Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Leeuwarden 050308 werkgever schendt zorgplicht en is aansprakelijk voor huidaandoening kapster

Rb Leeuwarden 050308 werkgever schendt zorgplicht en is aansprakelijk voor huidaandoening kapster
6.  Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is [gedaagde] aansprakelijk voor de door [eiseres] als gevolg van blootstelling aan PPD en mercapto geleden schade, nu de schade is ontstaan in de uitoefening van de werkzaamheden van [eiseres] bij [gedaagde], met dien verstande dat [gedaagde] zich van die aansprakelijkheid kan bevrijden door te stelen en zonodig te bewijzen dat hij de maatregelen heeft getroffen die redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat [eiseres] als gevolg van die blootstelling schade zou lijden. Dit houdt in dat [gedaagde] in ieder geval die veiligheidsmaatregelen diende te treffen welke vereist waren met het oog op de aan het werken met haarkleurproducten en handschoenen verbonden gevaren die hem bekend waren of behoorden te zijn. Tot deze maatregelen dienen in ieder geval gerekend te worden de hiervoor in rechtsoverweging 5 genoemde aan het rapport van de deskundige ontleende maatregelen. Deze maatregelen zijn, gegeven de bekendheid met de gezondheidseffecten van de blootstelling aan PPD en mercapto, ook zozeer voor de handliggend dat het treffen er van zonder meer tot de zorgplicht van [gedaagde] gerekend moet worden, ook wanneer één of meer van die maatregelen pas in een later stadium met zoveel woorden zijn beschreven c.q. voorgeschreven in bijvoorbeeld folders of het reeds genoemde Arboconvenant. Derhalve dient nog de vraag te worden beantwoord of [gedaagde] deze maatregelen ook daadwerkelijk en in voldoende mate heeft getroffen. De kantonrechter overweegt dienaangaande het volgende.

7.  Door de deskundige is in het rapport een aantal bevindingen opgesomd met betrekking tot de hiervoor genoemde maatregelen. Het betreft onder meer de aanwezigheid van vaak vervuilde tubes met haarkleurproducten, de aanwezigheid van maar één handdoek voor alle medewerkers, het matig schoonmaken van de salon en de aanwezigheid van dunne, slecht passende en snel kapotte handschoenen. Niet blijkt uit het rapport hoe deze bevindingen door de deskundige zijn vastgesteld. Nu [gedaagde] heeft betwist deze en andere hiervoor genoemde maatregelen niet te hebben genomen, biedt het rapport in zoverre geen althans onvoldoende onderbouwing voor de conclusie dat [gedaagde] ten aanzien van deze maatregelen al dan niet in zijn zorgplicht is tekort geschoten. Wel is tussen partijen niet in geschil dat in de betreffende periode het in de kappersbranche gangbaar was om de haren eerst te kleuren en dan te knippen en dat de gang van zaken bij [gedaagde] geen andere was. Pas nadat [eiseres] in 2001 van de dermatoloog het advies had gekregen om bedoelde volgorde te veranderen, is zij daartoe in overleg met [gedaagde] overgegaan. De kantonrechter is van oordeel dat de op [gedaagde] rustende zorgplicht mede inhield dat hij er al veel eerder en in ieder geval al vanaf 1999 op toe had moeten zien dat de haren eerst werden geknipt om ze pas daarna te kleuren. Door dat na te laten is [gedaagde] zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 2 BW niet nagekomen. Dit maakt dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade als gevolg aan blootstelling aan PPD. Hoewel destijds niet duidelijk was welke handschoenen volledig vrij waren van mercapto, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] ook aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade als gevolg van de blootstelling aan mercapto. [gedaagde] heeft door geen, althans onvoldoende maatregelen te treffen die blootstelling aan PPD konden voorkomen, de kans dat [eiseres] aan mercapto kon worden blootgesteld aanzienlijk vergroot. [eiseres] heeft de mercapto bevattende handschoenen die tot de allergie hebben geleid immers moeten dragen omdat [gedaagde] nagelaten had die maatregelen te treffen die blootstelling aan PPD konden voorkomen en als gevolg waarvan [eiseres] een allergie voor PPD heeft ontwikkeld. De gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure zal worden toegewezen.

8.  [eiseres] heeft betaling gevorderd van € 7.500,00 als voorschot op de door haar geleden en nog te lijden schade. Ter onderbouwing van deze vordering heeft [eiseres] aangevoerd dat zij verlies aan arbeidsvermogen lijdt, welk verlies door haar is begroot op € 3.738,31 per jaar. Verder heeft zij aangevoerd dat haar economische kwestbaarheid is verhoogd, dat zij immateriële schade wegens gederfde levensvreugde lijdt, dat zij verlies aan zelfwerkzaamheid lijdt en dat zij buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken ter vaststelling van de schade en de daarvoor aansprakelijke personen. Door [gedaagde] is deze vordering betwist, waarbij is aangevoerd dat de vordering buiten proporties en niet nader onderbouwd is.
De kantonrechter acht het voorshands niet onaannemelijk dat in een schadestaatprocedure minimaal € 7.500,00 aan vergoeding voor materiële en/of immateriële schade aan [eiseres] ten laste van [gedaagde] zal worden toegewezen. De vordering tot betaling van een voorschot ter hoogte van dit bedrag is dan ook toewijsbaar.
LJN BD3712