Overslaan en naar de inhoud gaan

RvD Arnhem-Leeuwarden 020215 medische zaak heeft 7 jaar volledig stilgelegen, onvoldoende duidelijkheid, en onvolledige informatie over contacten medici; voorwaardelijke schorsing

RvD Arnhem-Leeuwarden 020215 medische zaak heeft 7 jaar volledig stilgelegen, onvoldoende duidelijkheid, en onvolledige informatie over contacten medici; voorwaardelijke schorsing

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 In oktober 2000 heeft mevrouw X zich tot verweerster gewend met de vraag of er mogelijk verhaal was voor schade als gevolg van een medische kunstfout voor of tijdens een operatie die op 13 juli 1999 is uitgevoerd in het UMC Sint Radboud te Nijmegen. De eerste afspraak tussen partijen vond plaats op 22 november 2000. Verweerster heeft, na contacten met haar medisch adviseur in 2001, het ziekenhuis bij brief van 7 januari 2002 aansprakelijk gesteld. In vervolg daarop heeft zij een medisch adviseur verzocht advies uit te brengen en bij brieven van 12 juli 2002 en van 9 januari 2003 heeft zij klaagster geïnformeerd over het uitgebrachte advies en de verdere behandeling van de zaak.
2.3 Bij mail van 17 oktober 2004 aan verweerster heeft klaagster verweerster verzocht haar te informeren over de voortgang van de zaak en op 8 september 2005 heeft de secretaresse van verweerster klaagster er over geïnformeerd dat haar zaak vertraging had opgelopen en dat de zaak eind 2005 weer zou worden opgepakt door verweerster.
2.4 Op 2 juni 2006 bericht verweerster klaagster over een andere zaak. Ook meldt verweerster het UMC St. Radboud dat de aanspraken van 2002 gehandhaafd blijven. Bij brief van 16 juni 2006 meldt zij dit aan klagers.
2.5 Bij brief van 8 december 2008 heeft klaagster verweerster opnieuw verzocht haar te informeren over de voortgang van de zaak en per e-mail van 31 augustus 2009 heeft verweerster klaagster over deze (en een andere) zaak geïnformeerd, met toezending van onder meer een concept verzoek voorlopig getuigenverhoor. Op 22 februari 2010 bericht verweerster klaagster over de oproepingen voor het voorlopig getuigenverhoor. Op 17 maart 2010 mailt verweerster dat ze de zaak op 18 maart in de middag gaat voorbereiden en op 19 maart 2010 heeft het getuigenverhoor bij de rechtbank Arnhem plaatsgevonden.
2.6 Bij e-mail van 2 november 2010 heeft klaagster verweerster gevraagd haar te informeren over de voortgang van de zaak. Bij brief van 7 maart 2011 heeft de secretaresse van verweerster klaagster bericht dat de behandeling van de zaken in de praktijk van verweerster vertraging had opgelopen onder meer omdat verweerster meermalen was uitgevallen voor werk en dat het nog enige tijd zou duren voordat de behandeling zou worden hervat.
Bij deze brief is een rapport gevoegd van A van 13 augustus 2010. Bij mail van 8 maart 2011 reageren klagers op dit stuk van A.
2.7 Bij brief van 8 maart 2012 heeft klaagster verweerster de recente ontwikkelingen van haar gezondheid doorgegeven en verzocht haar, klaagster, te berichten over de vervolgstappen in haar zaak. Bij brief van 10 september 2012 heeft verweerster klaagster geadviseerd over de vervolgstappen en op die brief heeft klaagster bij brief van 19 september 2012 gereageerd. Op deze laatste brief van klaagster heeft verweerster niet gereageerd.
2.8 Op 8 oktober 2013 heeft klaagster verzocht om een reactie. Op 6 en 9 december 2013 hebben klagers getracht telefonisch in contact te komen met verweerster. Deze belt op 11 december 2013 terug, waarbij zij meedeelt in januari op de zaak terug te komen.
2.9 Bij brief met bijlagen van 26 december 2013 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerster. De behandeling van de klacht bij de deken is enkele malen uitgesteld in verband met de afwikkeling van een interne klachtprocedure op het kantoor van verweerster.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) de zaak niet voortvarend op te pakken en meerdere malen erg traag te handelen. Datzelfde geldt ook voor een andere reeds afgeronde zaak van klaagster (Arboclaim/V). Vragen van klaagster werden niet binnen een redelijke termijn beantwoord. De letselschadezaak heeft inmiddels ruim dertien jaar geduurd en nog steeds is de zaak niet afgerond. Uit de Gedragscode Behandeling Letselschade blijkt dat het streven is om een schadebehandeling zo snel mogelijk af te handelen als verantwoord is en daarin wordt een termijn van twee jaar genoemd;
b) onduidelijke en tegenstrijdige informatie te verschaffen met betrekking tot de kansen van de zaak. De eerste drie jaar zou de zaak best een kans van slagen hebben gehad en vervolgens zou de oorzaak van het medisch letsel lastig te bewijzen zijn;
c) geen en/of onjuiste informatie te verschaffen over haar contacten met diverse medici (de heer S en de heer B).

