Overslaan en naar de inhoud gaan

GEA Curaçao 060916 KG; Voorschot inkomensschade na botsing toegewezen

GEA Curaçao 060916 KG; Voorschot inkomensschade na botsing toegewezen


Partijen zullen hierna [eiser] en Ennia genoemd worden.


Verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 17 juni 2016 ter griffie ingediend;
- de zijdens [eiser] op 22 augustus 2016 ingediende producties;
- de zijdens Ennia op 22 augustus 2016 ingediende producties;
- de mondelinge behandeling die plaatsvond op 23 augustus 2016, alwaar zijn verschenen [eiser] bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd die namens hem mede aan de hand van een pleitnota het woord heeft gevoerd, en Ennia die zich heeft laten vertegenwoordigen door mevrouw [vertegenwoordigster] en mevrouw [vertegenwoordigster] bijgestaan door de gemachtigde voornoemd die namens Ennia het woord heeft gevoerd mede aan de hand van een pleitnota.

1.2.
Vonnis is bepaald op heden.


De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.

2.2.
Op 13 november 2014 heeft zich een kettingbotsing voorgedaan op de Corrieweg in Curaçao waar de personenauto waar [eiser] als bijrijder in zat, met kentekennummer [kentekennummer 1], en twee andere achter [eiser] rijdende personenauto’s bij betrokken waren. Deze twee laatst bedoelde personenauto’s, de middelste met kentekennummer [kentekennummer 2] in eigendom van [ naam] Construction N.V. en de achterste met kentekennummer [kentekennummer 3] in eigendom van [eigenaar kentekennummer 3], zijn beide tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Ennia. De auto van [ naam] Construction is verzekerd voor een bedrag van NAf 150.000,- en de auto van [eigenaar kentekennummer 3] is verzekerd voor een bedrag van één (1) miljoen.

2.3.
In het ongevallen rapport van Curaçao Road Services van 13 november 2014, staat het volgende opgenomen:

“Incident cause: INATTENTION
Incident type: MULTI-CAR COLLISION
(…)
Damage specification: VEHIKULO NUMERÁ [kentekennummer 3] : DAÑO RESIEN
NA PARTI
DILANTI. VEHIKULO NUMERÁ [kentekennummer 2]: DAÑO RESIEN NA PARTI PARTRAS I DILANTI. VEHIKULO NUMERÁ [kentekennummer 1] : DAÑO RESIEN NA PARTI PATRAS.
Fx specification: TE ASINA LEU KU POR A WÒRDU OPSERVÁ NO TABATA TIN
NINGUN MARKA DI BREK I/ÒF OTRO MARKANAN RIBA KAMINDA KU POR TIN RELASHON KU E DALMENTU.
Agent Specification: SHOFÙR DI E VEHÍKULO NUMERÁ [kentekennummer 3]
TABATA KORE
RIBA CORRIWEG DEN DIREKSHON DI KAMINDA BRIEVENGAT/ SHOFUR DI E VEHÍKULO NUMERÁ [kentekennummer 2] TABATA KORE RIBA CORRIWEG DEN DIREKSHON DI KAMINDA BRIEVENGAT. SHOFÙR DI E VEHÍKULO NUMERA [kentekennummer 1] TABATA KORE RIBA CORRIWEG DEN DIREKSHON DI KAMINDA BRIEVENGAT. YEGANDO NA ALTURA DI E LUGA DI DALMENTU E VEHÍKULO NUMERÁ [kentekennummer 3] TA DAL KU SU PARTI DILANTI DEN E PARTI PATRAS DI E VEHIKULO NUMERA [kentekennummer 2]PA DESPUES E VEHIKULO NUMERA [kentekennummer 2]TA BAI DAL KU SU PARTI DILANTI DEN E PARTI PATRAS DI E VEHIKULO NUMERA [kentekennummer 1].”

2.4.
Tussen Ennia en de broer van [eiser], [naam broer van eiser], die zich ten tijde van het ongeluk als bestuurder (eveneens) in de auto bevond, zijn reeds twee kort geding procedures gevoerd die hebben geresulteerd in de vonnissen van 1 maart 2016 en 26 april 2016.


Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren:
I. Ennia te veroordelen om, bij wijze van voorschot op de uiteindelijke door haar te vergoeden schade van [eiser], een bedrag van NAf 144.750,-, althans een ander door het gerecht in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2014, althans vanaf een door het gerecht in goede justitie te bepalen datum, aan [eiser] te betalen;
II. Ennia te veroordelen tot het voldoen van de gemaakte buitengerechtelijke kosten, begroot op NAf 3.000,-;
III. Ennia te veroordelen in de proceskosten.

