Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 160113 verzoek ex art. 31 Rv afgewezen; in oorspronkelijke beschikking deelgeschil is geen sprake van kennelijke fout

Rb Rotterdam 160113 verzoek ex art. 31 Rv afgewezen; in oorspronkelijke beschikking deelgeschil is geen sprake van kennelijke fout

vervolg op Rb-rotterdam-101012-whiplash-voor-het-ongeval-aanwezige-klachten-die-kunnen-leiden-tot-nek-en-hoofdpijn-hvs-en-stress-doen-aan-cv-niet-af

2.  De verdere beoordeling 
2.1.  Bovengenoemde zaak betreft -samengevat- het volgende. 

2.1.1.  Aan [verzoeker] is op 29 oktober 2007 een verkeersongeval overkomen. Daarbij is de bestuurder van een bij London verzekerde auto achterop de auto van [verzoeker] gereden (hierna: het ongeval). 
Sinds het ongeval ondervindt [verzoeker] naast nek- en hoofdpijnklachten ook pijnklachten aan de linkerarm, geheugenklachten, concentratiestoornissen, woordvindingsproblemen en visusklachten aan het linkeroog. London heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. 

2.1.2.  Bij verzoekschrift, ingekomen op 6 augustus 2012, heeft [verzoeker] zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het verzoek strekt er -in essentie en primair- toe te bepalen dat de gestelde klachten aan het ongeval moeten worden toegerekend. London heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is de zaak op 26 september 2012 mondeling behandeld. 

2.1.3.  Bij beschikking van 10 oktober 2012 heeft de rechtbank bepaald dat de klachten van [verzoeker] het gevolg zijn van het hem op 29 oktober 2007 overkomen ongeval en London gelast haar medewerking te verlenen aan een onderzoek door een verzekeringsarts en, in voorkomend geval, een arbeidsdeskundige. 

2.1.4.  Bij faxbericht van 15 november 2012 heeft mr. Volker aan de rechtbank bericht dat naar de mening van London in de beschikking van 10 oktober 2012 sprake is van een kennelijke fout in de zin van artikel 31 Rv, te weten dat London de mening zou zijn toegedaan dat onderzoek door een verzekeringsarts aan de orde zou zijn, en de rechtbank verzocht de beschikking van 10 oktober 2012 te herstellen in die zin dat het in rechtsoverweging 4.21 voorkomende zinsdeel “– met partijen –“ in een nieuw af te geven grosse niet (meer) voorkomt. Bij faxbericht van 7 december 2012 heeft mr. Uitdehaag de rechtbank meegedeeld dat [verzoeker] akkoord gaat met de door mr. Volker namens London voorgestelde wijziging van de beschikking van 10 oktober 2012. 

2.2.  De rechtbank overweegt als volgt. 

2.2.1.  Het verzoek van London richt zich tegen rechtsoverweging 4.21 van de beschikking van 10 oktober 2012, waarin de rechtbank als volgt heeft overwogen: 
“De rechtbank is – met partijen – van oordeel dat (nader) onderzoek door een verzekeringsarts en – in voorkomend geval – een arbeidsdeskundige in de rede ligt. Uit het bestaan van klachten volgt immers niet zonder meer het bestaan van beperkingen, terwijl van beperkingen voorts niet zonder meer gezegd kan worden dat zij leiden tot schade in de zin van verlies aan verdienvermogen, zoals hier kennelijk volgens [verzoeker] aan de orde. Het verzoek van [verzoeker] London te veroordelen haar medewerking aan zulke onderzoeken te verlenen zal dan ook in zoverre worden toegewezen.” 

2.2.2.  Vooropgesteld wordt dat met de regeling van artikel 31 Rv is beoogd om kennelijke fouten die zich lenen voor eenvoudig herstel te laten verbeteren door de rechter die de beschikking heeft gewezen, zodat partijen daarvoor geen rechtsmiddel behoeven aan te wenden. Daarbij is van belang dat voor partijen en derden direct duidelijk dient te zijn, dat van een vergissing sprake is. Hoewel vanzelfsprekend gewicht toekomt aan de visie van partijen op dit punt is, anders dan in civiele procedures in het algemeen geldt, niet voldoende dat één partij meent dat sprake is van een kennelijke fout die verbeterd dient te worden, terwijl de andere partij daarmee akkoord gaat. De rechtbank dient ook in dat geval zelf te beoordelen of inderdaad de passage in kwestie als een kennelijke fout valt aan te merken. 

2.2.3.  Van hetgeen London aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat direct duidelijk is, dat van een vergissing sprake is. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. 

