Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 150322 gedwongen opname zonder dat hieraan een geldige titel ten grondslag heeft gelegen; € 100,00 per dag, totaal € 12.800

RBMNE 150322 gedwongen opname zonder dat hieraan een geldige titel ten grondslag heeft gelegen; € 100,00 per dag, totaal € 12.800.

2.
Feiten

2.1.
Op 24 februari 2020 heeft deze rechtbank een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene verleend voor de duur van zes maanden, dus tot 24 augustus 2020.

2.2.
Op 29 juli 2020 heeft de officier van justitie een verzoek gedaan bij deze rechtbank tot het verlenen van een aansluitende zorgmachtiging.

2.3.
Bij beschikking van 10 augustus 2020 heeft de rechtbank Midden-Nederland het verzoek verwezen naar de rechtbank Rotterdam, omdat betrokkene inmiddels verbleef in het arrondissement Rotterdam.

2.4.
Bij beschikking van 27 augustus 2020 heeft de rechtbank Rotterdam de verzochte aansluitende zorgmachtiging verleend tot en met 19 augustus 2021.

2.5.
Betrokkene heeft cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 augustus 2020.

2.6.
Betrokkene verblijft sinds januari 2021 onafgebroken in de Van der Hoevenkliniek in Utrecht, locatie De Wierde.

2.7.
Bij beschikking van 4 juni 2021 heeft de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank Rotterdam vernietigd voor wat betreft de duur van de verleende zorgmachtiging.
De Hoge Raad heeft het geding terugverwezen naar de rechtbank Rotterdam ter verdere behandeling en beslissing.

2.8.
De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 24 juni 2021, ter uitvoering van deze terugverwijzing, opnieuw beslist op het verzoek van de officier van justitie en aldus een zorgmachtiging verleend van 27 augustus 2020 tot en met 19 februari 2021.

2.9.
Omdat betrokkene hierna te kennen heeft gegeven de instelling te willen verlaten, is op 25 juni 2021 ten aanzien van betrokkene een crisismaatregel genomen door de burgemeester van de gemeente Utrecht.

2.10.
Op 30 juni 2021 heeft deze rechtbank een voortzetting van de crisismaatregel verleend tot en met 21 juli 2021.

2.11.
Bij beschikking van 10 augustus 2021 heeft deze rechtbank een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, dus tot en met 10 februari 2022.

2.12.
Bij beschikking van 28 januari 2022 heeft deze rechtbank een aansluitende zorgmachtiging verleend voor de duur van een jaar, dus tot en met 28 januari 2023.

2.13.
Betrokkene is van 25 augustus 2020 tot en met 27 augustus 2020 en in de periode van 19 februari 2021 tot en met 24 juni 2021 gedwongen opgenomen geweest zonder dat hieraan een geldige titel ten grondslag heeft gelegen.

3.
Verzoek en verweer

3.1.
Betrokkene heeft verzocht om de Staat te veroordelen om aan hem een bedrag aan schadevergoeding te betalen van € 12.800. Aan betrokkene is in totaal 128 dagen gedwongen zorg verleend zonder dat hiervoor een geldige titel bestond. Door de procedurele onregelmatigheden heeft betrokkene herhaaldelijk in spanning gezeten over zijn rechtspositie. Betrokkene vraagt daarom een schadevergoeding van € 100,- per dag.

3.2.
De Staat heeft verweer gevoerd. De Staat vindt dat er wel grond is voor schadevergoeding, maar de Staat vindt € 2.000,- een redelijke schadevergoeding.

4.
Beoordeling

25-27 augustus 2020 (3 dagen)

4.1.
Het staat vast dat betrokkene deze periode zonder titel opgenomen is geweest. De Staat heeft zich voor wat betreft deze periode niet verzet tegen de hoogte van de schadevergoeding van € 100,- per dag. De rechtbank zal daarom aan betrokkene een schadevergoeding toekennen van in totaal € 300,-.

19 februari 2021101 en met 24 juni 2021 (125 dagen)

4.2.
Het staat ook vast dat betrokkene in deze periode zonder titel opgenomen is geweest. Bij beschikking van 27 augustus 2020 heeft de rechtbank Rotterdam een zorgmachtiging verleend tot en met 19 augustus 2021. Na terugverwijzing door de Hoge Raad heeft de rechtbank Rotterdam in de beschikking van 24 juni 2021 een zorgmachtiging verleend tot en met 19 februari 2021. Daardoor is er achteraf geen titel voor opname gedurende deze 125 dagen. Betrokkene vraagt ook voor deze periode € 100,- per dag schadevergoeding.