4 VERWEER
Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Kort weergegeven luidt dit verweer:
4.1 Het eerste klachtonderdeel is inhoudelijk terecht. Dat heeft verweerster ook in haar reactie op de klacht bij haar kantoor toegelicht. De klachtenfunctionaris heeft dat klachtonderdeel gegrond verklaard. Overigens is het onmogelijk om een zaak als de onderhavige binnen twee jaar af te wikkelen, omdat er dan onvoldoende zorgvuldig onderzoek zou zijn gedaan naar de mogelijkheid om letselschade te verhalen. Dit is in het nadeel van het slachtoffer. De advocatuur heeft - zoals klaagster zelf al heeft opgemerkt - de gedragscode waarnaar wordt verwezen ook niet ondertekend;
4.2 Cliënten hebben behoefte aan een duidelijk verhaal, maar dat zal bij medische fouten doorgaans niet mogelijk zijn tenzij het gaat om evidente medische fouten. In dit geval was daar geen sprake van. Verweerster stelt klagers te hebben ingelicht over zowel de sterke als de zwakke kanten van de zaak. Alhoewel het niet als prettig is ervaren dat verweerster een dergelijke genuanceerde houding heeft aangenomen ten opzichte van de zaak, betwist verweerster dat er sprake zou zijn van enig klachtwaardig handelen;
4.3 De heer S was al jaren niet meer praktiserend en de verzekeraar zou vermoedelijk niet akkoord zijn gegaan met het opvoeren van kosten met betrekking tot zijn expertise. Het eenzijdig benaderen van een deskundige in de procedure zou volgens verweerster de wederpartij aanleiding hebben gegeven om daartegen bezwaar te maken bij de rechter. Verweerster heeft enkel op informele basis telefonisch contact gehad met de heer S. Van dat gesprek heeft verweerster een korte aantekening gemaakt voor het dossier. Wat betreft de heer B twijfelde verweerster destijds of het raadzaam was om hem te benaderen, omdat hij hoogstens als partijdeskundige zou kunnen optreden. Haar twijfels daarover heeft verweerster kennelijk niet gecommuniceerd aan klagers.

