Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOVE 120324 doodslag; aanzegging immateriële schadevergoeding bij leven door advocaat zaakwaarnemer

RBOVE 120324 Veroordeling doodslag; SO overlijdt week na incident aan steekwond; smartengeld € 100.000,00
Aanzegging immateriële schadevergoeding bij leven door advocaat zaakwaarnemer

3 De bewijsmotivering

3.1

Inleiding 1

In de middag van 31 januari 2023 omstreeks 13:40 uur hoorden buurtbewoners van [slachtoffer 1], bewoonster van de [adres], hard gegil en geschreeuw uit de richting van haar woning komen. Buurtbewoners troffen [slachtoffer 1] buiten haar woning aan met een steekwond in haar buik. [slachtoffer 1] zei dat ze door een onbekende man was gestoken en wees een man aan die enkele meters verderop in de straat stond. Toen buurtbewoners deze man wilden aanspreken, rende hij weg.2 Verbalisanten die ter plaatse kwamen, zagen een vrouw ([slachtoffer 1]) tegen de deur van een schuurtje zitten. [slachtoffer 1] verklaarde dat zij pijn had bij haar buikstreek en dat zij was gestoken door een man. Desgevraagd verklaarde [slachtoffer 1] dat de man niets had meegenomen.3 In de woning trof één van de verbalisanten een mes aan met een lemmet van ongeveer twintig centimeter lang met daarop bloed tot aan het heft.4

[slachtoffer 1] werd met spoed naar het UMCG gebracht, waar zij diezelfde dag een spoed-buikoperatie (‘laparotomie’) heeft ondergaan. Door de messteek waren zowel haar maag als de darmen geperforeerd, ook had [slachtoffer 1] braaksel in haar longen. [slachtoffer 1] lag op de intensive care (hierna: I.C.) en werd kunstmatig in coma gehouden in verband met infectiegevaar.5 Op 2 februari 2023 kwam [slachtoffer 1] bij kennis. Zij was moeilijk aanspreekbaar en erg moe. Omdat haar longen nog niet zelfstandig werkten, bleef zij op de I.C. aan de beademing.6 In eerste instantie was er sprake van enig herstel en sprak zij op 3 februari 2023 nog met haar broer over het voorval. Rond 4 februari 2023 ervaarde [slachtoffer 1] echter motorische onrust en kreeg zij een delier. De dagen daarop ging zij verder achteruit, waarna op 6 februari 2023 een tweede buikoperatie (‘re-laparotomie’) heeft plaatsgevonden. Na deze tweede operatie is er sprake geweest van uitval van meerdere orgaansystemen. [slachtoffer 1] is op 7 februari 2023 op 70-jarige leeftijd overleden aan de gevolgen van het steekletsel linksvoor aan de buik.7

Op 31 januari 2023 omstreeks 13:55 uur meldde verdachte zich bij het politiebureau aan de Rademarkt in Groningen met de mededeling dat hij ruzie heeft gehad met een vrouw en dat hij haar heeft gestoken.8 Verdachte is kort voor de steekpartij tweemaal eerder in Groningen aangehouden wegens de verdenking van meerdere pogingen tot inbraak dan wel vernielingen van meerdere auto’s.9

(....red. LSA LM)

7 De schade van benadeelden

7.1

De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1.1.

De vordering van [benadeelde 1]

heeft zich – als nabestaande van [slachtoffer 1] – als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 110.799,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:

- reiskosten: € 380,82;

- daggeldvergoeding: € 280,00;

- kosten medisch advies: € 1.287,65;

- uitvaartkosten: € 8.851,00.

Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 100.000,00 gevorderd.

7.1.2.

De vordering van [slachtoffer 2]

heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 577,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:

- herstel stuurschakelaar en raam: € 250,00;

- werkplaatstarief: € 227,50.

7.1.3.

De vordering van [bedrijf] B.V.

[bedrijf] B.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 236,53, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:

- herstel ruit: € 101,93;

- montage: € 121,60;

- klein materiaal: € 5,00;

- milieukosten: € 8,00.

7.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geheel toewijsbaar zijn inclusief wettelijke rente. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [bedrijf] B.V. niet-ontvankelijk is in de vordering, omdat het niet duidelijk is geworden of degene die de vordering heeft ondertekend hiertoe gemachtigd is.

7.3

Het standpunt van de verdediging

Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 1] heeft de raadsman voor wat betreft de materiële schade bepleit dat de gevorderde reiskosten niet toewijsbaar zijn, aangezien dit geen noodzakelijke kosten zijn en het geen rechtstreekse schade betreft. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat de noodzaak van het medisch advies onvoldoende duidelijk is geworden, waardoor ook die kosten niet toewijsbaar zijn. De raadsman heeft daarom verzocht om de benadeelde partij ten aanzien van dat deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.

Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het gevorderde bedrag dermate hoog is dat het te ingewikkeld is om met de onderliggende onderbouwing op de vordering te beslissen. Indien de benadeelde partij wel ontvankelijk wordt verklaard, heeft de raadsman verzocht het bedrag aan immateriële schade aanzienlijk te matigen, gezien de hoogte van het bedrag aan toegewezen immateriële schade in soortgelijke zaken. Voor wat betreft de overige posten van de vordering refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.

Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.

