Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 220812 benoeming neurochirurg mbt causaal verband dwarslaesie en tekortschieten door zkh; vraagstelling

Rb Arnhem 220812 benoeming neurochirurg mbt causaal verband dwarslaesie en tekortschieten door zkh; vraagstelling

vervolg op: rb-arnhem-110309-na-ongeval-in-zkh-ontstane-dwarsleasie-verplichting-protocol-en-mip-in-te-brengen 
en
 rb-arnhem-180412-rechter-is-kritischer-ten-opzichte-van-perifeer-ziekenhuis-dan-deskundige-zkh-was-niet-in-staat-patient-op-te-vangen-conform-aangenomen-protocol

2.  De verdere beoordeling 
2.1.  Bij het vorige tussenvonnis heeft de rechtbank aangekondigd een deskundigenonderzoek te willen gelasten op het punt van het causale verband en aan de partijen de gelegenheid gegeven zich uit te laten over het aantal, de discipline en de persoon van de deskundige, alsmede over de vraagstelling. De rechtbank begrijpt uit de reacties van de partijen dat benoeming van één deskundige, een neurochirurg, voldoende is. [eiseres] heeft voorgesteld de deskundigen Bartels en Coppes. Het ziekenhuis heeft aanvankelijk voorgesteld de deskundige Vandertop. [eiseres] heeft bij haar antwoordakte gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen Vandertop. Het ziekenhuis heeft vervolgens voorgesteld de deskundigen Beuls en Bartels. Nu benoeming van dr. R.H.M.A. Bartels, als neurochirurg verbonden aan het UMC st. Radboud te Nijmegen, voor beide partijen aanvaardbaar is, zal de rechtbank hem tot deskundige benoemen. Dr. Bartels heeft verklaard bereid en in staat te zijn het onderzoek te verrichten. Niet is gebleken dat hij niet vrij zou staan ten opzichte van de partijen. Het ziekenhuis zal worden belast met het voorschot op de kosten van de deskundige, nu het ter comparitie heeft verklaard bereid te zijn de voorschotten voor zijn rekening te nemen. De rechtbank zal als voorschot een bedrag van € 3.000,00 bepalen. 

2.2.  Over de vraagstelling wordt als volgt overwogen. [eiseres] heeft, op een kleine suggestie na, die zal worden gevolgd, gesteld zich in de door de rechtbank voorgestelde conceptvraagstelling te kunnen vinden. Het ziekenhuis heeft een alternatieve vraagstelling voorgesteld. [eiseres] acht die alternatieve vraagstelling verwarrend. Wel onderschrijft zij de suggestie van het ziekenhuis dat de deskundige wordt verzocht het dossier van [eiseres] bij het CWZ op te vragen. Die suggestie zal worden overgenomen. Ook de door het ziekenhuis voorgestelde vraag b, die daarop aansluit, zal worden overgenomen. Voor het overige wordt als volgt overwogen. 

2.3.  De vragen b tot en met d van het ziekenhuis komen overeen met vraag 2 van de rechtbank. De rechtbank zal aan haar vraag 2 toevoegen de zinsnede ‘op voor leken begrijpelijke wijze’ alsmede het verzoek te beschrijven wat de aard van de operatie was die in het CWZ is verricht en wat daarbij de bevindingen waren. De vraag f van het ziekenhuis komt de rechtbank niet relevant voor, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat die vraag ziet op de behandeling die in het CWZ heeft plaatsgevonden. Het is immers niet het handelen van het CWZ dat in deze procedure ter discussie staat, terwijl ingevolge vraag 4 al zal worden gevraagd naar de behandeling die [eiseres] in het CWZ heeft ondergaan. De vraag g van het ziekenhuis is ook opgenomen in vraag 2 van de rechtbank. 
De rechtbank acht vraag e van het ziekenhuis te rechtlijnig. De partijen zijn het er wel over eens dat het verkeersongeluk uiteindelijk de oorzaak is geweest van het letsel van [eiseres]. De vraag is of een meer adequate opvang op de SEH van het ziekenhuis tot een betere gezondheidstoestand bij [eiseres] zou hebben geleid en zo ja, wat het verschil dan zou zijn geweest. De rechtbank beoogt die vraag met haar vragen 2, 3 en 4 aan de deskundige voor te leggen. De door het ziekenhuis voorgestelde vraag e doet daaraan onvoldoende recht. De rechtbank handhaaft daarom haar eigen vragen, waaraan het verzoek zal worden toegevoegd acht te slaan op het moment van ontstaan van uitvalsverschijnselen bij [eiseres]. De partijen zijn het er over eens dat die in ieder geval na terugkomst van de röntgenafdeling zijn ontstaan, zoals in rechtsoverweging 2.5. van het vonnis van 11 maart 2009 is overwogen. Dat neemt niet weg dat de deskundige ook zelf op vermelding van uitvalsverschijnselen het dossier nog zal kunnen onderzoeken. De rechtbank ziet verder niet in waarom het relevant is wat er zou zijn gebeurd als [eiseres] linea recta vanaf de plaats van het ongeval naar het CWZ zou zijn vervoerd. In het vorige tussenvonnis is het verwijt dat het ziekenhuis [eiseres] ten onrechte niet als patiënt heeft geweigerd, ongegrond bevonden. De vragen l tot en met o van het ziekenhuis zien op de klachten en beperkingen van [eiseres] in de werkelijke situatie en in de hypothetische situatie dat zij anders, lege artis, zou zijn behandeld. Deze vragen komen - met name voor de begroting van de schade - relevant voor en zullen worden overgenomen, met uitzondering naar de verwijzing naar de vijfde editie van de AMA-normen, aangezien het aan de deskundige is te beoordelen op welke versie van deze - medische - normen hij zich baseert. 

