Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Gravenhage 271211

Citeerwijze: http://www.letselschademagazine.nl/2012/hof-s-gravenhage-271211

 

 

arrest
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel Recht
  Zaaknummer                  : 200.039.659/01
Rolnummer rechtbank : 301707 /HA ZA 08-49
arrest d.d. 27 december 2011
inzake
R.,
wonende te Vlaardingen,

appellant in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: R.,
advocaat: mr. R. Schoemaker te 's-Gravenhage,

tegen

Aegon Schadeverzekering
N.V.,

gevestigd te 's-Gravenhage,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: Aegon,
advocaat: mr. A.H.M. van Noort te 's-Gravenhage.

Het verloop van het geding

Voor de loop van het geding verwijst het hof naar zijn tussenarrest van 15 december 2009,
waarin een meervoudige comparitie van partijen is bepaald. Deze comparitie, waarvan
proces-verbaal is opgemaakt, is gehouden op 18 maart 2010. Ter zitting is tevens behandeld
het door Aegon ingestelde hoger beroep van het kort geding tussen partijen bekend onder
zaaknummer 105.006.973/01. Hierna hebben partijen afspraken gemaakt over het verdere
proces verloop en over voortzetting van de comparitie (zie verder onder 3. sub kk) ).
Hierna heeft Aegon een memorie van antwoord tevens incidenteel appel genomen.
Vervolgens heeft R. een provisionele vordering ex artikel 223 Rv tevens antwoord op
indiening producties in MvA tevens akte indiening producties, tevens memorie van antwoord
in incidenteel beroep genomen.
Daarna is de meervoudige comparitie van partijen (ten aanzien van zowel de bodemzaak als
het kort geding) voortgezet op 21 mei 2010. Ook van deze zitting is proces-verbaal
opgemaakt.
Ter comparitie van 21 mei 2010 is de provisionele vordering ex 223 Rv door R.
ingetrokken. Voorts hebben partijen afspraken gemaakt over de voortgang van de
onderhavige procedure. Voor de afspraken tussen partijen wordt verwezen naar het proces-
verbaal.
Hierna hebben beide partijen (eerst R. en vervolgens Aegon) een akte genomen,
waarin zij hebben laten weten dat onderlinge overeenstemming over de verdere voortgang
niet mogelijk was.
Vervolgens heeft R. pleidooi gevraagd. Aegon heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit
verzoek is, gelet op de hiervoor vermelde, reeds gehouden meervoudige comparities,
afgewezen.

Tenslotte heeft Aegon de stukken overgelegd en is door Aegon arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

 

1.
Voor de inhoud van de grieven zowel in principaal als in incidenteel hoger beroep

verwijst het hof naar de memories van grieven.

2.
De rechtbank heeft in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.16 van het tussenvonnis van

daartegen geen grieven of anderszins bezwaren zijn gericht.

3.
Het gaat in deze zaak om het navolgende:

 

a.
R., geboren 11 december 1953, heeft met ingang van 15 februari 1985
(einddatum 15 februari 2014) een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij
(de rechtsvoorganger van) Aegon. Daarbij is als verzekerd beroep opgenomen:
directeur schoonmaakbedrijf toezichthouder.
In 2006 bedroeg de verzekerde jaarrente: voor rubriek A € 39.126,- en voor rubriek
B € 21.735,- .
b.
Op deze verzekering zijn vanaf 15 februari 2001 de polisvoorwaarden
'Arbeidsongeschiktheidsverzekering Voor de Ondernemer nr. 1339' (hierna: PV)
van toepassing. Deze polisvoorwaarden bevatten - voor zover van belang - de
volgende bepalingen: (. . .)
1.8 Arbeidsongeschiktheid
1.8.1. Van Arbeidsongeschiktheid is uitsluitend sprake, indien er in directe relatie tot
ziekte of ongeval, objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan, waardoor
v
erzekerde voor ten minste 25% niet in staat is tot het verrichten van
w
erkzaamheden verbonden aan het op het polisblad vermelde beroep, zoals dat voor
deze beroepsbezigheden in de regel en redelijkerwijs kan worden verlangd
Aanpassing van werkzaamheden en werkomstandigheden alsmede
taakverschuivingen binnen het eigen bedrijfworden daarbij betrokken.

1.8.2. AEGON stelt het bestaan van de in 1.8.1. bedoelde stoornissen vast aan de
hand van rapportage van door AEGON aangewezen deskundigen.

