Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 211117 onrechtmatige vrijheidsberoving verstandelijk gehandicapte; immateriële schadevergoeding EUR 80,00 per dag

Hof Arnhem-Leeuwarden 211117 onrechtmatige vrijheidsberoving verstandelijk gehandicapte; immateriële schadevergoeding EUR 80,00 per dag

5.12 In artikel 5 lid 5 EVRM is bepaald dat een ieder die het slachtoffer is geweest van een arrestatie of detentie in strijd met de bepalingen van dat artikel recht heeft op schadeloosstelling welke tenminste bestaat uit een billijke genoegdoening als bedoeld in artikel 41 EVRM. Voor de bepaling van de hoogte daarvan heeft [ appellant ] verwezen naar schadeloosstellingen die toegekend zijn in het kader van artikel 35 BOPZ. In de eerste en ook nadien nog maatgevende uitspraak die de Hoge Raad heeft gedaan betreffende schadeloosstelling in het kader van de BOPZ (HR 13 december 1996, LJN ZC2229, NJ 1997,682) wordt onder meer als volgt overwogen: 

"3.3 (. .. ) Voorop moet worden gesteld dat bij de toekenning 'naar billijkheid' van schadevergoeding op de voet van art. 35 Bopz de rechter niet gebonden is aan de grenzen voor de toekenning van vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade, vervat in art. 6:106 BW. Zulks vloeit voort uit de strekking van art. 35, waarmee mede beoogd is te voldoen aan art. 5 lid 5 EVRM, dat bepaalt dat een ieder die het slachtoffer is geweest van een detentie in strijd met de bepalingen van art. 5 leden 1-4 EVRM recht heeft op schadeloosstelling, en waarvan moet worden aangenomen dat het tenminste recht geeft op een billijke genoegdoening als bedoeld in art. 50 EVRM. 
Dit brengt mee dat, daargelaten of art. 6: 106 BW dit zou toelaten, in elk geval op de voet van art. 35 Bopz een vergoeding kan worden toegekend ter zake van het nadeel, bestaande in het gedurende een bepaalde periode in onzekerheid verkeren als in het verzoek van de betrokkene bedoeld, waardoor in die periode spanningen en frustraties zijn ontstaan. De vaststelling van het bedrag van een dergelijke vergoeding dient te geschieden met inachtneming van de algemene regels betreffende de begroting van schade. Deze begroting dient, in de bewoordingen van art. 6:97 BW plaats te vinden op de wijze die het meest met de aard van de schade in overeenstemming is. Daarbij is van belang dat het hier gaat om een genoegdoening ter zake van het in de hiervoor bedoelde periode in onzekerheid verkeren en de daaruit voortvloeiende spanningen en frustraties. Een hierop gerichte vergoeding laat zich slechts intuïtief schatten en een dergelijke schatting behoeft in beginsel geen nadere motivering. Ook gelden hier niet de gewone regels van stelplicht en bewijslast. 
Vergelijking met wat gebruikelijk is bij de toepassing van art. 89 Sv., kan daarbij niet als richtlijn dienen. Deze bepaling richt zich immers, voor zover hier van belang, op vergoeding van de schade die het gevolg is van een achteraf onjuist gebleken toepassing van voorlopige hechtenis. In een geval als het onderhavige gaat het echter niet om een vrijheidsbeneming die achteraf bezien niet had behoren plaats te vinden of die langer heeft geduurd dan zonder schending van de betrokken voorschriften zou zijn geschied, maar om de door de betrokkene aan zijn verzoek ten grondslag gelegde stelling dat hij gedurende een bepaalde periode in onzekerheid heeft verkeerd over wat in het verzoek is aangeduid als 'de rechtmatigheid' van zijn vrijheidsbeneming, waarmee kennelijk is bedoeld de onzekerheid omtrent de vraag of de rechter de gevorderde machtiging tot voortgezet verblijf uiteindelijk al of niet zou verlenen, welke verlening uiteindelijk wèl heeft plaatsgevonden. (...) ".