Met betrekking tot de vordering van [bedrijf] B.V. sluit de raadsman zich aan bij het standpunt van de officier van justitie en verzoekt hij om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.

7.4

Het oordeel van de rechtbank

7.4.1.

De vordering van [benadeelde 1]

De rechtbank is van oordeel dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte met het onder 18.032033.23 primair bewezenverklaarde feit rechtstreekse schade aan de benadeelde partij heeft toegebracht.

[benadeelde 1] is broer, enig erfgenaam en daarmee zijn ook de rechten op schadevergoeding van [slachtoffer 1] onder algemene titel overgegaan op [benadeelde 1].

Materiële schade

De rechtbank is van oordeel dat uit de vordering afdoende blijkt dat de familieleden van het slachtoffer, waaronder benadeelde partij [benadeelde 1], meermalen naar het ziekenhuis zijn gereisd om haar te bezoeken. Op grond van artikel 6:107 BW en vaste jurisprudentie kan deze schade worden aangemerkt als verplaatste schade en is deze schade voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal het bedrag aan reiskosten daarom ook geheel toewijzen.

De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de schadepost inhoudend de kosten van het inwinnen van medisch advies voldoende is onderbouwd. De kosten zijn gemaakt ter begroting van de immateriële schade geleden door het slachtoffer [slachtoffer 1]. Daarbij komen de kosten de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De schadepost van het medisch advies is daarom geheel voor toewijzing vatbaar. De overige posten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd zodat de rechtbank ook deze zal toewijzen.

Het gevorderde totaalbedrag aan materiële schade zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 10.799,47, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 31 januari 2023 (de begindatum waarop het strafbare feit is gepleegd).

Immateriële schade

Wat betreft de gevorderde immateriële schade geldt dat artikel 6:95 lid 2 BW bepaalt dat de vergoeding van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, in beginsel niet vatbaar is voor overgang onder algemene titel, tenzij de gerechtigde aan de wederpartij heeft medegedeeld op de vergoeding aanspraak te maken. De advocaat van [benadeelde 1] heeft op 3 februari 2023 aan de raadsman van de verdachte onder meer bericht: “Tot mij heeft zich gewend de heer [benadeelde 1] [slachtoffer 1] in zijn hoedanigheid van zaakwaarnemer van zijn zus, mevrouw [slachtoffer 1] te Groningen, met het verzoek u aan te schrijven over het volgende..” (..) “Namens cliënte wordt u aansprakelijk gehouden voor alle geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van cliënte ten gevolge van het feit. Indien er andere personen waren betrokken, houdt zij ook mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit bericht is mede bedoeld als vereiste aanzegging in de zin van art. 6:95 lid 2, tweede volzin BW.”

De raadsman van verdachte heeft dit bericht diezelfde dag beantwoord met de mededeling dat hij dit zal doorgeven aan verdachte. De verdediging heeft deze gang van zaken niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee aan de vereiste mededeling als bedoeld in artikel 6:95 lid 2 BW voldaan en is de vordering van het slachtoffer op de verdachte voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat overgegaan op [benadeelde 1].

Voor nadeel anders dan vermogensschade heeft het slachtoffer op grond van artikel 6:106, onder b, van het BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien zij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het staat vast dat het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen en na zeven dagen aan dit letsel is komen te overlijden.

Bij het bepalen van de omvang van de vergoeding houdt de rechtbank conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad rekening met onder meer de aard van de aansprakelijkheid, de aard van het letsel, de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde die voor het slachtoffer het gevolg is van de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis, de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde en de persoonlijke omstandigheden van benadeelde. 22 De verdachte is aansprakelijk jegens het slachtoffer uit hoofde van een zeer ernstig misdrijf. [slachtoffer 1] heeft door dat misdrijf zodanig letsel opgelopen, dat zij (met spoed) tweemaal geopereerd moest worden en vervolgens aan haar verwondingen is overleden. Er is fors inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. [slachtoffer 1] is na het misdrijf nog meerdere dagen bij bewustzijn geweest. Uit onder meer het bij de vordering gevoegde medisch advies is gebleken dat zij ongemakken en veel pijn heeft ervaren in de dagen na het strafbare feit tot aan haar overlijden. De rechtbank is van oordeel dat de vordering van [slachtoffer 1] voor wat betreft de immateriële schade toegewezen kan worden voor het gehele bedrag. De hoogte van de vordering is door de raadsman betwist. De rechtbank komt de hoogte van de gevorderde immateriële schade billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank houdt daarbij rekening met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.

De rechtbank wijst de vordering wat betreft de immateriële schade toe tot het gevorderde bedrag van € 100.000,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 31 januari 2023 (de begindatum waarop het strafbare feit is gepleegd).

7.4.2.

De vordering van [slachtoffer 2]

Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 18.025558.23 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk geworden.

Het gevorderde totaalbedrag aan materiële schade zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 577,78, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 25 januari 2023 (de datum waarop het strafbare feit is gepleegd).

7.4.3.

De vordering van [bedrijf] B.V.

Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 18.026981.23 onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De rechtbank oordeelt echter dat onvoldoende vast is komen te staan dat de persoon die de vordering heeft ingevuld en ondertekend daartoe gemachtigd was namens [bedrijf] B.V.

De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

7.5

De schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De raadsman heeft zich hier niet tegen verzet.

De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

(...) ECLI:NL:RBOVE:2024:1248