(. . .)
2. Dekking
2.1. Arbeidsongeschiktheid
Deze verzekering heeft tot doel uitkering te verlenen in geval van het geheel of
gedeeltelijk wegval/en van inkomen van de verzekerde ten gevolge van
arbeidsongeschiktheid

2.1. I. Bij arbeidsongeschiktheid wordt uitkering verleend, rekening houdend met de
e
igen risicotermijn en de overige bepalingen uit de voorwaarden van deze
v
erzekering, met ingang van de dag waarop een bevoegd arts de
arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld

De uitkering bedraagt voor de rubrieken A en B op jaarbasis bij een
arbeidsongeschiktheidspercentage van:

 

80-100%: 100% van de verzekerde jaarrente
65-80%: 75 % van de verzekerde jaarrente
55-65%: 60
% van de verzekerde jaarrente
45-55%: 50
% van de verzekerde jaarrente
35-45%: 40
% van de verzekerde jaarrente


(...)
4. Schade
4.1. verplichtingen bij arbeidsongeschiktheid en/of ongeval

      ( ... )


4.2. Verzekerde is verplicht in geval van arbeidsongeschiktheid ofna een ongeval:
(...) 
4.2.2. aan AEGON of aan door AEGON aangewezen deskundigen volledig en naar
waarheid alle inlichtingen te geven die Aegon nodig vindt en die van belang zijn
v
oor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, de mate van blijvende
invaliditeit ofvoor de uitkering. Verzekerde dient daarvoor AEGON de nodige
machtigingen te verlenen;
(...)
4.2.4. AEGON terstond in te lichten als de verzekerde volledig is hersteld, de
beroepswerkzaamheden volledig of gedeeltelijk heeft hervat, of andere betaalde
arbeid heeft aanvaard;
4.2.5 vooraf overleg te plegen met AEGON bij voorgenomen verkoop van het bedrijf
enlof beëindiging van de verzekerde beroepswerkzaamheden;
(...
. )

      4.8

Vaststelling van de uitkering
4.8.1. de mate van arbeidsongeschiktheid alsmede de omvang en de duur van de
uitkering zullen door AEGON worden vastgesteld aan de hand van gegevens van
door AEGON aangewezen medische en andere deskundigen. De uitkomst zal zo
spoedig mogelijk na ontvangst van alle noodzakelijke gegevens worden meegedeeld
A
ls hiertegen niet binnen 30 dagen bezwaar is gemaakt, mag en zal AEGON ervan
uitgaan dat met het standpunt akkoord is gegaan.
4.8.2. Verzekerd is ter zake van arbeidsongeschiktheid een van dag tot dag te
verkrijgen periodieke uitkering, die per dag 
1/365 deel van de verzekerde jaarrente 

bedraagt. AEGON zal telkens na kalendermaand voor betaling zorg dragen

4.8.3. De mate van blijvende invaliditeit en de omvang van de uitkering zullen door
A
EGON worden vastgesteld aan de hand van gegevens van door AEON aangewezen
medische en andere deskundigen. De uitkomst zal zo spoedig mogelijk na ontvangst
v
an alle noodzakelijke gegevens worden meegedeeld

      ( . .)


7. Optierecht
7.1. Verzekeringnemer heeft eenmaal per 
jaar het recht zonder medische 
waarborgen de verzekerde jaarrentes te verhogen, voor het eerst jaar na de 
ingangsdatum van deze verzekering en vervolgens telkens njaar (de zogenaamde 
optiedatum). De verhoging mag per keer niet meer dan 15% van de verzekerde 
jaarrente voor rubriek A enlof B belopen. Hierop zijn de op dat moment geldende 
tarieven van toepassing

7.2. Op deze verhoging bestaat geen recht indien:
- verzekerde de 50-jarige leeftijd heeft bereikt;
- verzekerde 
maanden voorafgaande aan het aanbod geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is of arbeidsongeschikt is geweest
- de verzekerde jaarrente per rubriek meer dan € 90.756, bijj een gelijkblijvende  verzekering en meer daê 56.723,-- bij een klimmende verzekering bedraagt. 

      7. 3.

De verhoging kan door AEGON worden gemaximeerd op grond van bij haar
geldende algemene acceptatieregels voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. De
verzekerde jaarrentes mogen niet hoger zijn dan 80% van het inkomen uit arbeid of
winst uit onderneming van de verzekerde, zoals bedoeld in de Wet
Inkomstenbelasting 2001, over het voorafgaande jaar. Hiervoor kan AEGON
v
erlangen dat verzekeringnemer inkomensgegevens overlegt;

      (. . .)


8. Wijzigingen

      (. . .)


8.2. Verplichtingen bij wijziging van het risico
8.2.1. Verzekeringnemer en de verzekerde zijn verplicht AEGON terstond mede te
delen wanneer de verzekerde volledig of gedeeltelijk heeft opgehouden het op het
polish/ad vermelde beroep uit te oefenen om een andere reden dan
arbeidsongeschiktheid
Verzekeringnemer kan bij deze mededeling AEGON verzoeken de verzekering in
stand te houden en de dekking gedurende maximaa
jaar op te schorten.

      (. . .)


8.2.2. Verzekeringnemer en verzekerde zijn voorts verplicht AEGON terstond mede te
de/en, wanneer de verzekerde het op het po/isblad vermelde beroep wijzigt, of de
daaraan verbonden bezigheden veranderen. Als verzekeringnemer of de verzekerde
zich niet aan deze verplichting heeft gehouden bestaat geen recht op uitkering.
Het recht op uitkering blijft behouden als de mededeling niet is gedaan, maar
AEGON de wijziging niet als een risicoverzwaring ziet.

