Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 040522 deelgeschil waarbij verzoekschrift bij rb in ongerede was geraakt; vordering op de staat tzv overschrijding redelijke termijn n.o.

RBGEL 040522 deelgeschil waarbij verzoekschrift bij rb in ongerede was geraakt; vordering op de staat tzv overschrijding redelijke termijn n.o.

2.
De beoordeling

2.1.
Op 23 januari 2018 heeft in Arnhem een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een personenauto en [verzoekende partij] als bestuurder van een fiets. [verzoekende partij] heeft bij verzoekschrift van 19 maart 2018 de kantonrechter op de voet van art. 1019w e.v. Rv verzocht voor recht te verklaren dat de gemeente als wegbeheerder aansprakelijk is voor de schade die hij als gevolg daarvan lijdt. Dit verzoek is bij beschikking van 1 april 2019 afgewezen (zaakgegevens 7308746 / AZ VERZ 18-57).

2.2.
In het verzoekschrift van 12 mei 2019 heeft [verzoekende partij] , kort gezegd, zijn verzoek herhaald. Het procesdossier van dit tweede verzoek is bij de rechtbank in het ongerede geraakt. De behandeling van dit verzoek is daarom gestokt. [verzoekende partij] heeft zich over deze gang van zaken beklaagd bij het gerechtsbestuur, dat bij e-mails van 8 februari 2022 en 11 maart 2022 op deze klachten heeft gerespondeerd. Bij brief van 11 of 12 maart 2022 heeft [verzoekende partij] de stukken die betrekking hebben op zijn tweede verzoek van 12 mei 2019 opnieuw aan de kantonrechter toegestuurd.

2.3.
Op 7 april 2022 heeft [verzoekende partij] met de gemeente een vaststellingsovereenkomst gesloten, ter uitvoering waarvan [verzoekende partij] bij brief van 7 april 2022 de zaak tegen de gemeente heeft ingetrokken. In deze brief verzoekt [verzoekende partij] nog wel om uitspraak te doen omtrent de vordering tot schadevergoeding wegens overschrijding van het redelijke termijnvereiste en het betaalde griffierecht. [verzoekende partij] heeft dan klaarblijkelijk het oog op zijn brieven van 10 februari 2022 en 12 maart 2022, waarin hij de kantonrechter verzoekt om bij uitspraak te bepalen dat het redelijke termijn vereiste is geschonden en dat hij recht heeft op een schadevergoeding van tweemaal € 500,00. Op deze schadevergoeding heef [verzoekende partij] ook in zijn beklag bij het gerechtsbestuur aanspraak gemaakt, die daarop bij e-mail van 11 maart 2022 afwijzend heeft gereageerd.

2.4.
In zijn e-mail van 22 maart 2022 schrijft [verzoekende partij] dat het aan de kantonrechter is om te bepalen of de gemeente Arnhem of de Staat der Nederlanden gehouden is tot vergoeding van schade wegens de lange duur van de procedure. In zijn brief van 7 april 2022 komt hij daarvan in zoverre terug en stelt hij dat het in ieder geval niet de gemeente is die deze schadevergoeding moet betalen, maar de rechtbank dan wel de Staat de Nederlanden. De kantonrechter gaat van dit laatste standpunt uit.

2.5.
Bij brief van 24 april 2022 heeft [verzoekende partij] aanvullend verzocht de door partijen overeengekomen schikking van 7 april 2022 bij uitspraak te bekrachtigen. Hij heeft daarbij tevens uit eigen beweging medegedeeld dat hij afziet van zijn recht ter zitting te worden gehoord. De gemeente heeft desgevraagd laten weten dat de zaak tegen haar is ingetrokken en dat een mondelinge behandeling van die zaak geen doorgang hoeft te vinden.

2.6.
De kantonrechter constateert dat [verzoekende partij] de aansprakelijkheidszaak tegen de gemeente heeft ingetrokken en dat zijn verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn niet tegen de gemeente is gericht. In dit verband zal de kantonrechter daarom geen beslissing geven. Nu de wet geen grondslag ervoor biedt om een door partijen overeengekomen schikking bij uitspraak te bekrachtigen kan de kantonrechter daartoe niet overgaan. In het daarop gerichte verzoek zal [verzoekende partij] niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.7.
Wat betreft de verlangde schadevergoeding wegens de duur van deze procedure geldt het volgende. Zeer te betreuren valt dat het procesdossier in het ongerede is geraakt en dat de procedure, ondanks rappel van [verzoekende partij] (op 3 juli 2020), hierdoor aanmerkelijke vertraging heeft opgelopen. De kantonrechter onderschrijft de excuses die het gerechtsbestuur hiervoor reeds aan [verzoekende partij] heeft gemaakt. In deze deelgeschilprocedure tegen de gemeente kan de kantonrechter deze vertraging echter niet op de door [verzoekende partij] verlangde wijze goedmaken. In de eerste plaats omdat de rechtbank noch de Staat der Nederlanden partij is in de verzoekschriftprocedure tegen de gemeente. In de tweede plaats omdat een deelgeschilprocedure als de onderhavige is beperkt tot gevallen waarin een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel, zo volgt uit art. 1019w lid 1 Rv. Een procedure over schadevergoeding wegens de duur van een gerechtelijke procedure is daartoe niet te rekenen. [verzoekende partij] zal daarom ook in deze verzoeken niet-ontvankelijk te worden verklaard.

2.8.
Dan is er nog het door [verzoekende partij] betaalde griffierecht, waarover hij een beslissing wenst. Griffierecht is een component van de proceskosten. In de vaststellingsovereenkomst hebben partijen over de proceskosten niets geregeld. Ter zake van deze kosten is het volgende van belang. In plaats van hoger beroep in te stellen van de beschikking van 1 april 2019, zoals op de voet van art. 1019cc lid 3 Rv mogelijk is en waarop [verzoekende partij] bij e-mail van de rechtbank van 22 maart 2022 is gewezen, heeft [verzoekende partij] ‒ om de kosten van een dergelijke bodemprocedure te vermijden ‒ hetzelfde verzoek opnieuw aan de deelgeschilrechter voorgelegd en daarin uitsluitend grieven tegen die beschikking verwoord. Een dergelijk verzoek is niet meer te kwalificeren als een verzoekschrift in de zin van art. 1019w Rv. Deze zaak valt dan ook buiten het gunstige proceskostenregime van de deelgeschilprocedure; in het bijzonder geldt hier niet dat art. 289 Rv op grond van art. 1019aa lid 3 Rv buiten toepassing moet blijven. Over de proceskosten dient op de gebruikelijk wijze te worden beslist.

2.9.
De kantonrechter kan geen herbeoordeling geven in een nieuwe deelgeschilprocedure, zoals de rechtbank [verzoekende partij] overigens in voormelde e-mail van 22 maart 2022 al heeft bericht. Aangenomen moet daarom worden dat [verzoekende partij] in het ongelijk zou zijn gesteld als hij de verzoeken tegen de gemeente niet zou hebben ingetrokken. Dat [verzoekende partij] met de gemeente een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten doet hieraan niet af, nu die overeenkomst vermeldt dat aansprakelijkheid voor de schade niet is erkend. Voor het overige zal [verzoekende partij] in zijn verzoeken niet-ontvankelijk worden verklaard. [verzoekende partij] is dan ook te beschouwen als de in het ongelijk gestelde partij. Hij zal in de kosten van procedure worden veroordeeld, aan de zijde van de gemeente begroot op nihil. Dit betekent dat [verzoekende partij] het griffierecht zelf moet dragen. ECLI:NL:RBGEL:2022:2320