Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 280513 val van laadklep; bewijsopdracht mbt zorgplicht; deskundigenbericht mbt veiligheid vrachtwagen en rolcontainer

Hof 's-Hertogenbosch 280513 val van laadklep; bewijsopdracht mbt zorgplicht; deskundigenbericht mbt veiligheid vrachtwagen en rolcontainer

4. De beoordeling 

4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende. 

4.1.1.[appellant] is op 27 december 2006 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van Dekro als chauffeur/verkoopmedewerker. 

4.1.2.Op 15 april 2009 diende [appellant] broodjes afleveren bij broodjeszaak De Fromagerie gevestigd aan het [vestigingsadres] te [vestigingsplaats]. [appellant] heeft daartoe een rolcontainer met daarop 36,75 kg broodjes uit de vrachtwagen gehaald en op de laadklep gereden. [appellant] is van de laadklep van de vrachtwagen gevallen. [appellant] is ter plaatse door ambulancebroeders nagekeken. Hij is daarna door de bedrijfsleider naar huis gebracht. 's Avonds heeft [appellant] zich tot de huisartsenpost gewend omdat zijn linkerzijde dik en pijnlijk werd. [appellant] is van 15 april tot en met 18 april 2009 in ziekenhuis Bernhoven te Oss opgenomen geweest ter observatie in verband 'met een zeer fors hematoom op de linkerflank'. Vanaf medio mei 2009 heeft [appellant] aangepast werk verricht. Vanaf 17 augustus 2009 heeft [appellant] volledig de eigen werkzaamheden hervat. 

4.1.3.Partijen hebben de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 december 2010 met wederzijds goedvinden beëindigd. 

4.2.[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd voor recht te verklaren dat Dekro aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het op 15 april 2009 plaatsgevonden arbeidsongeval met een verwijzing naar een schadestaatprocedure. Daartoe heeft [appellant] (samengevat) gesteld dat hij van de laadklep van de vrachtwagen is gevallen, omdat de rubberen voetbediening van de laadklep door condensvorming nat en daardoor glad was. In zijn val heeft hij een rolcontainer met daarin 36,75 kg broodjes meegetrokken, welke container boven op hem is gevallen, aldus [appellant]. De vrachtwagen bevat een koel- en een vriesgedeelte, dat is afgesloten door geïsoleerde deuren. Op de betreffende dag was het erg warm, waardoor na het openen van het vriesgedeelte condensvorming op de rubberen voetbediening ontstond, aldus [appellant]. Dekro heeft daartegen ingebracht dat dit om meerdere redenen onwaarschijnlijk en onjuist is. Volgens Dekro heeft [appellant] op 15 april 2009 verklaard dat hij zich had verstapt en heeft [appellant] pas nadat hij op 30 oktober 2010 een dringende reden had gegeven voor ontslag op staande voet voor het eerst gesproken over een (val door een) natte voetbediening. Volgens Dekro is het voorts onwaarschijnlijk dat de voetbediening nat is geweest en dat [appellant] daarover is uitgegleden. De koel- en vriesruimten in de vrachtwagen zijn afgesloten met dikke, geïsoleerde deuren. Tussen deze deuren en de buitendeuren van de vrachtwagen bevindt zich een sluis van ongeveer een meter, de buitendeuren zijn goed geïsoleerd en daartegen zit aan de buitenkant de laadklep ingeklapt. De kans dat condensvorming op de laadklep ontstaat is dus minimaal, aldus Dekro. Bij het bestreden vonnis zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen (samengevat) omdat het volgens de kantonrechter ongeloofwaardig is dat er sprake is geweest van condensvorming op de laadklep en dat het voor risico van [appellant] komt dat hij door een ongelukkige stap zijn evenwicht heeft verloren. De daartegen gerichte grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking. 

4.3. [appellant] heeft zijn vorderingen primair gebaseerd op artikel 7:658 BW en subsidiair op artikel 7:611 BW. Uit de op 11 november 2011 door de Hoge Raad gewezen arresten in de zaken TNT (LJN: BR5215) en Rooyse Wissel/Hagens (LJN: BR5223) volgt evenwel dat vorderingen gebaseerd op stellingen als de onderhavige, niet kunnen worden gegrond op artikel 7:611 BW, omdat daarmee het wettelijk stelsel van werkgeversaansprakelijkheid, dat is gebaseerd op tekortschieten in een zorgplicht om schade te voorkomen, te vergaand zou worden aangetast. De grieven voor zover gebaseerd op deze subsidiaire grondslag falen derhalve. Het hof zal zich dus beperken tot de primaire grondslag van de vorderingen. 

