Overslaan en naar de inhoud gaan

CRVB 230323 militair stapt in kuil tijdens tweeweekse gevechtscursus; oorlogsnabootsende omstandigheden; verhoogd risico op letsel; dienstongeval

CRVB 230323 militair stapt in kuil tijdens tweeweekse gevechtscursus; oorlogsnabootsende omstandigheden; verhoogd risico op letsel; dienstongeval

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, werkzaam bij de Koninklijke Landmacht , heeft in het kader van haar opleiding tot [functie] aan de [opleiding] ([opleiding]) deelgenomen aan de twee weken durende (gevechts)cursus “[naam cursus]). Onderdeel van deze cursus is een meerdaagse oefening. Tijdens deze oefening, bij een tactische verplaatsing te voet door bosachtig terrein op 30 september 2020, stapte appellante rond 23:00 uur in een kuil en heeft daarbij haar kuit- en scheenbeen gebroken. Van dit ongeval is op 5 oktober 2020 proces-verbaal van ongeval opgemaakt. Ten tijde van de behandeling ter zitting bij de Raad ondervond appellante nog beperkingen ten gevolge van dit letsel.

1.2.
Bij besluit van 24 november 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 januari 2021 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het ongeval aangemerkt als een bedrijfsongeval, omdat tijdens de oefening geen sprake was van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden en meer in het bijzonder dat geen sprake was van oorlogsnabootsende omstandigheden.

2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat omdat niet is aangegeven waarom er geen sprake is van een beroepsincident en het ongeval ook niet in die zin als dienstongeval kan worden aangemerkt. Gezien de in het verweerschrift en op zitting gegeven motivering heeft de rechtbank aanleiding gezien het motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren, met veroordeling van de staatssecretaris tot het vergoeden van griffierecht en proceskosten in beroep voor verleende rechtsbijstand. Verder is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is van een oefening onder oorlogsnabootsende omstandigheden. Dat appellante tijdens een tactische verplaatsing in vermoeide toestand met volle bepakking door bosachtig terrein in een kuil is gestapt, is geen aanwijzing dat sprake is van een verhoogd risico als bedoeld in de rechtspraak. Niet aannemelijk is dat bij de verplaatsingsoefening niet de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen konden worden gehandhaafd, rekening houdend met de omstandigheid dat de oefening plaatsvond in het donker.

3.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt gehandhaafd dat er sprake is van dusdanige bijzondere omstandigheden waaronder de (gevechts)cursus moest worden verricht dat het ongeval moet worden aangemerkt als dienstongeval dan wel een beroepsincident als bedoeld in het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV).

4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.
Op grond van artikel 2, zesde lid, aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV wordt tot de buitengewone omstandigheden mede gerekend het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden, voor zover er sprake is van een verhoogd risico.

4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 maart 20131 is voor het oefenen onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden kenmerkend dat de desbetreffende oorlogstaak wordt gedaan onder nabootsing van bijzondere omstandigheden, zoals die zich daadwerkelijk bij operationeel optreden in een oorlogssituatie kunnen voordoen en waarbij deze bijzondere omstandigheden een verhoogd risico op verwonding of letsel met zich meebrengen. In het algemeen zal dit verhoogde risico aanwezig zijn wanneer, juist om de oorlogssituatie realistisch na te bootsen, niet alle normaal gebruikelijke veiligheidsmaatregelen (kunnen) worden gehandhaafd.

4.3.
Uit de gedingstukken komt naar voren dat de [naam cursus] een voor leerlingen van de [opleiding] verplichte tweeweekse gevechtscursus is die plaatsvindt onder leiding van de 11e Luchtmobiele Brigade. Einddoel van de oefening is om de leidinggevende kwaliteiten van de deelnemende cursisten te toetsen onder verzwaarde fysieke en psychische omstandigheden. Anders dan de staatssecretaris en de rechtbank is de Raad van oordeel dat bij de meerdaagse oefening die tijdens de gevechtscursus plaats vond sprake was van het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in de praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven en dat deelname van appellante aan deze oefening voor haar een verhoogd risico inhield. Van belang hierbij is dat het de bedoeling was om tijdens de oefening specifieke oorlogsomstandigheden na te bootsen en dat met het oog daarop het de deelnemers onder meer niet was toegestaan om verlichting te voeren tijdens de tactische verplaatsing met zware bepakking in het donker door een voor hen onbekend terrein en dat evenmin nachtzichtapparatuur beschikbaar was gesteld. Daardoor is een verhoogd risico op letsel voor de deelnemers ontstaan 2.

4.4.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak met uitzondering van de beslissing over griffierecht en proceskosten vernietigd moet worden. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen, het besluit van 24 november 2020 te herroepen en te bepalen dat het aan appellante op 30 september 2020 overkomen ongeval wordt aangemerkt als een dienstongeval. Gelet op dit oordeel behoeft de subsidiaire grond dat sprake was van een beroepsincident geen bespreking door de Raad.ECLI:NL:CRVB:2023:534

1ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4349.
2Vergelijk de uitspraak van 29 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:219.