      (. . .)


8.2.3. Verder zijn verzekeringnemer en verzekerde verplicht AEGON mede te delen
z
odra:

      (. . .)


8.2.3.3. de verzekerde, nadat deze verzekering is ingegaan, verplicht verzekerd
w
ordt ingevolge de sociale verzekeringswetten, zoals de WW, de Ziektewet en/of de
WAO;

    ( ... ). '

 

c.
op 6 mei 2002 heeft R. zich met ingang van 26 april 2002 volledig
arbeidsongeschikt gemeld met klachten van overspannen zijn. Op het
aangifteformulier vermeldt R. dat hij in 1993 ook aan klachten van deze aard
heeft geleden.

 

d.
Aegon keert vanaf 26 april 2002 uit op basis van een arbeidsongeschiktheid van
80-100%.

 

e.
Op verzoek van Cunningham heeft psychiater J. IJsselstein te Ridderkerk op 16 juni
2004 (prod. 3 bij dagvaarding) een rapport uitgebracht. Hij verwijst in zijn
rapportage naar eerdere rapporten van psychiater Bakker (d.d. 21 mei 1990 en 19 juli
1993). (Het tweede rapport bevindt zich bij de medische informatie productie 3 bij
dagvaarding.) Voorts geeft hij de volgende conclusie en diagnose:
'(, .. )
Descriptieve conclusie en diagnose
Vanuit de opvoedingssituatie is het begrijpelijk dat betrokkene door de loop van de
jaren veel eisen is gaan stellen aan de kwaliteit van
zijn eigen functioneren. Zijn
k
arakter, zijn leef- en zijn werkstijl. werden gekenmerkt door dwangmatigheid: een
neiging tot perfectionisme, de moeilijkheid grenzen te hanteren, geen nee kunnen
ze
ggen, overmatige inzet ten behoeve van werk en anderen.

Deze dwangmatige persoonlijkheidstrekken hebben in de periode 1990-1993 voor
het eerst gezorgd voor verschijnselen van overbelasting, toen tot uitdrukking komend
in een periode van somberheid Op dit moment wordt betrokkene vooral gehinderd
door klachten van: gespannenheid, concentratieproblematiek en vergeetachtigheid,
emotionele labiliteit, een gestoorde slaap, en een instabiel affect. Verder is er door
de loop van de lijd toegenomen frustratie ontstaan in relatie yot de regelgeving rond

arbeid Het genoemde klachtencomplex is typerend voor een bum out en is in
psychiatrische termen te benoemen als een ongedifferent
ieerde somatoforme
stoornis.

Er is op dit moment géén sprake van een primaire stemmingsstoornis.
DSM-IV- TR-c/assificatie:

            as I:     300.81 ongedifferentieerde somatoforme stoornis (bumout) (hoofddiagnose)
as IJ: dwangmatige persoonlijkheidstrekken
as lIl: nekpijnklachten als signaal van overbelasting
as IV: psychosociale en omgevingsfactoren: overdracht van verantwoordelijkheid
binnen eigen bedrijf, hoge werkdruk in de afgelopen jaren en toegenomen frustratie
rond toegenomen regelgeving

as V: GAF score: 60-65
(. . .) ,

 

f.
Op verzoek van Aegon heeft vervolgens neuropsycholoog dr J.B.K. Lanser
R. onderzocht. In zijn rapport van 15 september 2004 geeft hij als diagnose
op zijn vakgebied: 'Klachten over vergeetachtigheid en concentratieproblemen
zonder objectiveerbare stoornissen op neuropsychologisch gebied die zo
uden
kunnen passen bij een cerebraal dysfunctioneren. De betreffende k
lachten hangen
samen met de psychische en somatische status van betrokkene. '

Op de vraag welke beperkingen hij aanwezig acht geeft hij aan:
De aanwezige beperkingen hangen samen met de (psychiatrische) diagnose. Vanuit
neuropsychologisch gezichtspunt als zodanig zijn er geen beper
kingen.
g.
Bij brief van 10 november 2004 laat Aegon R. weten dat zij in bezit is

gekomen van de rapportage van neuropsycholoog Lanser, dat de medisch adviseur
heeft aangegeven dat er op grond van deze rapportage geen recht op uitkering meer
bestaat en dat zij de uitkering beëindigt per 14 november 2004.
h.
R. maakt bezwaar tegen stopzetting van de uitkering en er vindt een
briefwisseling plaats.
i.
Bij brief van 10 januari 2005 laten de behandelaar van R., psycholoog drs
J .M. den Hartogh, en zijn huisarts aan de medisch adviseur van Aegon weten dat er
wat hen betreft wel sprake is van een psychiatrische ziekte.
j.
Begin 2005 wordt het bedrijf van R. verkocht.
k
Naar aanleiding van de bezwaren van R. vindt er op 25 maart 2005 een
onderzoek plaats door psychiater J.J.D. Tilanus. In diens rapportage van 7 april 2005
aan de medisch adviseur van Aegon worden de volgende klachten van R.
opgenomen: concentratieproblemen. slapeloosheid, migraines. huilbuien en af en toe
het leven niet zien zitten. Soms enorme spierpijnen
(.) nekpijn.