3.2. 
[eiser] legt aan de vordering – kort samengevat – het volgende ten grondslag. Op 13 november 2014 heeft zich een auto ongeluk, type kettingbotsing, voorgedaan waarbij [eiser] betrokken was. Daarbij is de auto van [eiser] aangereden door de achter hem rijdende auto van [ naam] Construction, die zelf vanachter werd aangereden door de auto van [eigenaar kentekennummer 3] wat tevens de aanleiding was van het doorschuiven van de auto van [ naam] Construction tegen de auto van [eiser]. De auto van [eiser] werd twee keer aangereden. Vaststaat dat het ongeval het gevolg is van de onoplettendheid van en het houden van onvoldoende afstand door zowel [ naam] Construction als [eigenaar kentekennummer 3]. Zij zijn beide aansprakelijk jegens [eiser] voor de door hem geleden schade. Zowel de auto van [ naam] Construction als de auto van [eigenaar kentekennummer 3] waren ten tijde van het ongeluk tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Ennia. Ennia is in de hoedanigheid van LAM-verzekeraar dan ook aansprakelijk voor de door [eiser] geleden schade. [eiser] is thans in een financiële penibele situatie beland, nu hij als gevolg van het ongeluk letsel heeft opgelopen waardoor hij zijn werkzaamheden als importeur en monter niet meer kan uitoefenen. [eiser] kan daardoor niet meer aan zijn financiële verplichtingen voldoen, waardoor hij spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen.

3.3.
Ennia heeft verweer gevoerd, daarop zal hierna voor zover van belang, nader worden ingegaan.


De beoordeling van het geschil

4.1.
De vordering van [eiser] betreft een geldvordering in kort geding. Het gerecht stelt voorop dat voor de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding de rechter niet alleen zal hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening (HR 29 maart 1985, NJ 1986, 84).

4.2.
Het spoedeisend belang van [eiser] volgt uit de aard van de vordering.

Aansprakelijkheid

4.3.
Ennia betwist dat [eigenaar kentekennummer 3] (mede)aansprakelijk is voor het ongeval, en stelt dat enkel [ naam] Construction aansprakelijk is. Ten bewijze daarvan heeft Ennia, als productie 2, een verklaring overgelegd van 5 augustus 2016 van de heer Meulens, bestuurder van de auto van [eigenaar kentekennummer 3] op het moment van het ongeluk. Uit die verklaring volgt volgens Ennia dat de auto van [ naam] Construction eerst tegen de auto van [eiser] is aangereden en dat [eigenaar kentekennummer 3] als gevolg van het abrupte remmen door [ naam] Construction, achter de auto van [ naam] Construction is opgereden, welke vervolgens voor een tweede keer tegen de auto van Meulens aanreed. Volgens Ennia betekent dit dat [ naam] Construction de aanrijding heeft veroorzaakt en dus als enige daarvoor aansprakelijk is.

4.4.
Het gerecht wijst erop dat in het kort geding aangespannen door de broer van [eiser], het gerecht reeds bij vonnis van 26 april 2016 heeft overwogen dat ingevolge de regel van artikel 6:102 BW [ naam] Construction en [eigenaar kentekennummer 3] hoofdelijk voor de schade aansprakelijk zijn, nu gesteld noch gebleken is dat de door Ingemar [eiser] gestelde schade alleen aan de eerste dan wel alleen aan de tweede aanrijding zou moeten worden toegeschreven en zodoende zowel de polis van [ naam] Construction als de polis van [eigenaar kentekennummer 3] kunnen worden aangesproken voor de door Ingemar [eiser] opgelopen schade. Nu het ongeluk aan de orde in die uitspraak van 26 april 2016 hetzelfde ongeluk betreft als thans aan de orde, zal enkel op grond van nieuwe feiten en omstandigheden, die niet reeds in de procedure voorafgaand aan de uitspraak van 26 april 2016 aan de orde zijn gekomen, tot een ander voorlopig oordeel kunnen worden gekomen.

