
(...) 
Ik heb ongeveer 27 jaar met [eiser] samengewerkt. 
(...) 
3. Volgens [eiser] heeft hij bij Prevoo met de volgende producten gewerkt: 
Alkydharsen 
Poyurethaanverven 
Epoxyharsverven 
Snelgrondverven 
Betonverven 
Synthetische muurverven 
Latexverven 
Chloorrubberverven 
Plamuur 
Reaparatiepasta's 
Peut/terpentine 
Thinner 
Ammonia 
Kwastenreiniger 
Droogmiddel 
Klopt dit volgens u? 
Ja 
(...) 
4. Werkte [eiser] voor 2000 met watergedragen verven gewerkt? 
(...) 
Dat zal wel eens een keer voorgekomen zijn maar dat kan ik mij niet meer herinneren. 
(...) 
Aan de heer [B] is dezelfde vragenlijst voorgelegd. Hij verklaart daarin dat hij als schilder bij Prevoo in dienst geweest van 1987 tot 1999 en 13 jaar met [eiser] heeft samengewerkt. De hiervoor aangehaalde vragen 3 en 4 beantwoordt hij bevestigend. 
De rechtbank leidt hieruit af - tegen de achtergrond van de verklaring van Prevoo zelf dat er bij Prevoo voor 1995 weinig aandacht was voor de relatie tussen OPS en oplosmiddelen (zie onder 2.9) - dat [eiser] aanmerkelijk langer dan de volgens Aegon vereiste periode van 5 tot 10 jaar aan schadelijke stoffen die tot OPS kunnen leiden, is blootgesteld. Daaraan valt nog toe te voegen dat volgens Prevoo blijkens het rapport van Cordaet pas vanaf 1998 sprake was "van een aanzienlijke reductie van gebruik van oplosmiddelen" (pag. 4 van het rapport). Tevens weegt in dit oordeel mee de omschrijving van de werkomstandigheden van [eiser] door de bedrijfsarts van Prevoo (zie onder 2.4). 

4.15.Met betrekking tot de vraag of de blootstelling aan oplosmiddelen voldoende intensief is geweest om tot OPS te kunnen leiden, hetgeen door Aegon wordt bestreden, acht de rechtbank het volgende van belang. 
- door het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten wordt de omvang van de blootstelling aan organische oplosmiddelen geschat op "matig tot hoog" (zie onder 2.5); 
- [eiser] genoot nooit winter-WW en verrichtte in de winter alleen binnenschilderwerk (zie de verklaring van de bedrijfsarts onder 2.4); 
- [eiser] werd jaarlijks gedurende enkele weken tot maanden ingezet op slot Loevestein waar hij onder meer - afgezien van het verdelgen van houtwormen - binnenschilderwerk verrichtte met synthetische muurverf. Dat [eiser] daar werkzaam was wordt door de verklaring van de heer [B] bevestigd en overigens niet bestreden; 
- het antwoord van de heer [A] op de vraag (10) in de onder 2.10 bedoelde verklaring of hij verder nog opmerkingen heeft over de arbeidssituatie van [eiser]: 
"(...) 
Bankgebouw geschilderd in Amsterdam (computerruimte). Je wist 's avonds amper hoe je naar huis reed door de oplosmiddelen van de 2 componentenverf. Maar je deed het want het was werk en werkte je niet dan kon je vertrekken". 
- het bevestigende antwoord van de heer [A] in zijn onder 2.10 bedoelde verklaring op de vraag of het volgende juist is: 
"Volgens [eiser] werden verfblikken en andere oplosmiddelen werden met de bedrijfsauto vervoerd. Er waren soms blikken bij die al geopend waren. [eiser] reed afhankelijk van locatie van de klus 1 uur tot meer dan 3 uur in deze auto. In de beginjaren was dit een auto zonder schot tussen de verfblikken en inzittenden. Vervolgens kreeg hij auto's met een houten schot tussen de verf en de inzittende. De auto's stonken naar oplosmiddelen." 
alsmede het door de heer [A] toegevoegde commentaar: 
"In het begin reed [eiser] met mij mee en als je dan verweg zat b.v. Vlissingen en je was klaar nam je je spullen mee, als je dan naar huis reed was het geen pretje soms met de ramen open". 
- het antwoord van de heer [B] op de vraag (10) of hij verder nog opmerkingen heeft over de arbeidssituatie van [eiser]: 
"Als we klachten hadden over ventilatie of producten, werd dit meestal lacherig afgedaan". 
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [eiser] tijdens zijn dienstverband niet alleen werd blootgesteld aan schadelijke stoffen maar dat voor hem ook specifiek arbeidsomstandigheden golden waardoor die blootstelling werd geïntensiveerd. [eiser] heeft aldus voldoende aannemelijk gemaakt dat van relevante blootstelling sprake is geweest. Uitgangspunt is daarom de aansprakelijkheid van Prevoo tenzij Prevoo aan haar zorgplicht heeft voldaan. 
   