4.4.Het hof stelt voorop dat uitgangspunt bij toepassing van artikel 7:658 BW is dat de werknemer die zijn werkgever op grond van lid 2 van die bepaling aanspreekt, dient te stellen (en bij gemotiveerde betwisting dient te bewijzen) dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en dat een oorzakelijk verband bestaat tussen de schade en de uitoefening van de werkzaamheden waarin de schade gesteld wordt te zijn geleden. 

4.5.Het hof is van oordeel dat ervan uitgegaan dient te worden dat [appellant] schade heeft opgelopen in de uitoefening van de werkzaamheden. Immers, tussen partijen staat vast dat [appellant] op 15 april 2009 bij het lossen van de vrachtwagen van de laadklep is gevallen. De omstandigheid dat partijen twisten over de oorzaak van die val, doet daaraan niet af, omdat volgens vaste rechtspraak van [appellant] niet kan worden verlangd dat hij stelt en bewijst wat de precieze toedracht is geweest van het ongeval (vgl. o.m. HR 10 december 1999, LJN AA3837 Fransen/Pasteurziekenhuis). De omstandigheid dat [appellant] in eerste aanleg heeft aangegeven wat volgens hem de oorzaak was van zijn val van de laadklep (uitglijden over de natte voetbediening van de laadklep), leidt er niet toe dat [appellant] daar in hoger beroep niet op terug zou mogen komen, zoals Dekro kennelijk meent. Hoger beroep kan immers ook ertoe dienen om in eerste aanleg gemaakte fouten te herstellen, voor zover daar al sprake van zou zijn. Dekro heeft onvoldoende betwist dat [appellant] ten gevolge van zijn val van 15 april 2009 tot en met 18 april 2009 in het ziekenhuis is opgenomen ter observatie in verband met een zeer fors hematoom op de linkerflank (productie 4 bij akte aanvulling en wijziging van (de grondslag van de) eis). Dat zij daar niet van op de hoogte was, wil niet zeggen dat deze stelling van [appellant] onjuist is. Hetzelfde geldt voor de stelling van Dekro dat [appellant] nimmer heeft geklaagd over gezondheidsschade. [appellant] heeft (met dezelfde productie) een verklaring overgelegd waaruit blijkt dat hij van 20 mei 2009 tot 14 juli 2009 negen maal fysiotherapie heeft gehad. Reeds het enkele feit dat [appellant] een fors hematoom heeft gehad, dient te leiden tot het oordeel dat hij lichamelijk letsel heeft gehad en daarmee schade. De betwisting door Dekro dat [appellant] geen schade heeft geleden acht het hof onvoldoende toegelicht. Het oorzakelijk verband tussen de door [appellant] gestelde schade en de val van de laadklep heeft Dekro niet betwist. 

4.6.Dekro heeft niet gesteld dat sprake is van opzet als bedoeld in de laatste zinsnede van lid 2 van artikel 7:658 BW. (De advocaat van) Dekro heeft ter gelegenheid van het pleidooi verklaard dat Dekro zich niet beroept op bewuste roekeloosheid aan de zijde van [appellant] in diezelfde zinsnede. Het voorgaande heeft tot gevolg dat Dekro aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade, tenzij zij aantoont dat zij de in lid 1 van artikel 7:658 BW genoemde verplichtingen is nagekomen. 

4.7.Alvorens de maatregelen te bespreken die Dekro heeft gesteld te hebben genomen in het kader van haar zorgplicht, zal het hof eerst ingaan op het verweer van Dekro dat het hier gaat om een 'alledaags' ongeval waartegen artikel 7:658 BW geen bescherming beoogt te bieden. Dekro heeft in dit verband verwezen naar HR 4 oktober 2002 (LJN AE4090 Laudy/Fair Play) en HR 2 maart 2007 (LJN AZ5834Perez/Casa Grande). 

