Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 021013 aansprakelijkheid voor loonschade door val beveiligingsinstallateur door vloerluik museum

Rb Amsterdam 021013 aansprakelijkheid voor loonschade door val beveiligingsinstallateur door vloerluik museum; 
- onverplichte onkostenvergoeding niet verhaalbaar
- rente vergoeding eerst vanaf dagvaarding nu geen ingebrekestelling is verzonden 

buitengerechtelijke kosten conform "gebruikelijke" vergoeding 

Beoordeling
Aansprakelijkheid
5.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat artikel 6:197 BW in de weg staat aan een vordering van ASR die gebaseerd is op een risico-aansprakelijkheid van de Gemeente. Voor zover ASR heeft bedoeld de aansprakelijkheid van de Gemeente te gronden op artikel 6:174 BW (aansprakelijkheid bezitter voor gebrekkige opstallen), gaat die stelling dus niet op.

6.
De kantonrechter overweegt dat derhalve sprake dient te zijn van toerekenbaar onrechtmatig handelen van de Gemeente als bedoeld in artikel 6:162 BW.

7.
ASR voert ter onderbouwing van haar stelling dat de Gemeente aansprakelijk is voor het ongeval op grond van artikel 6:162 BW aan dat het open staan van het vloerluik een gevaarzettende situatie in het leven heeft geroepen. Daartoe stelt ASR dat de Gemeente met grote waarschijnlijkheid kon verwachten dat in het pand aanwezige personen, zoals [naam 1], niet bedacht waren op dit openstaande luik en dat de kans dat dit tot (ernstige) ongevallen zou leiden aanzienlijk was. Het was mogelijk geweest om effectieve voorzorgsmaatregelen te treffen ter voorkoming van ongevallen, welke maatregelen volgens ASR voor de Gemeente qua moeite en kosten niet bezwaarlijk zouden zijn geweest. ASR acht in dit kader niet relevant wie van de in het pand in opdracht van de Gemeente werkzame personen het luik open heeft laten staan. De Gemeente is als opdrachtgever van de werkzaamheden die in het pand werden uitgevoerd verantwoordelijk voor de veiligheid van de mensen die in dat kader aanwezig zijn in het pand, aldus ASR.

8.
De Gemeente betwist dat in het onderhavige geval sprake is van gevaarzettend handelen van de Gemeente. Hooguit is sprake van gevaarzettend handelen van een derde, maar de Gemeente heeft, ondanks de navraag die zij in dit kader heeft gedaan, niet kunnen achterhalen wie van de op 22 juni 2010 in het pand werkzame personen het vloerluik heeft geopend en wie heeft nagelaten dit vervolgens weer te sluiten. De Gemeente wijst in dat kader op diverse door haar overgelegde verklaringen van Imtech Building Services B.V. en twee van haar onderaannemers, die omstreeks het moment van het ongeval in opdracht van de Gemeente werkzaamheden ter plaatse hebben verricht. Allen ontkennen het vloerluik in de relevante periode te hebben geopend. Volgens de Gemeente valt haar evenmin een verwijt te maken ten aanzien van het laten voortbestaan van de gestelde gevaarzettende situatie. De gemeente was immers niet bekend met de (kortstondige) gevaarscheppende situatie, noch had zij hiermee bekend behoren te zijn. Niet valt in te zien wat de Gemeente in dit verband heeft nagelaten te doen, wat in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs wel van haar verlangd had mogen worden, aldus de Gemeente.

9.
De kantonrechter stelt voorop dat een openstaand vloerluik, direct achter een deur die toegang geeft tot een andere ruimte, per definitie een gevaarzettende situatie oplevert. Personen die een ruimte betreden zullen doorgaans niet bedacht zijn op een openstaand vloerluik direct achter een deur. De kans op ongevallen is derhalve aanzienlijk en de te verwachten ernst van de gevolgen van een eventueel ongeval is groot. De bezwaarlijkheid van het treffen van voorzorgsmaatregelen, zoals het sluiten van het luik of het plaatsen van een waarschuwing, is naar het oordeel van de kantonrechter gering.

