Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 140519 van belang is welke rechter bevoegd is indien het deelgeschilverzoek zoals dat wordt voorgelegd als eis in een bodemzaak zou worden ingediend

RBMNE 140519 van belang is welke rechter bevoegd is indien het deelgeschilverzoek zoals dat wordt voorgelegd als eis in een bodemzaak zou worden ingediend

2. 
De overwegingen

2.1.
In deze deelgeschilprocedure verzoekt ASR - kort gezegd - dat de in het verzoekschrift nader genoemde (medische) informatie ter beschikking wordt gesteld , omdat dat van belang is voor de verdere vaststelling van de aard en omvang van de schade van de zoon van [verweerder/verweerster sub 1] en [verweerder/verweerster sub 2] , [voornaam van A] , en dat een bankrekening met BEM clausule voor [voornaam van A] wordt geopend.

2.2.
De rechtbank is van oordeel dat niet deze rechtbank maar Rechtbank Gelderland , locatie Arnhem , bevoegd is van dit deelgeschil kennis te nemen . Dit is bij de hiervoor onder 1.1. vermelde brieven ook aan partijen bericht . 
Dit oordeel wordt als volgt toegelicht . Op grond van artikel 1019x lid 1 Rv is bevoegd de rechter tot wiens absolute en relatieve bevoegdheid de zaak behoort, indien deze in een bodemprocedure in eerste aanleg aanhangig zou worden gemaakt. Dat betekent dat beoordeeld moet worden welke rechtbank bevoegd zou zijn in de situatie dat ASR, zij is tenslotte nu de verzoekende partij , als eisende partij déze zaak als bodemzaak zou aanbrengen en [verweerder/verweerster sub 1] en [verweerder/verweerster sub 2] als wettelijk vertegenwoordigers van hun zoon in dat geval als gedaagde partij in rechte zouden worden betrokken . Dan zou , gezien de woonplaats van [verweerder/verweerster sub 1] en [verweerder/verweerster sub 2] en de plaats van het ongeval, de Rechtbank Gelderland , locatie Arnhem bevoegd zijn om van de vordering kennis te nemen.

2.3.
Omdat de rechtbank op grond van het voorgaande voornemens is de zaak ambtshalve op de voet van artikel 270 lid 1 Rv te verwijzen naar de Rechtbank Gelderland , locatie Arnhem , zijn beide partijen hierover bij brief van 11 juli 2018 geïnformeerd, waarbij zij daarnaast zijn verzocht hun standpunt hierover kenbaar te maken . Dit in verband met het bepaalde in artikel 270 lid 1 (slotzin) Rv waar staat dat verwijzing niet plaatsvindt als de verzoeker en de opgeroepen de belanghebbenden ( verweerders) hebben aangegeven dat zij geen verwijzing wensen.

2.4.
Bij faxbericht van 27 juli 2018 heeft mr . Oostveen -Kouwenhoven aangegeven dat mr . Demirtas haar heeft bericht dat [verweerder/verweerster sub 1] en [verweerder/verweerster sub 2] graag zouden zien dat de zaak wordt verwezen naar de Rechtbank Gelderland , locatie Arnhem . Ook heeft zij kenbaar gemaakt dat ASR geen principieel bezwaar heeft tegen verwijzing. Desondanks is namens ASR nogmaals aangegeven dat zij meent dat - kort gezegd - de Rechtbank Midden - Nederland, locatie Utrecht, de bevoegde rechter is. Volgens ASR is het namelijk de bedoeling van de Wet Deelgeschillen dat het verzoek wordt gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak kennis te nemen indien deze ten principale aanhangig wordt gemaakt . De terminologie “vermoedelijke bevoegdheid ” geeft volgens ASR ruimte om te beoordelen wie meest waarschijnlijk een bodemprocedure aanhangig zou maken en bij welke rechtbank. Omdat in deze zaak volgens ASR het meest waarschijnlijk is dat [verweerder/verweerster sub 1] en [verweerder/verweerster sub 2] een bodemprocedure zouden starten als partijen de schade niet in onderling overleg blijken te kunnen afwikkelen, is rechtbank Midden - Nederland, locatie Utrecht, bevoegd van dit deelgeschil kennis te nemen . 
Dat in het kader van artikel 1019x lid 1 Rv de bevoegdheid moet worden ontleend aan een inschatting wie van partijen de zaak als bodemzaak zou aanbrengen, berust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste uitleg van artikel 1019x lid 1 Rv . Zoals hiervoor onder 2 . 2. is overwogen moet de (vermoedelijke) bevoegdheid worden gekoppeld aan de vraag welke rechter bevoegd is indien het deelgeschilverzoek zoals dat wordt voorgelegd als eis in een bodemzaak zou worden ingediend . In voorkomend geval dat [verweerder/verweerster sub 1] en [verweerder/verweerster sub 2] zouden overgaan tot het entameren van een bodemprocedure, zouden zij ASR ook kunnen dagvaarden voor de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, op grond van het feit dat de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan Arnhem betreft , artikel 102 Rv.

2.5.
Omdat namens [verweerder/verweerster sub 1] en [verweerder/verweerster sub 2] niet is aangeven dat zij géén verwijzing wensen ( artikel 270 lid 1 (slotzin) Rv), integendeel zij wensen dit juist wel, zal de rechtbank op grond van hetgeen hiervoor is overwogen de zaak verwijzen naar de Rechtbank Gelderland , locatie Arnhem. ECLI:NL:RBMNE:2018:6797