5.13 Philadelphia heeft in eerste aanleg aangevoerd dat [ appellant ] zich bij een beroep op artikel 35 BOPZ had moeten richten tot de Staat en voert aan dat de BOPZ en daarop gebaseerde jurisprudentie niet van toepassing is omdat geen sprake was van vrijheidsbeneming, nu [ appellant ] vrijwillig in de crisisopvang verbleef en de toegepaste noodmaatregelen na de escalatie waren toegelaten en zijn goedgekeurd door een BOPZ-arts. In hoger beroep heeft Philadelphia aangevoerd dat een beroep op schadevergoeding in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In de praktijk is het niet mogelijk dagelijks te toetsen of de behandeling van cliënten die daar oorspronkelijk mee in toegestemd hebben nog altijd met hun instemming plaatsvindt; zorginstellingen verdienen een bepaalde beoordelingsvrijheid bij de invulling van hun beleid. Philadelphia heeft voldoende overleg met [ appellant ] gepleegd en heeft zijn belangen steeds op adequate wijze afgewogen aan de hand van de daarvoor geldende criteria van subsidiariteit, doelmatigheid en proportionaliteit. Philadelphia heeft voorts de hoogte van de gevorderde schadevergoeding betwist en heeft daartoe aangevoerd dat [ appellant ] op zeven data de crisisopvang onder begeleiding heeft mogen verlaten en op 29 januari 2014 de sleutel kreeg van de begeleiding, maar niet wegwilde. Daarmee dient rekening gehouden te worden bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding. 

5.14 Gelet op het oordeel van het hof dat vanaf de opname van [ appellant ] in de crisisopvang op 17 januari 2014 sprake is van vrijheidsbeneming in strijd met artikel 5 lid 1 EVRM, waardoor hij recht heeft op een billijke genoegdoening, gaat het betoog van Philadelphia niet op. De vordering van [ appellant ] tot schadevergoeding kan daarmee niet als onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden aangemerkt, ondanks de problemen die dit mogelijk in de dagelijkse praktijk van Philadelphia oplevert en de goede intenties bij de zorg voor [ appellant ]. [ appellant ] baseert zijn vordering tot schadevergoeding niet op artikel 35 BOPZ (zodat het verweer van Philadelphia dat daarvan uitgaat niet opgaat), maar verwijst naar jurisprudentie gebaseerd op dit artikel en baseert de hoogte van de door hem gevorderde schadevergoeding per dag, zo begrijpt het hof, op die jurisprudentie en meer in het bijzonder op een bepaalde uitspraak (van de rechtbank Limburg van 6 september 2013, ECLI:NL:RBLlM:2013:5479). 
[ appellant ] heeft onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat de situatie in deze láatste uitspraak (waarin een geneeskundige verklaring van een onafhankelijke psychiater ontbrak en bij gebreke van verweer door de wederpartij uitgegaan werd van € 150,- per dag) zonder meer gelijk te stellen is met de onderhavige zaak. 
Het hof ziet aanleiding (nu, anders dan in de hiervoor in 5.12 geciteerde uitspraak van de Hoge Raad sprake is van vrijheidsbeneming die achteraf gezien niet had behoren plaats te vinden) aansluiting te zoeken bij de afspraken gemaakt in het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS). De schadevergoeding voor onterechte vrijheidsbeneming bij verblijf in een huis van bewaring zonder beperkingen is aldaar vastgesteld op € 80,- per dag en met beperkingen (geen contact met de buitenwereld) op € 105,- per dag. Het hof zal gelet op de omstandigheden waaronder [ appellant ] in de crisisopvang verbleef (bewegingsvrijheid overdag binnen de afdeling met activiteiten; contact met de buitenwereld mogelijk) het eerstgenoemde bedrag tot uitgangspunt te nemen. Het hof volgt Philadelphia niet in haar stelling dat bij de hoogte van de schadevergoeding acht dagen niet in aanmerking genomen zouden moeten worden. Het eenmalig overhandigen van de sleutel op 29 januari 2014 was geen serieus te nemen beslissing [ appellant ] naar buiten te laten gaan en de bezoeken aan de kerk vonden steeds slechts gedurende een dagdeel en onder begeleiding plaats. Dit leidt tot de conclusie dat aan [ appellant ] een schadevergoeding van € 6.160,- (77 dagen ad € 80,- per dag) zal worden toegekend, vermeerderd met de niet weersproken wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 mei 2014.|

5.15 Voor bepaling van het bedrag aan buitengerechtelijke kosten wordt aansluiting gezocht bij het rapport BGK-integraal, zodat volgens de toepasselijke staffel € 683, wordt toegekend.

Met dank aan mevrouw mr. H. Cornelis, Cornelis Advocatenpraktijk Letselschade, voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2017/hof-arnhem-leeuwarden-211117