10.
Tussen partijen is niet in geschil dat het vloerluik moet zijn geopend door een van de in opdracht van de Gemeente in het pand werkzame personen. Vast staat dat op het moment van het ongeval [museum] reeds was opgeleverd, maar dat er nog wel werkzaamheden verricht werden door diverse partijen. De Gemeente is echter niet in staat gebleken om aan te geven welke partij in het kader van de op dat moment door haar te verrichten werkzaamheden in de ruimte onder het vloerluik – het betrof een serviceruimte met onder andere elektriciteit – moest zijn en wie derhalve vervolgens heeft nagelaten het vloerluik weer te sluiten. De Gemeente stelt zich op het standpunt dat zij er niets aan kan doen dat het vloerluik geopend is achtergelaten en dat zij ook niet weet wie daarvoor wel aansprakelijk is. De kantonrechter is van oordeel dat hieruit blijkt dat de Gemeente onvoldoende toezicht heeft gehouden op de werkzaamheden die in haar opdracht werden uitgevoerd en dientengevolge op de veiligheid van de personen die deze werkzaamheden moesten uitvoeren. [naam 3], schadebehandelaar van het verzekeringsbedrijf van de Gemeente, heeft in dit kader ter comparitie ook verklaard dat het hem heeft verbaasd dat niet goed geregeld is wie na de oplevering van [museum] verantwoordelijk was voor de veiligheid. De kantonrechter concludeert op basis van het voorgaande dat de Gemeente nalatig is geweest in het waarborgen van de veiligheid in de oudbouw van het museum na de oplevering, waardoor de situatie kon ontstaan dat een in opdracht van de Gemeente in het pand werkzame persoon het vloerluik geopend heeft achtergelaten, zonder waarschuwing voor de andere betreders van het pand. De kantonrechter acht dit onzorgvuldig van de Gemeente jegens andere betreders van het pand, zoals [naam 1]. Dit onzorgvuldig handelen, althans nalaten van de Gemeente betreft naar het oordeel van de kantonrechter een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en kan aan de Gemeente worden toegerekend. Vast staat dat [naam 1] schade heeft geleden ten gevolge van dit onzorgvuldig handelen, althans nalaten van de Gemeente. Op basis van het voorgaande concludeert de kantonrechter dan ook dat sprake is van toerekenbaar onrechtmatig handelen van de Gemeente jegens [naam 1] als bedoeld in artikel 6:162 BW. De Gemeente is aansprakelijk voor de schade die ASR dientengevolge heeft geleden.

Eigen schuld
11.
De kantonrechter zal het beroep van de Gemeente op eigen schuld van [naam 1] passeren. Zoals hiervoor reeds overwogen, zullen personen die een ruimte betreden doorgaans niet bedacht zijn op een openstaand vloerluik direct achter een deur. De kantonrechter acht in dit kader tevens van belang dat de oudbouw van het museum reeds was opgeleverd, zodat geen sprake was van een situatie waarin het pand volop in verbouwing was. Onvoldoende gesteld of gebleken is dat [naam 1] bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht heeft genomen.

Schade
12.
ASR stelt dat haar schade bestaat uit het loon dat zij aan [naam 1] heeft doorbetaald tijdens diens arbeidsongeschiktheid, de kosten die zij heeft gemaakt in verband met de re-integratie van [naam 1] en de buitengerechtelijke kosten die zij heeft moeten maken in verband met de inschakeling van rechtsbijstand.

loonschade
13.
Ingevolge artikel 6:107a lid 2 BW is de Gemeente aansprakelijk voor de loonschade die ASR heeft geleden ten gevolge van het ongeval van [naam 1], beperkt tot het zogenaamde ‘civiel plafond’. Dat houdt in dat ten hoogste kan worden verhaald het bedrag waarvoor de Gemeente bij het ontbreken van een loondoorbetalingsverplichting aansprakelijk zou zijn, verminderd met het bedrag tot betaling waarvan de Gemeente jegens [naam 1] is gehouden. ASR heeft – mede in verband met dit ‘civiel plafond’ – de door haar geleden netto loonschade begroot op EUR 11.643,46. Ter onderbouwing van dit bedrag heeft ASR diverse loonstroken van [naam 1] in het geding gebracht.

14.
De Gemeente voert aan dat ASR de onkostenvergoedingen die onverplicht zijn doorbetaald aan [naam 1] niet op de Gemeente kan verhalen.

