Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem 310106 sigaret rollen met 120 km per uur: bewust roekeloos

Hof Arnhem 31-01-2006 (meervoudig)
Het hof is van oordeel dat het gedrag van [appellant] bewust roekeloos is. In de eerste plaats reed hij harder dan de maximum snelheid van 120 km per uur, wat verboden is. Wanneer men met die snelheid een sigaret gaat rollen met beide handen liggend op het stuur of zelfs van het stuur vraagt men om ongelukken: men kan zich dan immers niet naar behoren concentreren op het besturen van de auto en op het overige verkeer. Men heeft zijn auto niet meer voldoende onder controle. Dit geldt temeer als men, zoals [appellant], op de autosnelweg rijdt en ook nog eens zeer dicht op een voorganger. [getuige A.] en [getuige B.] hebben verklaard dat zij [appellant] nog hebben gewaarschuwd (waardoor [appellant] zich van de grote risico’s van zijn wijze van rijden te meer bewust moet zijn geweest), maar deze reageerde niet en ging door waarmee hij bezig was. De angst van [getuige A.] en [getuige B.] was op zijn plaats, want met die hoge snelheid kon zijn gedrag tot een levensgevaarlijke situatie leiden. [appellant] moet zich bewust zijn geweest van het risico waaraan hij zijn collega’s en zichzelf bloot stelde, maar heeft dat blijkbaar op de koop toegenomen.
[appellant] zelf zegt dat hij de Mercedes was genaderd op een afstand van drie tot vier meter. De kantonrechter heeft terecht overwogen dat dit een ernstige vorm van kleven is. Kleven is altijd al gevaarlijk, maar met zo’n hoge snelheid op de autosnelweg des te meer. [appellant] verklaart dat hij de Mercedes ging inhalen met alleen zijn linkerhand aan het stuur. Dat staat in de eerste plaats niet vast, [getuige B.] verklaart dat [appellant] de sigaret rolde zonder zijn handen aan het stuur te hebben. Maar al zou waar zijn dat [appellant] één hand aan het stuur had terwijl hij de sigaret rolde dan nog was dit zeer roekeloos, met die snelheid. Het rijgedrag van [appellant] vroeg kortom om problemen, die zich dan ook hebben gerealiseerd doordat [getuige A.], teneinde een aanrijding te voorkomen, ingreep en naar links stuurde waarna [appellant] zelf weer naar rechts stuurde. Er is toen een aanrijding ontstaan, die het gevolg is van het gevaarzettende gedrag van [appellant]. Dat de actie van [getuige A.] en de daarop gevolgde reactie van [appellant] mogelijk tot het ontstaan van het ongeval hebben bijgedragen, doet hieraan niet af. De slotsom moet luiden dat de schade die is ontstaan is in belangrijke mate (zo niet geheel) is te wijten aan de bewuste roekeloosheid van [appellant].  
LJNAV1417