4.5.
De door Ennia overgelegde verklaring van de heer Meulens bevat geen nieuw feit of omstandigheid als hierboven bedoeld. Immers ook uit de verklaring van Meulens blijkt dat als gevolg van zijn aanrijding met [ naam] Construction, [ naam] Construction in aanrijding is geraakt met [eiser]. Of [ naam] Construction daarvoor nog eerst [eiser] heeft aangereden en [eigenaar kentekennummer 3] pas een tweede aanrijding heeft veroorzaakt maakt voor het oordeel niet uit. Dit laatste blijkt immers niet alleen nergens uit, maar ook indien daar wel van dient te worden uitgegaan, moet [eigenaar kentekennummer 3] nochtans mede aansprakelijk worden gehouden voor de door [eiser] geleden schade, nu [eigenaar kentekennummer 3] ook in dat geval onoplettend is geweest en onvoldoende afstand heeft gehouden ter voorkoming van een tweede aanrijding. Gesteld noch gebleken is derhalve - ook in onderhavige procedure - dat de door [eiser] gestelde schade alleen aan de eerste dan wel alleen aan de tweede aanrijding zou moeten worden toegeschreven. De conclusie luidt dan ook dat voorshands aannemelijk is te achten dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat zowel de polis van [ naam] Construction als de polis van [eigenaar kentekennummer 3] kunnen worden aangesproken voor de schade van [eiser].

Causaliteit

4.6.
Ennia betwist dat de door [eiser] aangevoerde klachten en beperkingen die betrekking hebben op zijn schouder, gevolg zijn van het ongeval van 13 november 2014. Ennia stelt daartoe dat [eiser] in augustus 2015, negen maanden na het ongeluk, door de medisch deskundige van DEKRA dr. Van den Biggelaar lichamelijk is onderzocht. Dit onderzoek heeft met name plaatsgevonden naar de rugklachten, de schouderklachten zijn toen niet onderzocht. Uit het rapport van 22 augustus 2016 van dr. Rico blijkt dat [eiser] inmiddels helemaal geen last meer heeft van rugklachten. Het letsel aan de schouder namelijk een rotator cuff letsel is pas in september 2015 geconstateerd. Ennia wijst op de bevindingen van Van den Biggelaar die heeft geconstateerd dat een dergelijk letsel ofwel acuut is veroorzaakt door trauma ofwel door ouderdom. Volgens Van den Biggelaar vallen de klachten van [eiser] eerder in die laatste categorie. Voorts heeft [eiser] niet duidelijk kunnen aangeven op welke wijze zijn schouder tijdens het ongeval bezeerd is geraakt. Voorgaande doet Ennia tot de conclusie leiden dat het causale verband tussen die medische klachten en het ongeluk niet kan worden vastgesteld.

4.7.
Op grond van de thans in kort geding overgelegde stukken is het gerecht evenwel voorshands van oordeel dat door [eiser] voldoende aannemelijk is gemaakt dat ook de klachten en beperkingen betrekking hebbende op zijn schouder gevolg zijn van het auto ongeluk van 13 november 2014. Uit zowel het rapport van de huisarts dr. Y. Schoop, als dat van dr. Van den Biggelaar (ingeschakeld door Ennia) en de neuroloog dr. Rico (ingeschakeld door [eiser]), blijkt dat [eiser] direct na het ongeluk klaagde over pijn in zijn nek, rug en schouder, terwijl [eiser] vóór het ongeluk klachtenvrij was. Vervolgens is er ook daadwerkelijk letsel geconstateerd aan de schouder. Dat dit pas in september 2015 heeft plaatsgevonden, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat het letsel geen gevolg kan zijn van het ongeluk uit 2014. Daarbij neemt het gerecht tevens de door [eiser] gegeven uitleg voor het tijdsverloop voordat onderzoek is verricht aan de schouder in aanmerking. [eiser] heeft hierover naar voren gebracht dat het de keuze van de behandelend arts(en) was om onderzoek te verrichten aan de rug. Op aandringen van [eiser] heeft vervolgens tevens onderzoek aan de schouder plaatsgevonden waarbij ook letsel werd geconstateerd. Tenslotte is van belang dat Van den Biggelaar een causaal verband tussen het letsel en het ongeluk niet uitsluit. In feite spreekt zij zich hierover niet uit. Anderzijds heeft dr. Rico na onderzoek van [eiser] alsmede beoordeling van het medisch dossier wel geconcludeerd dat er causaal verband is. Hij schrijft immers: Dhr. [eiser] is op 13 november 2014 betrokken bij een auto ongeval, waarbij hij letsel oploopt aan de lage rug en aan zijn linker schouder.
De stelling van Ennia dat [eiser] meer dan eens is betrokken bij een auto-ongeluk, gedoeld wordt blijkbaar op een ongeluk in een taxi eind maart 2016 in Colombia, neemt evenmin weg dat voorshands wordt aangenomen dat er sprake is van causaliteit. [eiser] heeft ter zitting namelijk gemotiveerd bestreden dat hij letsel heeft overgehouden aan de botsing in die taxi. Bovendien was het letsel aan zijn schouder reeds geconstateerd vóór die botsing, namelijk in september 2015.

