Overslaan en naar de inhoud gaan

RvS 020211 proceskostenvergoeding in mindering op subsidie voor rechtsbijstandverlener

RvS 020211 proceskostenvergoeding in mindering op subsidie voor rechtsbijstandverlener
3.1. De verstrekking van een vergoeding aan een rechtsbijstandverlener voor door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand behelst subsidie als bedoeld in artikel 4:21 van de Awb. De in artikel 29, derde lid, van de Wrb neergelegde verplichting om een afschrift van het besluit tot toevoeging aan het bestuursorgaan over te leggen, behelst een verplichting als bedoeld in artikel 4:38, tweede lid, van de Awb.

In de Nota van wijziging van de Wet op de rechtsbijstand (TK 2001-2002, 27 553, nr. 6, blz. 3) staat ter toelichting op artikel 29 van de Wrb vermeld dat de advocaat het bestuursorgaan informeert over het verlenen van rechtsbijstand op toevoegingsbasis, zodat het bestuursorgaan weet dat de proceskostenvergoeding aan de advocaat moet worden betaald. Daarbij wordt voor het moment waarop de advocaat het bestuursorgaan een afschrift van de toevoeging moet overleggen aangesloten bij de bestaande regeling. Dit houdt in dat de advocaat zo snel mogelijk, doch in ieder geval voordat op het bezwaar of beroep is beslist, van de toevoeging melding moet maken, zodat het bestuursorgaan daarmee tijdig rekening kan houden bij de uitbetaling van de kosten dan wel het beroepsorgaan in staat wordt gesteld vast te stellen dat aan de advocaat moet worden betaald.

Niet in geschil is dat [wederpartij] niet heeft voldaan aan de in artikel 29, derde lid, van de Wrb neergelegde subsidieverplichting. De raad heeft in redelijkheid gebruik mogen maken van de in artikel 4:48, eerste lid, onder b, van de Awb neergelegde bevoegdheid om de subsidie ten nadele van [wederpartij] te wijzigen en aldus de door het bestuursorgaan toegekende proceskostenvergoeding in mindering te brengen op het bedrag dat als vergoeding voor rechtsbijstand is vastgesteld. Een anders luidende opvatting zou betekenen dat een rechtsbijstandverlener door het niet voldoen aan deze subsidieverplichting kan bewerkstelligen dat het bestuursorgaan de proceskostenvergoeding ten onrechte aan de rechtzoekende toekent, de raad deze proceskostenvergoeding niet ingevolge artikel 32, derde lid, van het Bvr 2000 in mindering kan brengen op het bedrag dat als vergoeding voor verleende rechtsbijstand is vastgesteld, en derhalve zowel de rechtsbijstandverlener als de rechtzoekende een vergoeding ontvangen voor dezelfde door de advocaat ten behoeve van de cliënt gemaakte proceskosten. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

Het betoog slaagt.

2.4. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. Hetgeen de raad overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 11 augustus 2008 ongegrond verklaren. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat hetgeen [wederpartij] in beroep heeft aangevoerd met betrekking tot het ontbreken van een wettelijke basis voor het in mindering brengen van de door het bestuursorgaan toegekende proceskostenvergoeding, faalt, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3.1. is overwogen. LJN BP2801