4.8.Dit verweer faalt. Bij de door Dekro genoemde jurisprudentie gaat het om alledaagse activiteiten die zich ook in de thuissituatie kunnen voordoen. In dit geval gaat het weliswaar om een alledaags ongeval (een val), maar niet om een alledaagse activiteit. Het ongeval heeft immers plaatsgevonden bij het afleveren van goederen die met een laadklep uit een vrachtwagen moesten worden gehaald. Het gaat er om dat de werkzaamheden die [appellant] moest verrichten naar hun aard een verhoogd risico meebrachten. Het betrof immers werken op een zekere hoogte op een beweegbaar platform, hetgeen risico geeft op een val. 

4.9.Het hof stelt voorop dat Dekro zorg dient te dragen voor een hoog veiligheidsniveau van onder andere de betrokken arbeidsmiddelen en de organisatie van de betrokken werkzaamheden. Voor wat betreft de door [appellant] gebruikte arbeidsmiddelen is van belang dat daaraan diverse eisen worden gesteld op grond van hetgeen is bepaald in hoofdstuk 7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, en meer specifiek voor wat betreft hijs- en hefwerktuigen (artikel 7:18 e.v.). 

4.10.Dekro heeft uitvoerig uiteen gezet op welke wijze zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Het gaat daarbij om de aan [appellant] in gebruik gegeven arbeidsmiddelen (vrachtwagen en rolcontainer), de door [appellant] gebruikte persoonlijke beschermingsmiddelen (veiligheidschoenen met antislipprofiel) en de door Dekro gegeven instructies. 

arbeidsmiddelen 

4.11. Dekro heeft uiteen gezet dat en waarom de door [appellant] voor het desbetreffende doel gebruikte vrachtwagen de veiligste was die op dat moment bestond. [appellant] heeft niet betwist dat de vrachtwagen op het moment van het ongeval slechts drie jaar oud was. [appellant] heeft (bij gebrek aan wetenschap) betwist dat het de veiligste vrachtwagen was die op dat moment (en ook nadien) bestond. [appellant] heeft met name betwist dat de vrachtwagen veilig was met betrekking tot het valgevaar (hierna onder 4.12) en met betrekking tot het niet kunnen vastzetten of zekeren van de rolcontainer op de laadklep die [appellant] stelt in zijn val te hebben meegetrokken en die volgens [appellant] op hem is gevallen (hierna onder 4.16). 

4.12.Volgens Dekro was de laadklep heel stroef omdat deze is voorzien van antislipribbels en een rubberen voetbediening die uitsluitend kan worden bediend door beide voeten op de rubberen pedalen of doppen te zetten. Volgens Dekro voorkomen dit soort doppen slipgevaar en is het de veiligste manier om de laadklep in beweging te brengen (afgezien van de bediening staande naast de vrachtwagen, zie hierna). Volgens Dekro is deze bedieningswijze veiliger dan een handbediening, omdat daarmee wordt voorkomen dat tijdens het bewegen van de laadklep daarover wordt gelopen of ervan af wordt gesprongen. Volgens Dekro kan een chauffeur er ook voor kiezen om de laadklep te bedienen staande naast de vrachtwagen, omdat aan de zijkant van de vrachtwagen een bedieningspaneel zit. Het is dus mogelijk om de rolcontainer op de laadklep te rijden, vervolgens via de deur in de zijkant van de vrachtwagen en trap naar buiten te klimmen en staande langs de vrachtwagen de laadklep neer te laten. Volgens [appellant] had het ongeval voorkomen kunnen worden wanneer de vrachtwagen was voorzien van een handvat waaraan hij zich had kunnen vastgrijpen in zijn val. Dekro heeft daartegen ingebracht dat de vrachtwagen juist omwille van veiligheidsredenen niet is voorzien van handgrepen. Handgrepen bij een laadklep leiden ertoe dat een chauffeur geneigd zal zijn om zich aan de handgreep op te trekken om zodoende in de vrachtwagen te klimmen in plaats van de deur met trap aan de zijkant te gebruiken, aldus Dekro. Een handgreep is volgens Dekro ook gevaarlijk omdat daar van alles achter kan blijven haken. Kortom, Dekro meent dat de vrachtwagen (waaronder begrepen de laadklep) zodanig veilig was dat zij alles heeft gedaan om een val te voorkomen. 

4.13.Het hof heeft over dit onderwerp behoefte aan nadere inlichtingen van een deskundige. Het hof wil laten onderzoeken of de in dit geval gebruikte vrachtwagen op de datum van het ongeval voldeed aan de eisen die vanuit veiligheidsoogpunt daar redelijkerwijs aan konden worden gesteld, gelet op de stand van de wetenschap en techniek. 