2.4.  Het ziekenhuis heeft ten slotte bezwaar gemaakt tegen de door de rechtbank voorgestelde vraag 1, op de grond dat het niet aan een neurochirurg uit een academisch ziekenhuis is om daarop antwoord te geven, aangezien dit handelt over de gang van zaken in een perifeer ziekenhuis. Het ziekenhuis heeft echter niet gesteld dat deze vraag niet relevant zou zijn, noch heeft het een alternatief ter beantwoording van de vraag voorgesteld. Aan het ziekenhuis zal in zoverre tegemoet worden gekomen dat aan de deskundige zal worden gevraagd een collega ter beantwoording van deze vraag in consult te roepen, indien dit niet op zijn deskundigheidsterrein ligt. Aangenomen moet worden dat een SEH-arts uit een academisch ziekenhuis in staat zal zijn de vraag te beantwoorden. De verschillen tussen academisch en perifeer ziekenhuis zijn uiteindelijk hooguit gelegen in de locatie van bijvoorbeeld röntgenapparatuur, in aanmerking genomen dat reeds is beslist dat de benodigde specialisten in huis hadden moeten zijn. De vraagstelling zal dan komen te luiden zoals hieronder in het dictum verwoord. 

2.5.  Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. 

3.  De beslissing 
De rechtbank 

beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen: 

1. Wilt u ten behoeve van uw onderzoek informatie betreffende de behandeling van [eiseres] opvragen bij de neurochirurg die destijds de operatie bij [eiseres] heeft verricht, waaronder ook het operatieverslag? 
2. Bent u voldoende geïnformeerd om antwoord te kunnen geven op de hierna volgende vragen? Zo niet, welke informatie ontbreekt? 
3. Hoeveel tijd was redelijkerwijs benodigd om aansluitend aan de eerste opvang inclusief ABCD- en neurologisch onderzoek röntgenfoto’s te laten maken en te beoordelen, aangenomen dat de daarvoor benodigde specialisten (chirurg, radioloog, neuroloog) in huis waren? Wilt u - indien deze vraag niet op uw deskundigheidsgebied ligt – een collega in consult roepen ter beantwoording van deze vraag? 
4. Kunt u - zo veel mogelijk op voor leken begrijpelijke wijze - beschrijven wat de aard en de ernst van het letsel van [eiseres] zijn, wat de aard van de operatie was die in het CWZ is verricht en wat daarbij de bevindingen zijn geweest, welke behandelingen zij verder heeft ondergaan, en wat het resultaat van deze operatie en verdere behandelingen is geweest? 
5. Kunt u - zoveel mogelijk gemotiveerd en voorzover mogelijk aan de hand van literatuur - aangeven wat de aard en de ernst van het letsel van [eiseres] zou zijn geweest, en het te verwachten resultaat van mogelijke behandelingen, indien zij in het ziekenhuis te [woonplaats] conform de professionele standaard zou zijn opgevangen, dat wil zeggen dat geen voorrang zou zijn gegeven aan het hechten van het oor, dat de immobilisatie van de nek niet zou zijn opgeheven en dat de afwijking aan de nekwervels op de röntgenfoto’s zou zijn herkend en zij voortvarend overgebracht was naar het CWZ? Wilt u hierbij ingaan op de vraag op welk moment in de avond van 6 juni 2000 voor het eerst uitvalsverschijnselen zijn geconstateerd bij [eiseres] en op de invloed van tijdsverloop op de prognose van [eiseres]? 
6. Indien u niet met zekerheid aan kunt geven hoe [eiseres] er in die situatie (dat wil zeggen: indien zij in het ziekenhuis in [woonplaats] conform de professionele standaard zou zijn opgevangen) aan toe zou zijn geweest, kunt u dan zo veel mogelijk gemotiveerd aangeven welke kansen [eiseres] zou hebben gehad op een ander (gunstiger) herstel? 
7. Wilt u zo uitvoerig mogelijk gemotiveerd aangeven waaruit de klachten en beperkingen van [eiseres] bestaan? Indien daarbij sprake is van meetbare blijvende functionele invaliditeit, wilt u dan het percentage daarvan weergeven op grond van de AMA-normen? Welke beperkingen stelt [eiseres] te ondervinden bij activiteiten van het dagelijks leven, in de vrijetijdsbesteding en in de beroepsuitoefening inclusief huishoudelijke arbeid? 
8. Acht u de door [eiseres] aangegeven beperkingen aannemelijk op grond van uw onderzoek? Zijn er nog andere – niet door [eiseres] aangegeven – beperkingen op uw vakgebied waarmee bij de beoordeling rekening moet worden gehouden? 
9. Wilt u de door u bevestigde beperkingen zo uitgebreid mogelijk omschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen verzekeringsgeneeskundige dan wel arbeidsdeskundige? 
10. Welke beperkingen zou [eiseres] naar uw inschatting hebben gehad indien zij op een andere wijze onderzocht en behandeld zou zijn, waaronder ook wordt verstaan de fictieve situatie dat zij eerder zou zijn overgeplaatst naar een ander ziekenhuis? Wilt u daarbij, indien nodig, een beargumenteerde schatting maken? 
11. Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beslissing van belang kunnen zijn? LJN BX8558