Psychiater Tilanus concludeert - kort gezegd - dat bij het huidig onderzoek geen
psychiatrisch syndroom kan worden gediagnosticeerd en dat er uit hoofde van de
psychiatrie geen sprake is van beperkingen.
l.
Op 11 april 2005 wordt R. gezien door verzekeringsgeneeskundige F.C.
Swaan in het kader van een beoordeling WAZ. Blijkens de rapportage van diezelfde
datum (bijlage bij brief mr Schoemaker van 17 maart 2010) komt hij tot de volgende
overwegingen en belastbaarheid:
'(, . .)
Hij had klachten van piekeren, stemmingswisselingen, vermoeidheid, somberheid,
concentratie stoornissen, vergeetachtigheid en slecht slape
n.

Dil overwegende vind ik de klachten van cliënt aannemelijk. Door jarenlange
overbelasting in het eigen werk zijn deze klachten ontstaan. He
t expertise rapport
(Hof; van psychiater IJsselstein) en de informatie van de psycholoog (Hof; Hartogh)
ondersteunen deze visie. Om die reden zijn er beperkingen ten aa
nzien van de
belastbaarheid aan te geven, hel concentreren maximaal 30
min achtereen, en het

geheugen is verminderd. Betrokkene is beperkt ten aanzien van pieken en deadlines,
die de basis zijn van de ontstane klachten
. (. . .) ,

m.
Volgens het daarop opgemaakte arbeidskundig rapport van 15 december 2005
(bijlage bij brief mr Schoemaker van 17 maart 2010) wordt R. in het kader
van de W AZ volledig arbeidsongeschikt geacht voor zijn eigen werkzaamheden als
directeur-groot aandeelhouder en 55-65% arbeidsongeschikt voor passende arbeid.
n. Bij brief van 14 juni 2005 deelt Aegon aan R. mee dat Aegon per 16 juni
2005 de arbeidsongeschiktheidsuitkering zal beëindigen aangezien uit het rapport
van Tilanus blijkt dat er bij R. geen sprake is van medisch vastgestelde
stoornissen.
o.
Tot 16 juni 2005 heeft Aegon op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid
uitgekeerd.
p.
R. maakt bij diverse brieven bezwaar tegen het stopzetten van de uitkering.
Bij briefvan 16 september 2005 verwijst hij naar de diverse onderzoeken die hij
heeft ondergaan en de brieven van zijn behandelaars.
q.
Hierna wordt R. op eigen verzoek onderzocht door psychiater N. Kmetic. Bij
brief van 2 februari 2006 aan de psycholoog van R. (Den Hartogh)
concludeert Kmetic dat er op basis van de klachten en medische documentatie sprake
is van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis (OSM IV TR classificatie
300.82). Hij adviseert voortzetting van psychotherapie en verminderen van stress-
factoren.
r.
Vanaf mei 2006 krijgt R. juridische bijstand. Bij brief van 8 mei 2006 (prod 3
bij dagv) verzoekt mr Docter (SRK. rechtsbijstand) Aegon haar standpunt te
wijzigen. Voorts wordt Aegon in gebreke gesteld en wordt wettelijke rente
gevorderd.
s.
Aegon laat bij briefvan 27 juli 2006 weten dat het bij brief van 26 juni 2006 door mr
Docter gedane verzoek tot nadere expertise wordt beschouwd als bezwaar tegen de
beslissing van juni 2005 tot stopzetting van de uitkering naar aanleiding van het
expertiserapport van dr Tilanus en dat zij haar standpunt dat er geen recht bestaat op
uitkering handhaaft.
t.
Bij brief van 31 juli 2006 tekent mr Docter bezwaar aan tegen deze beslissing en laat
weten gelet op de bezwaren van Aegon een eenzijdige expertise te laten
plaatsvinden.
u.
Hierop vindt op 25 augustus 2006 een onderzoek plaats door psychiater M.
Kazemier. In zijn aan de medisch adviseur van SRK. gezonden rapport van 24
oktober 2006 (productie 3 bij dagvaarding) geeft hij aan dat er diagnostisch in
psychiatrische zin reeds langer sprake is van een dysthyme stoornis met daarnaast
een hoog angstniveau, te relateren aan de problemen rondom zijn zaak en het verlies
aan controle daarover, zodanig te plaatsen in het kader van een aanpassingsstoornis,
Het hoge spanningsniveau leidt bij R. niet alleen tot angsten, maar ook tot
fysieke klachten en functionele blokkades. Nadat hij een codering van de diagnose
geeft (pag 5), geeft Kazemier in zijn conclusie aan:
'Beperkingen liggen vooral op het gebied van zijn executieve functies: planning,
organiseren, prioriteitstelling en relativeren. Zoals boven reeds aangestipt lijkt het
redelijk aan te nemen dat deze beperkingen bestonden per 16 juni 2005.

