Overslaan en naar de inhoud gaan

RvD Amsterdam 170614 ongegronde klachten t.z.v behandeling langlopende letselschadezaak

RvD Amsterdam 170614 ongegronde klachten t.z.v behandeling langlopende letselschadezaak 
2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 In 1995 is klager aangereden. Na de aanrijding zijn bij klager gezondheidsklachten opgetreden.

2.3 In 2002 is klager een letselschadeprocedure gestart waarin hij vergoeding van alle geleden en nog te lijden schade vorderde van de verzekeringsmaatschappij van degene die hem had aangereden (hierna verder te noemen: “de wederpartij”). In eerste instantie trad een kantoorgenote van verweerder op voor klager. Op enig moment heeft verweerder de zaak van zijn kantoorgenote overgenomen.

2.4 Ten behoeve van de letselschade procedure zijn door de jaren heen namens zowel klager als de wederpartij verschillende processtukken ingediend en andere proceshandelingen verricht. Tevens zijn tal van brieven en e-mails uitgewisseld tussen beide gemachtigden en tussen klager en verweerder. Voornoemde stukken worden door klager aan zijn klachten ten grondslag gelegd.

2.5 Op 28 december 2010 heeft het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: “het hof”) eindarrest gewezen in de letselschadeprocedure.

2.6 Van het onder 2.5 genoemde arrest van het hof is klager in cassatie gegaan. Vanaf dat moment werd klager niet meer bijgestaan door verweerder maar door mr. K aan wie verweerder het dossier heeft overgedragen. Klager heeft het cassatieberoep verloren.

2.7 Bij brief met bijlagen van 4 juli 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder tekort is geschoten omdat hij op de meest cruciale processuele momenten zonder toestemming van klager veelvuldig uitstel aan de wederpartij heeft verleend zonder daarvoor een aanwijsbare dringende reden te geven;

b) verweerder actief heeft meegeholpen om de processuele fouten van de wederpartij te herstellen en heeft nagelaten op te treden tegen misleiding van het hof door de wederpartij;

c) verweerder niet oplettend is geweest toen de wederpartij een verkapte conclusie heeft ingebracht als productie bij de antwoordmemorie na deskundigenbericht;

d) verweerder heeft nagelaten de opmerkingen die klager heeft gemaakt naar aanleiding van het deskundigenrapport en de antwoordmemorie mee te nemen in zijn reactie aan het hof;

e) verweerder klager niet juist heeft geïnformeerd over de ontwikkelingen in de procedure.

3.2 Ter toelichting op klachtonderdeel a) stelt klager dat hij tijdens een bespreking met verweerder op 7 februari 2007 uitdrukkelijk had aangegeven in de toekomst niet meer akkoord te gaan met het verlenen van uitstellen. Uit een brief van verweerder aan de gemachtigde van de wederpartij van 21 mei 2007 blijkt volgens klager ook dat verweerder begrepen had dat geen uitstellen meer mochten worden verleend.

3.3 Ter toelichting op klachtonderdeel b) wijst klager op de gang van zaken met betrekking tot een rolhandeling van 28 januari 2010 en het vervolg daarop. Op die datum stond de wederpartij voor het nemen van een Antwoordmemorie na deskundigenbericht (hierna: “de memorie”). Daar de memorie niet was genomen heeft het hof verval van proceshandeling verleend. Dat dit verval van proceshandeling tot twee keer toe is teruggedraaid heeft te maken met het feit dat verweerder daarvoor toestemming heeft verleend.

3.4 Met betrekking tot klachtonderdeel b) heeft klager voorts gesteld dat verweerder heeft meegewerkt aan het misleiden van het hof. De wederpartij heeft  de memorie uiteindelijk op 2 maart 2010 ingediend. In de kop van de memorie waren de partijnamen verwisseld. Verweerder heeft dit nooit opgemerkt en nagelaten op te treden tegen deze misleiding van het hof.

3.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c) stelt klager dat verweerder niet oplettend is geweest toen zijn wederpartij bij het nemen van de memorie op 2 maart 2010 als productie een akte heeft ingebracht die op 16 december 2008 door het hof was geweigerd (hierna: “de akte”). Daarmee heeft de wederpartij door toedoen van verweerder een verkapte conclusie genomen. Verweerder had het hof er op moeten wijzen dat de wederpartij de (geweigerde) akte bij het nemen van de memorie heeft ingebracht. 

3.6 Ter toelichting op klachtonderdeel e) stelt klager dat er gedurende een lange periode niet tussen hem en verweerder werd gecommuniceerd terwijl zich in die periode cruciale processuele zaken afspeelden. Op verschilleden e-mails van klager aan verweerder ontving klager geen reactie. Klager kreeg over veel stukken pas de beschikking toen hij het volledige procesdossier ontving.

4 VERWEER

Verweerder heeft de gegrondheid van de klachtonderdelen betwist. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd, komt, voor zover voor deze beslissing relevant, hierna bij de beoordeling aan de orde.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht betreft het handelen en nalaten van verweerder als de eigen advocaat van klager. Men kan in redelijkheid van mening verschillen over wat de beste aanpak van een zaak is. Het optreden van een advocaat dient in elk geval te voldoen aan de vereisten van de zorgvuldigheid die in het betreffende geval van een redelijk bekwaam advocaat verwacht mag worden. Daarbij staat voorop dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, in overleg met en met toestemming van de cliënt, dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Kunnen de advocaat en zijn cliënt het daarover niet eens worden, dan dient de advocaat de opdracht terug te geven.

