Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 010611 kosten mede gebaseerd op de na de mondelinge behandeling ingebrachte specificatie, 9.595,61

Rb Rotterdam 010611 kosten mede gebaseerd op de na de mondelinge behandeling ingebrachte specificatie, 9.595,61
4.17.  Ten slotte heeft [verzoekster] verzocht haar kosten te begroten in de zin van artikel 1019aa lid 1 Rv. De rechtbank dient daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Of het redelijke kosten zijn, hangt af van de vraag of het redelijk is dat die kosten zijn gemaakt én of de hoogte van deze kosten redelijk is.

4.18.  Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van de procedure dient te begroten en dat dit alleen anders is indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Van deze laatste situatie is in dit geval echter geen sprake. Redengevend daarvoor is dat de Wet deelgeschillen geen concrete aanknopingspunten bevat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een deelgeschil en de parlementaire geschiedenis het begrip deelgeschil zeer ruim uitlegt, maar de concrete invulling van dat begrip aan de rechtspraak is overgelaten. Gezien de betrekkelijk korte tijd dat de Wet deelgeschillen in werking is, is van een vaste lijn in de rechtspraak over het begrip deelgeschil geen sprake. Op zichzelf is niet uitgesloten dat de verzochte beslissing aan een schikking zou hebben kunnen bijdragen. Dat die bijdrage onvoldoende is geoordeeld betekent niet dat het indienen van het verzoekschrift en het maken van de daarmee gepaard gaande kosten onredelijk was. Tegen deze achtergrond kan, anders dan Chartis kennelijk betoogt, het door [verzoekster] ingediende verzoekschrift niet bij voorbaat als volstrekt onnodig of kansloos worden beschouwd. Bovendien is de indiening en de behandeling van het verzoekschrift in zoverre zinvol geweest dat Chartis ter zitting kenbaar heeft gemaakt dat zij zich realiseert dat deze zaak met de verrichte “slotbetaling” niet is afgewikkeld en dat het wenselijk is dat zij de onderhandelingen met de wederpartij heropend opdat alsnog tot een adequate verdere buitengerechtelijke behandeling van deze letselschadezaak kan worden gekomen. Daarbij kan hetgeen de rechtbank in deze beschikking heeft overwogen tot uitgangspunt dienen.
4.19.  Bij het verzoekschrift en het faxbericht van 12 mei 2011 heeft mr. Van Hout een onderbouwde specificatie gevoegd van de tot en met het moment van de mondelinge behandeling gemaakte kosten, die EUR 9.102,61 bedragen. Die kosten komen de rechtbank redelijk voor. Daarbij heeft de rechtbank mede het volgende in aanmerking genomen. Eerst na herhaalde verzoeken daartoe heeft mr. Vaziri op 27 mei 2011 gereageerd op het faxbericht van 12 mei 2011 van mr. Van Hout – dit terwijl ter zitting was afgesproken dat mr. Vaziri binnen een week zou reageren op het faxbericht van mr. Van Hout – zodat de rechtbank het faxbericht van mr. Vaziri van 27 mei 2011 niet meer bij de beoordeling heeft betrokken. De met de verdere behandeling van de zaak gemoeide kosten, waaronder het opstellen van het faxbericht van 12 mei 2011, zullen door de rechtbank worden begroot op EUR 235,00, te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van EUR 258,00, in totaal dus EUR 9.595,61. LJN BQ6735