4.14.[appellant] heeft in hoger beroep zijn in eerste aanleg ingenomen stelling dat zijn val is te wijten aan condensvorming op de laadklep, niet nader toegelicht, maar ook niet prijsgegeven. [appellant] heeft aangegeven dat hij niet weet wat de oorzaak is van zijn val. Dekro heeft uitvoerig uiteengezet waarom het niet mogelijk is dat [appellant] is uitgegleden over een natte voetbediening en wat zij in dit verband heeft gedaan aan haar zorgplicht. Dekro heeft gewezen op de isolatie van het koel- en vriesgedeelte, automatische condensafvoer, de ruimte tussen het koel- en vriesgedeelte en de deuren en de laadklep, de rubberen voetbediening die juist uitglijden beoogt te voorkomen, het feit dat [appellant] veiligheidsschoenen droeg met antislipprofiel en dat de laadvloer en de laadklep voorzien waren van antislipmateriaal. 

4.15.Het hof zal de deskundige verzoeken ook dit onderwerp in het onderzoek te betrekken. 

4.16.[appellant] heeft gesteld dat het feit dat de rolcontainer op de laadklep niet kon worden vastgezet of gezekerd, een onveilige situatie oplevert. Dekro heeft daartegen ingebracht dat vergrendeling van de rolcontainer het op en afrijden van een container zal bemoeilijken door de ruimte die vergrendeling in beslag neemt en ontgrendeling extra tijd zou vergen, terwijl er geen laadkleppen met vergrendeling op de Nederlandse markt zijn. Partijen zijn het erover eens dat de laadklep aan de voorkant was voorzien van een anti-afrolsysteem, dat wil zeggen dat in de laadklep een richel is verwerkt waartegen de twee voorste wielen van de rolcontainer worden geplaatst, om te voorkomen dat de rolcontainer van de laadklep rolt. Volgens [appellant] was dat onvoldoende, omdat hij de rolcontainer in zijn val van de zijkant van de laadklep heeft meegetrokken. Een goot in de laadklep, of een of andere vergrendeling of blokkering van de rolcontainer, had dit volgens [appellant] kunnen voorkomen. Volgens Dekro bestaan er echter geen vrachtwagens waarvan de laadklep is voorzien van een goot waarin de rolcontainer kan worden vastgeklemd. 

4.17.Ook op dit punt heeft het hof behoefte aan informatie van een deskundige. Met name wenst het hof te vernemen of er vrachtwagens bestaan met laadkleppen waarin een rolcontainer kan worden vastgezet waarbij het dient te gaan om vrachtwagens die kunnen worden gebruikt voor het onderhavige doel, kort gezegd het afleveren van broodjes bij diverse horecaondernemingen. Voorts wenst het hof te vernemen of deze situatie - wanneer de rolcontainer wordt vast gezet - een daadwerkelijk meer veilige situatie met zich brengt. 

4.18.[appellant] heeft ter gelegenheid van het pleidooi gesteld, en dat is niet betwist door Dekro, dat de gebruikte rolcontainer twee vaste wielen en twee zwenkwielen had, die niet konden worden vastgezet door beklemming van de wielen. Rolcontainers met dergelijke vast te klemmen wielen bestaan volgens [appellant] wel. 

4.19.Het hof kan (thans) niet beoordelen of een rolcontainer met vast te klemmen wielen bestaat en of deze had kunnen voorkomen dat [appellant] in zijn val de rolcontainer meetrok. Ook op dit onderdeel heeft het hof behoefte aan deskundige voorlichting. 

4.20.Partijen zijn het erover eens dat de laadklep periodiek (jaarlijks) dient te worden goedgekeurd. Die verplichting volgt uit hetgeen in artikel 7.4a van Arbeidsomstandighedenbesluit is bepaald. Volgens Dekro was de laadklep goedgekeurd. Zij heeft daartoe een (gedeelte van een) keuringsrapport in het geding gebracht (productie 2 mva) en bewijs aangeboden door het horen van de keurmeester. [appellant] heeft betwist dat de laadklep was goedgekeurd en daartoe gesteld dat slechts een gedeelte van het keuringsrapport in het geding is gebracht. Voorts heeft hij bij gebrek aan wetenschap betwist dat de laadklep voldeed aan alle veiligheidseisen zoals vastgelegd in de Europese NEN-norm 1756-1. 