4.3.
De Staat erkent dat er grond is voor schadevergoeding over deze periode, maar verzet zich tegen de hoogte daarvan. Volgens de Staat spelen bij de vraag wat een redelijke schadevergoeding is de gebeurtenissen na de uitspraak van de Hoge Raad een rol. Ten aanzien van betrokkene is op 25 juni 2021 een crisismaatregel verleend, toen duidelijk werd dat betrokkene de instelling wilde verlaten. Hoewel betrokkene dus zonder titel heeft gezeten in de periode vanaf 19 februari 2021 tot en met 24 juni 2021, is het waarschijnlijk dat voor betrokkene - als de zorgmachtiging in eerste instantie wel voor de juiste duur was verleend- ook daarna een (aansluitende) zorgmachtiging zou zijn verleend. Met andere woorden: ook als er geen fouten zouden zijn gemaakt door de rechtbank, dan was het niet waarschijnlijk dat betrokkene in de periode van 19 februari 2021 tot en met 24 juni 2021 niet in de instelling zou zijn opgenomen geweest. Ook lag bij de Hoge Raad niet de vraag voor of er wel een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene verleend had mogen worden, maar alleen de vraag voor welke duur. Dit alles kleurt de hoogte van de schadevergoeding, aldus de Staat. De Staat vindt daarom voor deze periode een schadevergoeding van in totaal€ 1.200,- billijk.

4.4.
De rechtbank gaat niet mee in het standpunt van de Staat. Betrokkene is opgenomen geweest zonder dat daaraan een geldige titel ten grondslag lag. Betrokkene heeft hierdoor schade geleden, doordat betrokkene spanning en onzekerheid over zijn rechtspositie heeft ervaren. Het ontbreken van een geldige titel aan een gedwongen opname is bovendien een forse inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene. In beginsel kan een gebrek in de titel voor gedwongen opname geheeld worden door middel van de na de terugverwijzing te nemen beslissing, welke beslissing dan alsnog een rechtsgeldige titel verschaft. In dat geval ontstaat er geen of slechts een beperkte aanspraak op schadevergoeding. Hier doet zich echter de bijzondere omstandigheid voor dat het door de Hoge Raad vastgestelde gebrek niet meer te repareren was: er had door de rechtbank in eerste aanleg geen zorgmachtiging voor de duur van een jaar mogen worden verleend, maar slechts voor de duur van zes maanden. Toen de rechtbank in uitvoering van de terugverwijzing opnieuw de juiste beslissing (namelijk de zorgmachtiging voor de duur van zes maanden) heeft gegeven, was er inmiddels meer tijd (te weten: 125 dagen) dan die zes maanden verstreken. Het gebrek is dus voor die periode blijven bestaan en is niet geheeld door de alsnog genomen beslissing; het gebrek kon ook niet geheeld worden, omdat het wettelijk systeem hier maximaal zes maanden zorgmachtiging mogelijk maakte.

4.5.
De vraag is wat dan vervolgens een redelijke vergoeding is. Het standpunt van de Staat lijkt te impliceren dat de ernst van de psychische stoornis een rol speelt: omdat betrokkene voorafgaand aan de onjuiste beslissing en na het verstrijken van de periode van opname zonder titel, weer een machtiging heeft gekregen, is het aannemelijk dat voor betrokkene - indien de fouten waren uitgebleven - ook voor de tussenliggende periode een
zorgmachtiging was afgegeven. Dat standpunt volgt de rechtbank niet. Hoewel omstandigheden van het geval een rol spelen in de vraag wat een redelijke vergoeding is, is het aannemelijk achten dat er weer een zorgmachtiging verleend zou zijn niet een dergelijke omstandigheid. Dit zou immers voorbij gaan aan de wettelijke vereisten (zoals een actuele, onafhankelijke medische verklaring en een rechterlijke toets van een verzoek) voor het mogen verlenen van een vervolgzorgmachtiging. Ook past het niet bij het uitgangspunt dat een ieder gelijk is voor de wet, als de hoogte van de schadevergoeding voor het ontbreken van een titel voor gedwongen opname, gekleurd zou worden door de aard of de ernst van de psychische stoornis.

4.6.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding zal de rechtbank daarom aansluiten bij de periode 25 tot en met 27 augustus en ook voor de periode 19 februari 2021 tot en met 24 juni 2021 per dag € 100,- schadevergoeding toekennen. Dit komt uit op een bedrag van in totaal € 12.500,-.

Conclusie

4.7.
Op grond van het bovenstaande zal de rechtbank aan betrokkene een schadevergoeding toekennen van in totaal € 12.800,- ten laste van de Staat. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van betrokkene geheel zal toewijzen.

Met dank aan mr. drs. H. Cornelis, Cornelis Advocatenpraktijk Letselschade voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2022/RBMNE-150322