Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zwolle 170908 fietser steekt bij niet reguliere oversteekplaats verkeersweg en parallelweg over, overmacht? rb beveelt plaatsopneming en comparitie

Rb Zwolle 170908 fietser steekt bij niet reguliere oversteekplaats verkeersweg en parallelweg over, overmacht? rb beveelt plaatsopneming en comparitie
6.  De beoordeling
6.1.  [eiser] is als fietser betrokken geraakt bij een verkeersongeval met een motorrijtuig, waarbij hij ouder was dan 14 jaar, zodat in principe de 50% regel van toepassing is. De verplichting van de eigenaar van het motorrijtuig tot vergoeding van de schade van de fietser vervalt ingevolge artikel 185 WVW in geval van overmacht. Indien overmacht in rechte niet vast komt te staan en er wel sprake is van een fout van een fietser, zonder dat sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, eist de billijkheid, als bedoeld in artikel 6:101 lid 1 Burgerlijk Wetboek, dat bij de verdeling van de schade over de betrokkenen tenminste 50% van de schade ten laste van het motorrijtuig wordt gebracht wegens de verwezenlijking van het daaraan verbonden gevaar. Op grond van de billijkheid kan eventueel nog een correctie worden toegepast.

6.2.  Indien sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid wordt de 50% regel niet toegepast, maar vindt verdeling van de gehele schade plaats op basis van causaliteit ex artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek (de bijdrage over en weer aan het ontstaan van - de kans - op schade met een eventuele correctie op basis van de billijkheid. Volgens vaste rechtspraak1 is slechts sprake van aan opzet grenzende roekeloosheid indien de fietser direct voorafgaande aan de aanrijding zich werkelijk bewust is geweest van het roekeloze karakter van de gedraging en de daaraan verbonden risico’s. Het afsnijden of plotseling oversteken van de weg, zoals [eiser] heeft gedaan, kan niet als zodanig worden aangemerkt, terwijl op grond van de door [gedaagde sub 1] c.s. gestelde feiten evenmin een aan opzet grenzend roekeloos handelen kan worden aangenomen, zodat de rechtbank dat verweer van [gedaagde sub 1] c.s. verwerpt.

6.3.  De rechtbank thans het beroep op overmacht van [gedaagde sub 1] c.s. beoordelen. Een dergelijk beroep slaagt alleen indien vast komt te staan dat hem als bestuurder ter zake van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen – voor zover van belang voor de veroorzaking van het ongeval – rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt, waarbij eventuele fouten van andere weggebruikers, daaronder begrepen het slachtoffer, alleen van belang zijn indien die fouten voor [gedaagde sub 1] zo onwaarschijnlijk waren dat hij bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met deze mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden.

6.4.  Partijen zijn het niet geheel eens over de feitelijke toedracht van het ongeval. Ook houdt een aantal conclusies in de rapportage van CED Forensic en OAN hen verdeeld. De volgende punten zijn nog in debat:
- de snelheid waarmee [gedaagde sub 1] heeft gereden;
- of er een plank over de greppel lag, waarover [eiser] is gefietst;
- of [eiser] verblind werd door de laagstaande zon en of hij naar links heeft gekeken;
- de begroeiing op de plaats van het ongeval;
- of [eiser] en de twee getuigen geheel tegen/achter die begroeiing wegvielen;
- de duur van de waarneembaarheid en de reactiesnelheid;
- de oorspronkelijke eindpositie van het voertuig van [gedaagde sub 1];
- of [gedaagde sub 1] het ongeval had kunnen voorkomen door te remmen of uit te wijken.

6.5.  Alvorens zich daar nader over uit te laten acht de rechtbank het gewenst de plaatselijke gesteldheid op te nemen. De rechtbank zal tevens een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Het komt de rechtbank geraden voor dat partijen zich laten bijstaan door de betreffende medewerkers van de door hen inschakelde expertisebureaus CED en OAN, zodat eventueel een reconstructie kan worden gehouden. Indien mogelijk dient [gedaagde sub 1] zich ter comparitie te voorzien van een bestelbus van hetzelfde merk en type met daarop een soortgelijke lading zoals die destijds door hem vervoerd werd. Ingevolge art. 201 lid 4 Rv kan de rechtbank ter plaatse getuigen horen en het is wenselijk dat ook de getuigen Visscher en Schraa ter plaatse aanwezig zijn. Indien partijen nog andere getuigen willen meebrengen, moeten zij dat ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier opgeven.

6.6.  Indien de verhinderdata dit toelaten zou de rechtbank gaarne zien dat de comparitie begin oktober plaatsvindt in verband met de verandering van de begroeiing als gevolg van de herfst. Mocht dit niet mogelijk zijn, komt het de rechtbank geraden voor de comparitie uit te stellen tot eind mei/juni 2009.

6.7.  De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.

6.8.  De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

7.  De beslissing
De rechtbank

7.1.  beveelt een plaatsopneming, alsmede een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. A.A.A.M. Schreuder te Nieuwleusen aan de Rollecate 11 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,

7.2.  bepaalt dat [eiser] en [gedaagde sub 1] dan in persoon aanwezig moeten zijn en dat Winterthur Schadeverzekering Maatschappij NV dan vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,

7.3.  bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 1 oktober 2008 voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de maandagen, dinsdagen en woensdagen in de maanden oktober 2008 en zonodig in mei 2009 tot en met juni 2009, waarna dag en uur van de plaatsopneming en de comparitie zullen worden bepaald,

7.4.  bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de plaatsopneming en de comparitie zelfstandig zal bepalen,

7.5.  bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de plaatsopneming en de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,

7.6.  bepaalt dat het proces-verbaal binnen twee weken na de plaatsopneming ter griffie moet worden neergelegd,

7.7.  bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen op een dag die na afloop van de plaatsopneming zal worden vastgesteld,

7.8.  houdt iedere verdere beslissing aan.
LJN BH5703