Met de stellingen van collega Tilanus kan ik mij gedeeltelijk verenigen, echter het
valt mij op dat Ti/anus niet vermeldt hoezeer betrokkene he
t verlies van zijn bedrijf
als falen beschouwt
, de feitelijkheid overstijgend en existentieel ervaren. (. . .)

De noodzaak van uren beperking ligt in de concentratiezwakte en de grote
vermeetbaarheid. zeker als hij zijn aandacht over diverse zake
n tegelijk moet.
Wellicht zal hij hier minder last van hebben bij eenvoudige routine-arbeid. (. .. )

v.
Bij briefvan 14 november 2006 verzoekt mr Docter onder toezending van het
rapport Kazernier voortzetting van de gestopte uitkering en wordt aanspraak gemaakt
op premierestitutie.
w.
Bij brief van 28 november 2006 laat Aegon weten het rapport Kazemier
onbetrouwbaar te vinden omdat dit eenzijdig tot stand is gekomen en op verzoek van
mr Docter is aangepast. Aegon stelt voor om opnieuw een medische expertise te
laten plaatsvinden omdat zij wil onderzoeken of er sprake is van nieuwe medische
feiten.
x.
Bij brief van 29 november 2006 wordt dit aanbod door R. verworpen met de
mededeling dat reeds in juni 2005 is verzocht in gezamenlijk overleg een expertise te
laten plaatsvinden, waarmee Aegon vervolgens niet heeft ingestemd. Opnieuw wordt
namens R. verzocht de uitkering per direct te hervatten.
y.
Vanaf december 2006 wordt R. bijgestaan door zijn huidige raadsman.
z.
Hierna wordt door Aegon voorgesteld een nieuwe neuropsychologische expertise
door prof. Sitskoorn (Neuro Cognitief Centrum Nederland, hierna: NCCN) te laten
verrichten. Aegon geeft aan de premieplicht voorlopig (hangende het onderzoek) op
te schorten.
aa)
Neuropsycholoog drs. D. van Vliet (NCCN) rapporteert samen met dr Sitskoorn op
13 maart 2007 (hierna: rapport Van Vliet) en geeft aan dat er sprake is van
cognitieve tekorten, die bestaan uit schommelingen in de aandacht en traagheid. Een
dergelijk profiel wordt vaker waargenomen bij mensen met psychische
problematiek. Cliënt lijkt perfectionistisch en bang iets verkeerd te doen, waardoor
zijn cognitief functioneren additioneel negatief beïnvloed lijkt te worden. Van Vliet
merkt op dat R. zeer traag werkt en dat zijn aandacht fluctuerend is,
waardoor er op een verscheidenheid aan taken of werkzaamheden wisselend
gepresteerd zal worden. Duidelijk is dat cliënt daardoor over het geheel gezien sterk
onder zijn verwachte niveau presteert. Dit in combinatie met de gerapporteerde angst
en stemmingskIachten en zijn persoonlijkheidskenmerken zal cliënt sterk beperken
ten aanzien van werk. Taken waarbij complexe vaardigheden als planning,
organisatie en prioriteitstelling vereist zijn, zijn dan ook zeker niet geschikt voor
cliënt. Indien R. zijn psychologische begeleiding voort kan zetten en
voorlopig niet onder druk komt te staan, zodat hij naar herstel kan werken, wordt de
prognose gunstig in geschat.
bb)
Naar aanleiding van vragen van Aegon, heeft prof. Sitskoorn bij briefvan 24 april
2007 aan de medisch adviseur van Aegon uitleg gegeven over de in het rapport Van
Vliet opgenomen conclusies over de validiteitstest. Hij schrijft:
'Vijf, fouten of minder op de gehele taak indiceert dat er geen tendens is om
onderpresteren te vermoeden en zes fouten of meer betekent
dat er een tendens is tot
onderpresteren
. Met onderpresteren wordt bedoeld: presteren onder het niveau
waartoe men bij een redelijke inzet feitelijk in staat zou moe
ten zijn.

Uw cliënt maakte zes fouten. De objectieve maat zou tot de conclusie lijden dat cliënt
onder zijn feitelijk kunnen presteerde en dat het daarom onzeke
r is of de resultaten
van de overige geheugen en concentratietest valide zijn. Echter, bij de
besluitvorming zijn ook subjectieve gegevens meegenomen, waar
door de conclusie is
ontstaan, zoals deze in het verslag vermeld staat.

