Overslaan en naar de inhoud gaan

Rechtbank Rotterdam, 080206 (kosten i.v.m. tuchtprocedure of ter vaststelling aansprakelijkheid)

Rechtbank Rotterdam, 08-02-2006 (kosten i.v.m. tuchtprocedure of ter vaststelling aansprakelijkheid)
Voor wat betreft de kosten van de raadsman verband houdende met de procedures bij de Klachtencommissie en het Regionaal Tuchtcollege is ter comparitie gebleken dat dit alle overige op meergenoemde specificaties vermelde werkzaamheden betreft.

Deze kosten kunnen niet worden beschouwd als redelijke kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid, conform het door de Hoge Raad in twee recente arresten (HR 03-06-2005, NJ 2005, 324 en HR 10-01-2003, NJ 2003,537) als algemeen, voor alle tuchtprocedures geldende, geformuleerde uitgangspunt.
Bijzondere omstandigheden als in die arresten genoemd, die tot een ander standpunt zouden nopen zijn hier niet komen vast te staan. Met name is niet zo’n bijzondere omstandigheid dat de verzekeraar van gedaagden als gevolg van de uitslag van die tuchtprocedures aansprakelijkheid heeft erkend, terwijl [gedaagde sub 1] steeds ontkend heeft dat hij fouten had gemaakt. Dat dit causaal verband inderdaad bestond is door gedaagden gemotiveerd betwist, maar zelfs als dat verband er was, zoals [eiseres sub 1] stelt, levert dat niet een dergelijke bijzondere omstandigheid op. Ook in de door de Hoge Raad in genoemde arresten berechte gevallen was immers inhoudelijk het tuchtrechtelijk oordeel van invloed op de beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag. Dat die invloed zich hier heeft gemanifesteerd in de vorm van een aansprakelijkheidserkenning voor aanvang van deze procedure doet niet ter zake. (Het gevolg daarvan is immers slechts, dat de kosten van juridische bijstand in deze procedure beperkt konden worden; die kosten worden echter zoals bekend forfaitair berekend en vergoed, los van art. 6:96 BW) Dat betekent dat deze kosten niet beschouwd kunnen worden als redelijke kosten als bedoeld in art. 6:96 lid 2 BW.

5.2.3
Voor wat betreft de kosten van Van Hattem in het kader van de procedures bij de Klachtencommissie en het Regionaal Tuchtcollege is de rechtbank van mening dat de hiervoor onder 5.2.2 gevolgde redenering en de daar genoemde jurisprudentie niet zonder meer van toepassing is.
In deze kwestie was het voor de beoordeling van de aansprakelijkheid wezenlijk, dat advies van een medisch deskundige/medisch adviseur werd ingewonnen, omdat kennis van hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam arts in de gegeven omstandigheden verwacht kon worden noodzakelijk is en -naar voldoende aannemelijk is- buiten de expertise van partijen en hun advocaat valt. Dat betekent dat het op zichzelf redelijk was om voordat deze procedure aanhangig werd gemaakt kosten te maken voor deskundig medisch advies met het oog op de vaststelling van de aansprakelijkheid. Tot deze kosten zullen normaliter (en dat het hier anders was is gesteld noch gebleken) moeten worden gerekend bestudering van het dossier, overleg met eisers en hun advocaat en het uitbrengen van een advies/rapport.
Deze kosten komen dus in beginsel voor vergoeding in aanmerking.

In dit geval doet zich echter de bijzonderheid voor, dat deze deskundige (Van Hattem) reeds is geraadpleegd voordat de tuchtprocedures geëntameerd werden en dat hij eisers ook heeft begeleid bij deze procedures.
Dit enkele feit kan in redelijkheid niet tot gevolg hebben dat zijn kosten, die anders wel voor vergoeding in aanmerking zouden komen, dat nu niet meer doen. Van het “van kleur verschieten” van dit soort kosten is immers geen sprake, omdat de regeling van de proceskosten anders uitwerkt dan bij buitengerechtelijke kosten bestaande in advocatenwerkzaamheden.
Waar advocatenwerkzaamheden in geval er een procedure volgt vaak voor een groot deel geacht worden te strekken tot de normale voorbereiding van zo’n procedure en dus hun vergoeding te vinden in de forfaitaire regeling als hiervoor besproken bestaat een dergelijke systematiek niet voor kosten van deskundigen. Kosten van een voorlopig deskundigenbericht kunnen bijvoorbeeld als onderdeel van de verschotten geheel worden meegerekend bij het vaststellen van de omvang van de te betalen proceskosten in het kader van een kostenveroordeling.

Anderzijds is er in redelijkheid evenmin aanleiding om de kosten, die niet gemaakt zouden zijn als er geen tuchtprocedures waren gevoerd, ook als redelijke kosten in de zin van art. 6:96 BW te beschouwen. In zoverre geldt de hiervoor onder 5.2.2 genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad onverkort. LJN AX2193