15.
De kantonrechter overweegt dat ASR ter comparitie onweersproken heeft gesteld dat zij ingevolge artikel 67 lid 1 onder b van de CAO metaalbewerkingsbedrijf, welke op grond van artikel 15 van de arbeidsovereenkomst met [naam 1] toepasselijk is (zie hiervoor onder 1.7 en 1.8), gehouden was om gedurende 24 maanden 100% van het salaris van [naam 1] door te betalen. ASR heeft evenwel erkend dat hieruit niet volgt dat zij verplicht was om gedurende de periode dat [naam 1] daadwerkelijk 100% arbeidsongeschikt was ook de onkostenvergoedingen door te betalen. De kantonrechter overweegt dat ASR jegens de Gemeente geen aanspraak kan maken op de onkostenvergoedingen die zij onverplicht aan [naam 1] heeft betaald over de periode waarin hij 100% arbeidsongeschikt was (23 juni 2010 tot en met 15 augustus 2010). Blijkens de door ASR in het geding gebrachte loonstroken gaat het om een bedrag van EUR 79,44 (8/30 x EUR 45,38 = EUR 12,10 over juni 2010 + EUR 45,38 over juli 2010 + 15/31 x 45,38 = EUR 21,96 over augustus 2010). Dit bedrag dient op het door ASR gevorderde totaal bedrag ter zake loonschade in mindering te worden gebracht, zodat een toewijsbare vordering resteert van EUR 11.564,02 (EUR 11.643,46 – EUR 79,44).

16.
ASR maakt primair aanspraak op de wettelijke rente over de loonschade vanaf de respectieve betaaldata van het loon en subsidiair vanaf 6 juni 2012, zijnde veertien dagen na aansprakelijkstelling van de Gemeente bij brief van 23 mei 2012. De kantonrechter overweegt dat de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 lid 1 BW verschuldigd is vanaf het moment dat de schuldenaar met het betalen van de geldsom in verzuim is. Ingevolge artikel 6:82 BW treedt verzuim in beginsel in wanneer een ingebrekestelling is uitgebracht en de daarin gestelde termijn is verlopen zonder dat de schuldenaar is nagekomen. Gesteld noch gebleken is dat ASR de Gemeente ter zake de betaling van de loonschade in gebreke heeft gesteld, noch dat het verzuim op een andere wijze is ingetreden. De brief van 23 mei 2012 van ASR aan de Gemeente kwalificeert niet als ingebrekestelling, nu daarin geen redelijke termijn voor nakoming wordt gesteld door ASR. Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de wettelijke rente over de loonschade toewijzen vanaf 11 maart 2013 (de dag der dagvaarding) tot aan de dag der algehele voldoening.

kosten re-integratie
17.
Op basis van lid 3 van artikel 6:107a BW kan ASR eveneens de redelijke kosten van de door haar genomen re-integratiemaatregelen verhalen op de Gemeente. ASR stelt dat zij ten behoeve [naam 1] een bedrag van EUR 611,00 aan re-integratiekosten heeft gemaakt. De Gemeente heeft de omvang van deze kosten niet weersproken. De kantonrechter zal het door ASR gevorderde bedrag van EUR 611,00 ter zake de re-integratiekosten van [naam 1] derhalve toewijzen.

18.
ASR maakt primair aanspraak op de wettelijke rente over de re-integratiekosten vanaf de respectieve betaaldata van deze kosten. Ook hier geldt echter dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf het moment dat de schuldenaar met het betalen van de geldsom in verzuim is. Gesteld noch gebleken is dat ASR de Gemeente ter zake de betaling van de re-integratiekosten in gebreke heeft gesteld, noch dat het verzuim op een andere wijze is ingetreden. Derhalve zal de kantonrechter de wettelijke rente over de re-integratiekosten toewijzen vanaf 11 maart 2013 (de dag der dagvaarding) tot aan de dag der algehele voldoening.

buitengerechtelijke kosten
19.
ASR vordert op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW primair betaling van een bedrag van EUR 1.610,31 aan buitengerechtelijke kosten en legt ter onderbouwing van dit bedrag een tweetal declaraties over die, blijkens de bijbehorende specificaties, volgens ASR geen werkzaamheden betreffen ter voorbereiding van de gedingstukken. Subsidiair vordert ASR een bedrag van EUR 968,00 conform de staffel buitengerechtelijke kosten.

20.
De gemeente maakt bezwaar tegen de hoogte van de door ASR gevorderde buitengerechtelijke kosten voor zover deze niet berekend zijn conform het Rapport Voorwerk II.

21.
De kantonrechter overweegt dat voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de kantonrechter de gevorderde buitengerechtelijke kosten, overeenkomstig de voor een zaak als de onderhavige gebruikelijke vergoeding van EUR 952,00 (inclusief btw), zal toewijzen.

22.
De kantonrechter zal dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 maart 2013 (de dag der dagvaarding) tot aan de dag der algehele voldoening.

Proceskosten
23.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt de Gemeente als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van ASR, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige voldoening. ECLI:NL:RBMAS:2013:6610