5.2 Het handelen van verweerder zal met betrekking tot alle klachtonderdelen aan voornoemde maatstaf worden getoetst.

Ad klachtonderdeel a)

5.3 Uit de brief van verweerder aan de wederpartij van 21 mei 2007 leidt de raad af dat begin mei 2007 inderdaad is besproken dat ten aanzien van die rolhandeling geen verder uitstel meer mocht worden verleend. Het dossier biedt echter geen aanknopingspunten voor de stelling van klager dat hij destijds zou hebben aangegeven dat in de toekomst helemaal geen uitstellen meer zouden mogen worden verleend. Nu verweerder dit gemotiveerd heeft betwist, kan niet worden vastgesteld dat klager verweerder zou hebben geïnstrueerd in de toekomst niet aan verzoeken om uitstel zijn mee te werken, nog daargelaten of zo’n instructie verweerder onder alle omstandigheden zou binden.

5.4 Nu het dossier bovendien geen aanknopingspunten biedt voor de stelling dat verweerder veelvuldig uitstellen heeft verleend, is de slotsom dat klachtonderdeel a) ongegrond is.

Ad klachtonderdeel b)

5.5 Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft verweerder aangevoerd dat het hof tot twee keer toe ten onrechte, bij vergissing, heeft geoordeeld dat het recht van de wederpartij om een proceshandeling te verrichten was vervallen. De gemachtigden van de wederpartij hebben bezwaar tegen dat verval gemaakt en vervolgens heeft het hof de wederpartij alsnog in de gelegenheid gesteld de memorie in te dienen. Daar had verweerder geen invloed op.

5.6 De raad volgt verweerder in zijn stelling dat hem niet kan worden verweten dat het hof het oordeel heeft teruggedraaid dat het recht van de wederpartij om een proceshandeling te verrichten was vervallen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder geen invloed op deze beslissing van het hof kunnen uitoefenen; verzet ertegen zou dus ook geen zin hebben gehad.

5.7 Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.8 De raad volgt verweerder in zijn stelling dat het feit dat de wederpartij de akte als productie bij de memorie heeft overgelegd hem niet kan worden verweten.  Het staat een partij vrij stukken van welke aard dan ook te overleggen. Er was in dit geval voor verweerder geen juridisch argument voorhanden om bij het hof te pleiten voor weigering van de akte. Het is aan het hof, en niet aan verweerder, om stukken al dan niet te weigeren.

5.9 Voorts vermag de raad, anders dan klager, niet in te zien dat het hof bij het wijzen van het eindarrest acht heeft geslagen op de akte die was overgelegd als productie bij de memorie.

5.10 Klachtonderdeel c) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.11 Verweerder heeft de stelling dat hij klagers opmerkingen naar aanleiding van het deskundigenrapport niet zou hebben meegenomen in de reactie aan het hof, gemotiveerd betwist. Het klachtdossier biedt geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van klager op dit punt. Van gegrondverklaring van dit klachtonderdeel kan reeds daarom geen sprake zijn. 

5.12 Verder overweegt de raad dat in een appelprocedure na het nemen door de ene partij van een antwoordmemorie, de andere partij in beginsel geen stukken meer kan indienen. Ter zitting heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet dat en waarom hij van mening was dat het in het belang van klager was om geen pleidooi te vragen.

5.13 Ook klachtonderdeel d) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.14 Verweerder heeft opgeworpen dat hij klager altijd op de hoogte heeft gehouden van het verloop van de procedure en dat er tussen verweerder en klager regelmatig telefonisch contact heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft verweerder gemotiveerd gesteld dat hij ieder stuk dat de deur uit is gegaan heeft besproken met klager.

5.15 Met verweerder is de raad van oordeel dat het beeld dat uit het klachtdossier, waaronder de urenstaten, naar voren komt, is dat veelvuldig contact tussen klager en verweerder heeft plaatsgevonden en dat verweerder klager op adequate en tijdige wijze op de hoogte heeft gehouden van ontwikkelingen in de procedure. Dat op cruciale momenten geen contact tussen verweerder en klager heeft plaatsgevonden, is voor de raad op basis van het dossier niet vast te stellen. Dat er wellicht niet op alle door klager gewenste momenten contact is geweest, maakt niet dat sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar gedrag aan de zijde van verweerder.

5.16 Ter zitting heeft klager verwezen naar verschillende e-mails waaruit zou blijken dat verweerder ondanks zijn verzoek daartoe geen contact heeft opgenomen met klager. Volgens verweerder heeft hij de vele e-mails van klager inderdaad niet allemaal beantwoord en heeft hij op sommige mails telefonisch gereageerd. Ten aanzien van de e-mails en telefoontjes overweegt de raad dat het van de omstandigheden van het geval afhangt of en zo ja hoe, een advocaat op iedere e-mail van zijn cliënt (meteen) moet antwoorden. Dat verweerder daarin jegens klager tekort is geschoten, heeft de raad niet kunnen vaststellen.

5.17 Het laatste klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.ECLI:NL:TADRAMS:2014:138