4.21.Het hof zal Dekro conform haar aanbod toelaten tot bewijslevering van haar stelling dat de laadklep was goedgekeurd. Over de vraag of de (goedgekeurde) laadklep op de in geding zijnde datum voldeed aan alle (overige, niet reeds onder de keuring vallende) veiligheidseisen, heeft het hof behoefte aan nadere inlichtingen door een deskundige. 

persoonlijke beschermingsmiddelen 

4.22.[appellant] heeft zelf gesteld dat hij veiligheidsschoenen droeg met antislipprofiel. Uit de stellingen van Dekro valt af te leiden dat op dit onderdeel niet nog meer van haar gevergd kon worden, hetgeen [appellant] niet heeft betwist. 

instructie 

4.23.Volgens Dekro krijgt iedere nieuwe chauffeur na indiensttreding eerst een uitgebreide instructie van de bedrijfsleider en rijdt gedurende de eerste veertien dagen een persoonlijk begeleider/instructeur constant mee. [appellant] heeft dat niet betwist. 

4.24.[appellant] heeft zelf gesteld dat de vrachtwagen nieuw was toen hij hem in gebruik kreeg en dat hij van de autodealer een instructie heeft gekregen. Ook heeft hij zelf gesteld dat er een instructieboekje met een veiligheidsinstructie in de vrachtauto lag en dat hij daar ook wel eens in heeft gekeken. Volgens Dekro was [appellant] een ervaren chauffeur. [appellant] heeft dit alles niet betwist. Hij heeft ook niet aangevoerd dat hij onvoldoende wist of begreep hoe hij met de vrachtwagen en de laadklep moest omgaan. 

4.25.Dekro heeft aangevoerd dat [appellant] door haar directeur, de bedrijfsleider en diverse anderen er diverse keren op is gewezen dat hij rustig moest doen en niet zo lomp met de bedrijfsmiddelen van Dekro om moest gaan. [appellant] heeft dat ontkend. Dekro heeft bewijs aangeboden. 

4.26.In het kader van de ervaringsregel dat het dagelijks verkeren in een bepaalde situatie leidt tot een vermindering van de benodigde oplettendheid, dient van Dekro te worden verlangd dat hij niet eenmalig een instructie geeft maar ook toeziet op naleving daarvan. Het hof zal Dekro conform haar bewijsaanbod toelaten tot bewijslevering. 

tot slot 

4.27.[appellant] heeft nog betoogd dat Dekro ten onrechte geen melding van het ongeval heeft gemaakt bij de Arbeidsinspectie. Volgens Dekro was dat niet nodig. Het hof is vooralsnog van oordeel dat in het midden kan blijven of dat al dan niet noodzakelijk was en wel om de navolgende reden. Wanneer [appellant] zou hebben gesteld dat de gebruikte arbeidsmiddelen kapot waren en Dekro dit zou hebben betwist, zou een onderzoek door de Arbeidsinspectie van belang zijn geweest om dit helder te krijgen. Het partijdebat ziet daar echter niet op. [appellant] heeft aan zijn verwijt op dit punt jegens Dekro geen andere, dan de hiervoor reeds besproken consequentie (de onzekere toedracht van het ongeval) verbonden, en het hof ziet vooralsnog niet in op welke wijze dat of waarom een onderzoek van de Arbeidsinspectie een toegevoegde waarde zou hebben gehad. 

4.28.Dekro zal eerst in de gelegenheid worden gesteld om het hiervoor opgedragen bewijs te leveren. Afhankelijk van de bewijslevering, zal het hof daarna een deskundigenbericht bevelen over de hiervoor genoemde nog nader te onderzoeken onderwerpen van geschil. Nu het (eventuele) deskundigenbericht betrekking heeft op de zorgplicht, waarvan de bewijslast op Dekro rust, zal het voorschot op de kosten voorshands ten laste van Dekro dienen te komen. Partijen zullen dan nog de gelegenheid krijgen om zich uit te laten over aantal, deskundigheid en de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. 

4.29.Gelet op het financiële belang dat klaarblijkelijk, gelet op hetgeen ter gelegenheid van het pleidooi is besproken, alleszins te overzien is, geeft het hof partijen (nogmaals) in overweging de zaak in der minne te regelen. 

4.30.Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. LJN CA1437