Indien dus, zoals u ons verzocht heeft, uitsluitend naar de objectieve maat van de test
wordt gekeken zou de conclusie zijn dat de overige testresultaten niet betrouwbaar
meer te interpreteren zijn
, omdat er aanwijzingen zijn voor onderpresteren. .

cc)
In het kader van het door R. tegen Aegon aangespannen Kort Geding
procedure heeft de voorzieningenrechter bij vonnis van 1 augustus 2007 Aegon
veroordeeld tot betaling van een voorschot bedrag van € 25.000,-- aan R..
Aegon is in hoger beroep gekomen van deze uitspraak (zie voor verder verloop
hierboven onder 'het verloop van het geding' en hierna onder kk) ).
dd) Op verzoek van R. wordt er door J.J. Noorman een arbeidsdeskundig rapport
opgemaakt, gedateerd 2 november 2007. Deze concludeert tot volledige
ongeschiktheid voor de werkzaamheden als directeur in het schoonmaakbedrijf op
basis van het rapport Van Vliet.
ee)
Hierna verzoekt Aegon de rechtbank Rotterdam op 20 november 2007 via een
voorlopig deskundigen bericht een nieuwe neuropsycholoog te benoemen omdat de
testresultaten van drs Van Vliet onbetrouwbaar zouden zijn. Voorts verzoekt Aegon
een arbeidsdeskundige te benoemen.
ff)
In 2009 is R. door het UWV een toeslag toegekend op zijn WAZ uitkering
teneinde het inkomen van R. en zijn partner aan te vullen tot het sociaal
minimum. In 20 I 0 wordt hem en zijn echtgenote bijzondere bijstand voor
woonlasten toegekend.
gg)
Bij kort geding vonnis van 2 februari 2010 heeft de voorzieningenrechter zowel de
vordering van R. in conventie om uitvoering te blijven geven aan de
verzekeringsovereenkomst en de incassoactiviteiten te staken, premievrijstelling te
continueren en polisdekking te blijven verlenen afgewezen, als de vordering van
Aegon in reconventie tot nakoming van de premiebetaling in afwachting van de
onderhavige procedure.
hh)
Bij brief van 2 mei 2010 (productie 25 bij H formulier van 3 mei 2010) geeft
medisch adviseur E. Lutgert, arts, aan mr. Schoemaker een overzicht van diverse
rapporten in het dossier en concludeert 1) dat de klachten en beperkingen van de
heer R. na 2005 zijn toegenomen, 2) dat gegeven de geconstateerde toename
van de klachten en beperkingen de conclusie gerechtvaardigd is dat R. vanaf
2005 tot heden op medische gronden ongeschikt is tot het verrichten van het eigen
werk en 3) dat de beoordeling en uitspraak inzake geschiktheid voor het verrichten
van deeltaken in de onderneming Fris en Rein dient plaats te vinden op basis van een
arbeidsdeskundig onderzoek naar de beperkingen en mogelijkheden van de heer
R..
ii)
Hierna wordt op verzoek van R., aan de hand van de door Lutgert in
voormelde brief opgenomen beperkingen, een arbeidsdeskundig onderzoek
uitgevoerd door P. Jonkman, BBA. In zijn rapport van 6 mei 20 I 0 geeft Jonkman
aan R. in de jaren tussen 2005 en 2010 ongeschikt te achten voor de functie
van DGA van Fris en Rein, hetgeen geldt voor de totale omvang van de functie .
jj)
Op verzoek van zijn behandelend psycholoog wordt R. op 31 maart 2010
(nogmaals) gezien door psychiater N. Kmetic. In een brief van 1 april 2010
concludeert deze 'dal de toestand aanzienlijk verslechterd is en dat de
oorspronkelijke somatotorme stoornis gecompliceerd is met ee
n depressie. Patiënt
functioneert op een laag niveau en hij is zeker niet in staat o
m te werken. Het
behandel proces loopt nog niet optimaal door zeer lastige omstandigheden. Wij
adviseren de dosering van antidepressiva aan te passen en psychotherapie
voortzetten. '

kk)
Ter comparitie van 21 mei 2010 bereiken partijen overeenstemming over afdoening
van de kort geding procedure onder zaaknummer 105.006.973/0 I. Aegon betaalt
€ 3.470,-- als aanvulling op het ter uitvoering van het bestreden kort geding vonnis
van I augustus 2007 reeds betaalde bedrag van € 25.000,-- en het op 19 mei 2010
door R. ontvangen bedrag van € 15.000,--.
In de onderhavige procedure wordt de provisionele vordering ingetrokken tegen
betaling van een bedrag van € 10.000,-- en spreken partijen af op korte termijn
afspraken te maken over verdere afdoening van de hoofdzaak. Indien zij geen
overeenstemming bereiken zorgen zij er voor dat zij in onderling overleg rapporten
laten opmaken door een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige.

De vordering van R.

 

R. vordert in deze procedure - kort gezegd en na vermeerdering c.q. wijziging
van zijn eis bij memorie van grieven - veroordeling van Aegon
a.
voor recht te verklaren althans uitvoering te geven aan de arbeidsongeschiktheids-
verzekering voor 100% arbeidsongeschiktheid over de periode 16 juni 2005 tot en
met heden en dit zal blijven doen naar de toekomst toe;
een en ander met betaling van:
b.
€ 93.898,75 aan reeds verschuldigde uitkeringen, te verhogen met de indexering;
c.
€ 5.693,60 aan ten onrechte betaalde premies;
d.
€ 23.598,-- aan (verschenen) wettelijke rente, vanaf 16juni 2005;
e.
aanvullende schadevergoeding nader op te maken bij staat met verwijzing naar de
schadestaat procedure;
f.
€ 1.682,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, met de wettelijke rente;
g.
kosten van de procedure, met terugbetaling van de eerder betaalde kosten,
vermeerderd met de wettelijke rente.