Heeft Prevoo aan haar zorgplicht voldaan? 
4.16.Aegon voert aan dat zij niet in staat is deze vraag te beantwoorden omdat zij niet beschikt over de aanvullende gegevens die zij tevergeefs aan Prevoo heeft gevraagd. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij omdat Aegon in deze procedure niet heeft duidelijk gemaakt welke informatie zij van Prevoo wenste te verkrijgen, zodat de relevantie daarvan geen onderwerp van het debat heeft kunnen vormen. Ook voorafgaande aan deze procedure heeft Aegon [eiser] niet geïnformeerd, ook niet toen [eiser] daar met zoveel woorden om verzocht (zie onder 4.8). Voor een nadere onderbouwing van de relevantie van de door Aegon van Prevoo verlangde informatie is naar het oordeel van de rechtbank wel alle reden. In het rapport van Cordaet erkent Prevoo immers zelf de blootstelling met de mededeling dat voor 1998 gewerkt werd met verfstoffen met vluchtige organische stoffen en dat voor 1995 weinig aandacht is geweest voor het fenomeen oplosmiddelen en OPS (zie onder 2.9) terwijl de intensiteit van de blootstelling voor een belangrijk deel volgt uit de door Cordaet aangegeven informatiebron, de heer [A], die - aldus Cordaet - bij resterende onduidelijkheid informatie kan verschaffen over de precieze arbeidsomstandigheden en projecten (zie onder 2.9 en 2.10). 

De schade van [eiser] 
4.17.Op grond van het bovenstaande is de vordering van [eiser] toewijsbaar, waarbij de vordering aldus wordt verstaan dat [eiser] Aegon niet aansprakelijk houdt maar betaling verlangt van Aegon als verzekeraar van Prevoo op grond van artikel 7:954 BW. 

4.18.Ten aanzien van de omvang van de schade heeft [eiser] het verlies aan verdienvermogen - bestaande uit de inkomensderving tot 27 april 2009, de pensioendatum van [eiser] - wegens de betwisting van Aegon op dit punt bij repliek met bewijsstukken nader onderbouwd waarop Aegon bij dupliek niet meer concreet is ingegaan. Toewijsbaar is daarom € 55.471,- te vermeerderen met wettelijke rente telkens vanaf het tijdstip waarop de loontermijnen waaruit deze som is samengesteld, opeisbaar zijn geworden. 

4.19.Ter zake van verlies aan zelfwerkzaamheid heeft Aegon tegen het gevorderde bedrag van € 7.424,- aangevoerd dat dit bedrag onvoldoende is onderbouwd. [eiser] heeft bij repliek zijn vordering uitvoerig gemotiveerd onder verwijzing naar de ten deze gebruikelijke normbedragen volgens de NPP-richtlijnen van de Letselschaderaad en deze verminderd tot € 7.125,-. Bij dupliek is Aegon op deze verminderde vordering evenmin als op de onderbouwing ingegaan, zodat ook dit onderdeel van de vordering toewijsbaar wordt geoordeeld. De wettelijke rente wordt toegewezen over de termijnen van € 500,- per jaar (en een laatste termijn van € 125,-) telkens vanaf het tijdstip waarop deze termijnen opeisbaar zijn geworden. 

4.20.Aegon heeft de vordering wegens immateriële schade van € 35.000,- bestreden als te hoog onder verwijzing naar de Smartengeldgids 2009 nummer 276 en ten hoogste  € 15.000,- redelijk geoordeeld. De rechtbank volgt het standpunt van Aegon nu [eiser] de hoogte van het door hem gevorderde bedrag verder niet heeft onderbouwd en het door Aegon genoemde bedrag ook aan de rechtbank redelijk voorkomt. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, dus vanaf 30 oktober 2009 omdat in het toe te wijzen bedrag de indexeringsverhoging begrepen wordt geacht. 

4.21.De gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 2.500,- zijn door Aegon niet bestreden en worden ook overigens als redelijk geoordeeld, zodat dit bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf heden.  LJN BU3901