Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 080518 schadevergoeding na vernietiging beslissing dwangmedicatie; 150,- per dag gedurende periode dat dwangmedicatie is toegediend

RBLIM 080518 schadevergoeding na vernietiging beslissing dwangmedicatie; 150,- per dag gedurende periode dat dwangmedicatie is toegediend

De beoordeling

In verband met het subsidiaire verzoek dat in de kern een voorwaardelijk verzoek inhoudt heeft de rechtbank verzoekster ter zitting voorgehouden dat de rechtbank zich niet anders over het primaire verzoek kan uitlaten dan door een beslissing te nemen op dat verzoek. Verzoekster heeft daarop te kennen gegeven dat de rechtbank ‘maar een beslissing moet nemen op dat verzoek’. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat verzoekster het subsidiaire verzoek niet langer handhaaft en dat alleen het primaire verzoek ter beoordeling en beslissing voorligt.

Op grond van artikel 41b, lid 1, Wet Bopz kan de klager, indien hij de patiënt is, bij een verzoekschrift als bedoeld in artikel 41a, lid 5, Wet Bopz de rechtbank verzoeken hem een schadevergoeding toe te kennen ten laste van de rechtspersoon die het betrokken psychiatrisch ziekenhuis in stand houdt, op de grond dat de beslissing, waartegen de klacht is gericht, onrechtmatig is.

Nu de klacht van verzoekster tegen de beslissingen van 25 augustus 2017 en 19 september 2017 tot dwangbehandeling bij beschikking van 27 oktober 2017 door de rechtbank gegrond is verklaard en de beslissingen van 25 augustus 2017 en 19 september 2017 door de rechtbank zijn vernietigd, is daarmee de onrechtmatigheid van de beslissingen tot dwangbehandeling gegeven. Verzoekster heeft daarom op grond van artikel 41b Wet Bopz aanspraak op vergoeding van de door haar geleden schade.

De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat verzoekster door het evidente vormverzuim (de onjuist vermelde einddata van de duur van de dwangbehandeling in de beslissingen tot toepassing van dwangbehandeling) vanaf het tijdstip dat beide beslissingen tot dwangbehandeling zijn gegeven in onzekerheid heeft verkeerd over de duur van de dwangbehandeling. De rechtbank ziet hierin aanleiding aan verzoekster daarvoor een schadevergoeding toe te kennen. Aangezien de beslissingen tot dwangbehandeling bovendien tot toediening van dwangmedicatie hebben geleid, terwijl - achteraf gezien - door de vernietiging door de rechtbank van die beslissingen de grondslag voor het toedienen van dwangmedicatie heeft ontbroken, ziet de rechtbank aanleiding daarvoor eveneens een schadevergoeding aan verzoekster toe te kennen.

Voor de gevoelens van onzekerheid die verzoekster heeft ervaren in de periode voordat de dwangmedicatie is toegediend, de periode van 25 augustus 2017 tot 3 oktober 2017, acht de rechtbank een vergoeding van € 80,-- per dag redelijk en billijk. Het vermelden van de juiste duur van de dwangbehandeling in de beslissingen tot dwangbehandeling dient ertoe dat de beslissingen tot toepassing van dwangbehandeling op zorgvuldige wijze worden genomen, en strekt mede tot bescherming van de patiënt tegen ongerechtvaardigde inbreuk op zijn lichamelijke integriteit. Gelet op de essentiële waarborgen die verbonden zijn aan het vermelden van de juiste duur van de dwangbehandeling in de beslissingen tot dwangbehandeling, acht de rechtbank voor de periode van 25 augustus 2017 tot en met 2 oktober 2017 (in totaal 39 dagen) een bedrag van € 3.120,-- passend. Daarbij betrekt de rechtbank tevens dat toediening van de dwangmedicatie is opgeschort tot de uitspraak van de klachtencommissie, zodat verzoekster kon weten dat in deze periode geen medicatie zou worden toegepast.

Wegens het vervolgens na de uitspraak van de klachtencommissie tot tweemaal toedienen van dwangmedicatie acht de rechtbank voor de periode vanaf 3 oktober 2017, de datum waarop voor het eerst dwangmedicatie is toegediend, tot en met 27 oktober 2017, de datum waarop de beslissingen tot dwangbehandeling uiteindelijk door de rechtbank zijn vernietigd, een vergoeding van € 150,-- per dag redelijk en billijk. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat toediening van dwangmedicatie een ingrijpende dwangbehandeling is en dat, zeker nu gebleken is dat verzoekster zich bij het toedienen van de dwangmedicatie daartegen heeft verzet, dit voor haar een traumatische gebeurtenis moet zijn geweest. Daarbij gold voor de tweede dwangmedicatie ook nog dat, gelet op de aangifte die verzoekster de dag ervoor bij de politie had gedaan, overduidelijk was dat zij bijzonder opzag tegen het andermaal toedienen van de dwangmedicatie, waardoor de impact van het toedienen daarvan voor haar des te groter zal zijn geweest. Omdat depotmedicatie een langere werking heeft, acht de rechtbank niet uitgesloten dat verzoekster gedurende langere tijd negatieve bijwerkingen van de medicatie heeft ervaren, maar dat die bijwerkingen zo drastisch en ingrijpend zijn geweest, zoals zij heeft gesteld, is tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet althans onvoldoende aannemelijk geworden. Gezien het vorenstaande zal voor de periode van 3 oktober 2017 tot en met 27 oktober 2017 (in totaal 25 dagen) een schadevergoeding van in totaal € 3.750,-- aan verzoekster worden toegekend. In voormeld bedrag is tevens begrepen de vergoeding voor de gevoelens van onzekerheid die verzoekster in die periode heeft ervaren over de juiste duur van de dwangbehandeling. ECLI:NL:RBLIM:2018:8975