Aan zijn vordering legt hij ten grondslag dat Aegon ten onrechte is gestopt met uitkering
op grond van de in geding zijnde arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Aegon heeft de vorderingen betwist.

 

5
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 24 september 2008 - kort gezegd - overwogen:
a. dat er sprake was van objectief medisch vast te stellen stoornissen,
b. dat er een nader arbeidsdeskundig onderzoek nodig was om de mate van
arbeidsongeschiktheid vast te stellen;
c) dat tot de benoeming van de arbeidsdeskundige pas kon worden overgegaan indien
daadwerkelijk sprake was van het wegvallen van inkomen als gevolg van
arbeidsongeschiktheid.
Vervolgens heeft de rechtbank R. in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te
laten over de vraag of zijn arbeidsongeschiktheid hem noodzaakte activa te verkopen.
De provisionele vordering is in het dictum van het bestreden vonnis afgewezen.
R. heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld.
Bij eindvonnis van 15 april 2009 heeft de rechtbank overwogen dat de door R.
opgeworpen stelling dat er hier sprake is van een sommen- en niet van een
schadeverzekering niet meer aan de orde kon komen omdat er sprake was van aan
eindbeslissing waarop niet kon worden terug gekomen, en vervolgens de vordering
afgewezen omdat R. onvoldoende had gesteld ter onderbouwing van zijn
standpunt dat hij ten gevolge van zijn arbeidsongeschiktheid genoodzaakt was Fris en
Rein te verkopen.

Sommen- of schadeverzekering?

 

6.
Het geschil in hoger beroep betreft allereerst de vraag of de onderhavige
arbeidsongeschiktheidsverzekering als een schade- dan wel als een sommen verzekering
dient te worden aangemerkt. Bij de bespreking van deze vraag za) het hof - tenzij anders
aangegeven - in navolging van partijen uitgaan van de polisvoorwaarden van 2001. Het
hof merkt op dat de aanvankelijke discussie tussen partijen zich heeft afgespeeld en het
tussenarrest van de rechtbank van 24 september 2008 is gewezen voor de arresten van de
Hoge Raad van 3 oktober 2008, NJ 2009, 80 en 17 oktober 2008, LJN BF0006. Deze
arresten zijn pas na voormeld tussenarrest onderwerp van discussie tussen partijen
geworden. Het hof zal het geschil mede in het licht van de in het arrest van 3 oktober
2008 geformuleerde criteria bespreken.

 

7.
Op grond van hetgeen hierna wordt overwogen is het hof, anders dan de rechtbank, van
oordeel dat er in dit geval sprake is van een sommenverzekering en treft grief 6 dan ook
doel.

 

8.
De uitleg van de onderhavige polisvoorwaarden dient plaats te vinden conform het
bekende Haviltex-criterium. In dit kader overweegt het hof het navolgende.

 

9.
Bij de beoordeling wordt voorop gesteld dat ingevolge het hier toepasselijke (sinds I
januari 2006 geldende) artikel 7:925 lid I BW een verzekeringsovereenkomst hetzij
schadeverzekering, hetzij sommen verzekering is. Artikel 7:944 omschrijft de
schadeverzekering als een verzekering strekkende tot vergoeding van vermogensschade
die de verzekerde zou lijden, artikel 7:964 de sommenverzekering als een verzekering
waarbij het onverschillig is of en in hoeverre met de uitkering schade wordt vergoed. Dat
laatste neemt niet weg dat ook sommenverzekeringen veelal worden gesloten met het
oog op de mogelijkheid dat zich gevallen voordoen waarin de verzekerde schade zal
lijden. Met betrekking tot de in het tweede lid van artikel 7:925 BW bedoelde
persoonsverzekering, een verzekering die het leven of de gezondheid van een mens
betreft, vermeldt de memorie van toelichting: Persoonsverzekering is hetzij
schadeverzekering hetzij sommenverzekering. De belangrijkste persoonsverzekering in
de schadesector is de ziektekostenverzekering. Onder persoonsverzekering als
sommenverzekering valt allereerst de levensverzekering. Zij draagt niet als kenmerk
vergoeding van schade. Ongevallen-, arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsverzekering
strekken in beginsel wel tot vergoeding van schade, maar de daarvoor uit te keren
vergoeding is reeds bij de overeenkomst vastgelegd, ongeacht of het bedrag door op geld
waardeerbare schade wordt gerechtvaardigd. Daarom is ook hier sprake van
sommenverzekering (vergelijk HR 3 oktober 2008, NJ 2009,80 onder verwijzing naar de
Kamerstukken H, 1985-1986, 19 529, nr. 3, p. 6).