4.8.
Voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat voorshands in voldoende mate aannemelijk is te achten dat [ naam] Construction en [eigenaar kentekennummer 3] aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het ongeval, waaronder het letsel aan de schouder van [eiser].

Omvang schade

4.9.
Ennia heeft gesteld dat niet vast staat dat [eiser] thans niet in staat is zijn werkzaamheden als monteur en importeur te verrichten. Uit de door partijen overgelegde medische stukken blijkt, echter, voorshands oordelend voldoende dat [eiser] sedert het ongeluk verschillende medische onderzoeken en ingrepen, zowel op Curaçao als in Colombia, heeft ondergaan. Tevens is daaruit voldoende gebleken dat [eiser] zijn werkzaamheden als importeur en monteur, welke fysiek intensieve werkzaamheden betreffen, niet heeft kunnen verrichten. Hiermede is eveneens aannemelijk geworden dat [eiser] geen inkomsten heeft kunnen genereren en niet of niet behoorlijk, in staat is geweest zijn financiële verplichtingen na te komen. De exacte hoogte van zowel de immateriële- als de inkomensschade kan in kort geding in het midden blijven, nu [eiser] een voorschot op zijn schadevergoeding vordert.

4.10.
Partijen zijn het voorts niet eens over de hoogte van de inkomensschade. Uit de door [eiser] overgelegde loonstrook en belastingaangifte kan een gemiddeld maandloon van NAf 3.500,- netto per maand worden afgeleid. Daar zal het gerecht in kort geding dan ook vooralsnog vanuit gaan. Dit betekent dat [eiser] sedert 13 november 2014 tot heden gemiddeld (afgerond) NAf 75.000,- aan inkomsten heeft misgelopen. Door Ennia is gesteld dat door haar reeds een voorschot van NAf 40.000,- is verstrekt aan [eiser] en daar zal het gerecht dan ook vanuit gaan. Het gerecht is tegen de achtergrond van het voorgaande van oordeel dat een nader voorschot van NAf 35.000,- gerechtvaardigd is. Er bestaat een restitutierisico in die zin dat er een kans bestaat dat [eiser] indien hij in de bodemprocedure in het ongelijk zou worden gesteld, de reeds aan hem betaalde voorschotten niet (geheel) zal kunnen terugbetalen. Anderzijds heeft [eiser] - naar voorlopig oordeel is aangenomen - schade geleden, terwijl anderen daarvoor de schuld dragen, waardoor hij in de financiële problemen is geraakt. Dit tegen elkaar afwegende heeft tot gevolg dat het restitutie risico minder zwaar weegt dan de schade die op [eiser] drukt als gevolg van het ongeval.

4.11.
Geen voorschot zal worden toegewezen voor wat betreft de immateriële schade. Ennia heeft deze schadepost weersproken. In dat licht bezien is thans over de medische eindsituatie van [eiser] – met name in welke mate er sprake is van blijvend letsel – in kort geding onvoldoende vast komen te staan.

4.12.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten overweegt het gerecht het volgende. Door [eiser] is voldoende gesteld en gebleken dat er daadwerkelijk en in redelijkheid buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt. Dat (een deel) van die handelingen mede betrekking hadden op de kwestie van de broer van [eiser] vanwege de gelijkenissen van de twee kwesties, kan op zichzelf niet tot een ander oordeel leiden. De buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen, met dien verstande dat het gerecht aanleiding ziet tot matiging van het gevorderde bedrag conform het (nieuwe) Procesreglement 2016 en wel tot 1 ½ punt van het voor deze zaak geldende liquidatietarief, bedragende NAf 2.250,00 (1 ½ x 1.500) gedeeld door twee in verband met de samenhang tussen deze zaak en de zaak van de broer van [eiser] dus NAf 1.125,00. ECLI:NL:OGEAC:2016:78