2.2.4.  Ter zitting heeft London primair het standpunt ingenomen dat geen sprake kan zijn van een onderzoek door een verzekeringsarts nu door de neuroloog ([neuroloog]) geen beperkingen zijn vastgesteld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Volker namens London ter zake het volgende verklaard: 
“Het daadwerkelijk bestaan van gezondheidsklachten is door [neuroloog] niet vastgesteld. De klachten volgen enkel en alleen uit de door [verzoeker] verstrekte anamnese. Nu de gestelde klachten niet door middel van reguliere onderzoeksmethoden en overeenkomstig de door de betreffende beroepsgroep vastgestelde richtlijnen als passend in een erkend ziektebeeld kunnen worden vastgesteld, stelt London zich op het standpunt dat de klachten niet bestaan. Een causaal verband tussen de gestelde klachten en het ongeval wordt door [neuroloog] evenmin vastgesteld. Causaliteit kan nimmer worden gebaseerd op het enkele feit dat klachten pas na het ongeval debuteren. Bovendien gaat [verzoeker] voorbij aan de bij hem aanwezige pre-existente klachten, zoals hyperventilatie en stress. Dit zijn aandoeningen die kunnen leiden tot nek- en hoofdpijnklachten alsmede klachten van vergeetachtigheid. [verzoeker] stelt nu juist dergelijke klachten te ondervinden. Wanneer geen sprake is van klachten, kan evenmin sprake zijn van uit (deze) klachten voortvloeiende beperkingen. Zelfs indien klachten bestaan, dan is niet gezegd dat die klachten tot beperkingen leiden, laat staan dat hierdoor arbeidsvermogensschade is ontstaan. Door [neuroloog] zijn geen beperkingen vastgesteld. Het is niet aan een verzekeringsarts om vervolgens wel beperkingen vast te stellen. In een situatie als de onderhavige, waarin al een deskundigenrapport voorhanden is, is de taak van de verzekeringsarts primair gericht op het in kaart brengen van de reeds door de medisch specialist vastgestelde beperkingen in een belastbaarheidsprofiel. Vervolgens kan een arbeidsdeskundige vaststellen, uitgaande van de belastbaarheid, tot welke concrete beperkingen bij het verrichten van de (oorspronkelijke of andere) arbeid dit leidt bij de betreffende persoon. Nu er door [neuroloog] evenwel geen beperkingen zijn vastgesteld, wordt aan een verzekeringsgeneeskundig noch een arbeidsdeskundig onderzoek toegekomen.” 

2.2.5.  Subsidiair heeft London echter laten weten dat zij – in voorkomend geval – haar medewerking zal verlenen aan (nader) onderzoek door een verzekeringsarts. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Volker namens London ter zake het volgende verklaard: 
“Veronderstellenderwijs uitgaande van de situatie dat de rechtbank oordeelt dat [verzoeker] het bestaan van zijn klachten voldoende aannemelijk heeft gemaakt en dat de klachten van [verzoeker] door het ongeval zijn veroorzaakt, zal London haar medewerking verlenen aan (nader) onderzoek door een verzekeringsarts en – in voorkomend geval – een arbeidsdeskundige. London stelt voor om in dat geval als verzekeringsarts aan te stellen [persoon 1]. Tegen de door [verzoeker] voorgestelde arbeidsdeskundige, ADEE B.V., heeft London geen bezwaar.” 

2.2.6.  Zowel het primaire als het subsidiaire standpunt van het verweer van London blijkt ook uit rechtsoverweging 4.3, 4.10, 4.13 en 4.18 van de beschikking van 10 oktober 2012. Tegen die achtergrond kan rechtsoverweging 4.21 van de beschikking van 10 oktober 2012 naar het oordeel van de rechtbank dan ook in redelijkheid niet anders worden begrepen dan dat de zinsnede “– met partijen –“ ten aanzien van London op haar subsidiaire standpunt slaat, zodat daaraan niet de door London gevreesde ongewenste betekenis toekomt dat deze zo kan worden opgevat dat zij het primaire -en principiële- standpunt ter zake van het ontbreken van beperkingen en de consequenties daarvan zou hebben prijsgegeven. 
Deze beschikking zal, evenals die van 10 oktober 2012, gepubliceerd worden, zodat van misverstanden op dit punt geen sprake kan zijn. 

2.3.  Nu gelet op het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank in de beschikking van 10 oktober 2012 geen sprake is van een kennelijke fout, die zich voor eenvoudig herstel leent, wordt het verzoek afgewezen. LJN BY8589