5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld. Wel zijn de artikelen 8, 8a en 8b van de nieuwe Advocatenwet reeds van toepassing.
5.2 Alvorens de afzonderlijke klachtonderdelen te beoordelen gaat de raad in op de stelling van verweerster dat de echtgenoot van klaagster geen zelfstandig belang heeft bij de klacht en dat hij niet-ontvankelijk is als mede-klager. Dit verweer wordt door de raad gepasseerd, omdat de heer Y als echtgenoot van klaagster en deels – vanwege haar letsel – als informeel zaakwaarnemer zodanig betrokken is geraakt dat hij wel degelijk een zelfstandig belang heeft bij de klachten.
5.3 Dat het eerste klachtonderdeel gegrond is heeft verweerster zelf ook al erkend en dat wordt door de raad bevestigd.
De vertraging in de zaak van klaagster is zeer ernstig. Dit onnodig tijdverloop is zo groot, dat dit op zichzelf al proces-kansen zou kunnen beïnvloeden. Meermalen heeft verweerster de zaak een jaar laten liggen zonder duidelijke reden. Keer op keer hebben klagers het initiatief genomen om weer contact met verweerster op te nemen en te vragen naar de status van de zaak. Op die berichten kregen klagers niet binnen een redelijke termijn antwoord, en als er dan geantwoord werd, soms uitsluitend door de secretaresse van verweerster, was de boodschap meer dan eens dat de behandeling van de zaak nog langer werd uitgesteld. Al met al lijkt te zaak tussen juli 2002 en augustus 2009, derhalve minimaal zeven jaar volledig te hebben stilgelegen. Tussen 2003 en 2010 is er geen zodanige belangrijke informatie boven water gekomen dat het alsmaar uitstellen gerechtvaardigd was. Er was dus geen objectieve noodzaak om het zo lang te laten duren. De hardnekkigheid van dit treuzelen van verweerster wordt overigens onderstreept doordat uit de stukken bleek dat zij de melding bij de beroepsaansprakelijkheids- verzekeraar pas heeft gedaan nádat zij klagers had bericht dat de zaak daar reeds was gemeld. De raad verklaart het eerste klachtonderdeel dan ook gegrond.
5.4 Het tweede en derde klachtonderdeel betreffen beide het onvoldoende informeren van klagers door verweerster. Een advocaat dient in het algemeen zo helder mogelijk informatie aan zijn cliënt te verschaffen over de wijze waarop de zaak volgens hem moet worden aangepakt, hem te informeren over belangrijke ontwikkelingen in de zaak en over de kansen van de zaak. Ten eerste stellen klagers dat verweerster onduidelijke en tegenstrijdige informatie heeft verschaft met betrekking tot de kansen van de zaak. Volgens de raad staat in dit geval vast dat verweerster inderdaad onvoldoende duidelijk is geweest jegens klagers, met name over de te volgen strategie, het stappenplan en ook over de kansen van de zaak.
5.5 Het derde klachtonderdeel betreft het niet verschaffen van (juiste) informatie over de contacten van verweerster met diverse medici. Als partijen van mening verschillen over de vraag of de advocaat verslag heeft gedaan van haar overleg met derden, zal de advocaat moeten aantonen dat hij aan zijn verplichtingen in dit verband heeft voldaan. Verweerster wijst op haar telefoonnotitie van 13 maart 2009 waaruit zou blijken dat zij telefonisch overleg heeft gepleegd met de medische adviseur dokter S. Daaruit zou blijken dat S geen brood in de zaak zag. Klagers hebben daartegenover gemotiveerd aangevoerd dat zij van S hebben begrepen dat verweerster de zaak niet aan hem heeft voorgelegd, althans niet op zodanige wijze dat het enige waarde had voor de zaak. Verweerster heeft aan klagers geen verslag gedaan over haar contact met S en uit haar dossier blijkt niet duidelijk wat zij met hem zou hebben besproken en dat komt voor haar rekening. Met betrekking tot de contacten van verweerster met de heer B verschillen partijen ook van mening. Uit de stukken blijkt dat verweerster geen contact heeft opgenomen met B, terwijl zij wel had toegezegd dat te zullen doen. Ook klachtonderdelen b) en c) zijn derhalve gegrond.

6 MAATREGEL
6.1 Bij het vaststellen van de maatregel neemt de raad in overweging dat de vertraging waarover geklaagd wordt vast staat en dat deze schokkend is. Verweerster heeft daarmee niet alleen de belangen van klagers, maar ook de goede naam van de advocatuur geschaad. Er is niet eerder een tuchtrechtelijke veroordeling geweest. Alle omstandigheden tezamen rechtvaardigen volgens de raad een voorwaardelijke schorsing van één maand, met een proeftijd van twee jaar met een bekorting van de termijn van artikel 8a lid 3 Advocatenwet als hierna genoemd.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a), b) en c) gegrond;
- legt aan verweerster op de maatregel van schorsing in de uitoefening van haar praktijk voor de duur van één maand;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mag bepalen op de grond dat binnen de hierna te vermelden proeftijd zich niet meer schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt, met dien verstande dat het niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven;
- bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet genoemde periode gedurende welke de voorwaardelijke schorsing voor een ieder zichtbaar is op het tableau wordt bekort tot een periode van 2 jaar. ECLI:NL:TADRARL:2015:33