Doe/omschrijving artikel 2. 1. PV en omvang arbeidsongeschiktheidsuitkering

 

10
Onjuist is de stelling van Aegon dat uit de doelomschrijving van artikel 2.1. PV (dat
bepaalt dat de verzekering tot doel heeft uitkering te verlenen in geval van het geheel of
gedeeltelijk wegvallen van inkomen van de verzekerde ten gevolge van
arbeidsongeschiktheid) valt af te leiden dat de onderhavige arbeidsongeschiktheids-
verzekering een schadeverzekering is. De omvang van de arbeidsongeschiktheids-
uitkering is in de polisvoorwaarden immers uitsluitend gekoppeld aan de mate van
arbeidsongeschiktheid (artikel 2.1.2. PV) en niet aan de hoogte van de
inkomstenderving.

 

11.
Voor zover Aegon hierbij een beroep doet op artikel de artikelen 8.2.3.5. en 8.2.3.3. PV
gaat het hof hier aan voorbij. In deze artikelen worden de verplichtingen bij
risicowijzigingen genoemd. Hiermee wordt echter niet de omvang van de
arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de hoogte van de inkomstenderving gekoppeld.
Het hof verwerpt voorts de stelling van Aegon dat op grond van het bepaalde in artikel
7.3. PV een verzekerde in geval van arbeidsongeschiktheid nooit méér kan ontvangen
dan hij voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid aan inkomen genoot. Dit artikel
ziet op een maximering van het optierecht met betrekking tot verhoging van de
verzekerde jaarrente. Het artikel heeft echter als zodanig geen betrekking op de omvang
van de uitkering na ingetreden arbeidsongeschiktheid.

 

12.
Het beroep van Aegon op de artikelen 4.2.2., 4.8.1. en 4.8.3. maakt dit niet anders. Deze
artikelen zien immers op de verplichting tot het geven van inlichtingen (artikel 4.2.2.),
en de vaststelling van de uitkering (4.8.1. en 4.8.3.), maar koppelen evenmin de omvang
van de arbeidsongeschiktheiduitkering aan de hoogte van de inkomstenderving.

 

Correctie bepaling
13.
O fschoon er in de polisvoorwaarden 1985 en 1989 een correctiebepaling was
opgenomen, is deze in ieder geval niet meer opgenomen in de polisvoorwaarden 2001
die thans aan de orde zijn. Onjuist acht het hof het standpunt van Aegon dat het feit dat
de correctiebepaling in de eerdere polisvoorwaarden was opgenomen wijst op een
schadeverzekering. Voor zover dit punt al van belang zou zijn, wijst het schrappen van
de bepaling eerder op het bestaan van een sommenverzekering. Zoals echter ook door
advocaat generaal Spier is verwoord onder 4.6. tot en met 4.8. van zijn conclusie voor
Hoge Raad 3 oktober 2008, NJ 2009,80 kunnen noch uit de aanwezigheid noch uit het
ontbreken van een correctiebepaling doorslaggevende conclusies worden getrokken.

 

Informatie inkomensgegevens c.g. hoogte schade
14
T ussen partijen is niet in geschil dat er gedurende de looptijd van de verzekering nooit
eerder, ook niet tijdens eerdere perioden van arbeidsongeschiktheid, door Aegon een
inkomenstoets is verricht.

 

Deskundig assurantietussenpersoon
15.
Onjuist acht het hof overigens nog de stelling van Aegon dat R. zich bij het
afsluiten van de verzekering heeft: laten bijstaan door een deskundig
assurantietussenpersoon, zodat voldoende duidelijk voor hem kon zijn dat van een
schadeverzekering sprake was. De onderhavige verzekering is afgesloten in 1985. Nog
afgezien van hetgeen hiervoor onder 9) is overwogen, sluit het hof zich aan bij de
opvattingen van advocaat generaal Spier in alinea 3.4 van zijn conclusie voor HR 17
oktober 2008, I.JN BF 0006 en die van E.J. Wervelman, De particuliere
arbeidsongeschiktheidsverzekering, Deventer 2009 (2e druk), pag 24 e.v., dat een
arbeidsongeschiktheidsverzekering in 1985 doorgaans werd beschouwd als
sommenverzekering. Aegon heeft, bezien in het licht daarvan, onvoldoende concrete
gegevens aangevoerd die kunnen leiden tot de conclusie dat (de assurantietussenpersoon
van) R. toentertijd een andere opvatting had moeten hebben. Het hof gaat dan
ook voorbij aan de ter comparitie van 18 maart 2010 gedane (maar niet in de memorie
van antwoord herhaalde) stelling van Aegon dat in 1984 deze arbeidsongeschiktheids-
verzekering als schadeverzekering werd gezien.

 

16.
Het hof gaat voorts voorbij aan de stelling van Aegon dat dit alles anders zou moeten
zijn gelet op de eigen perceptie van R.. Voor de hiervoor bedoelde arresten van
de Hoge Raad van oktober 2008 was er aanvankelijk discussie in rechtspraak en
literatuur hoe een verzekering als de onderhavige diende te worden aangeduid.

 

17.
In het licht van het voorgaande gaat het hof voorbij aan het bewijsaanbod van Aegon dat
de met R. gesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering een schadeverzekering is,
nu in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen en met name ook hetgeen onder IS is
overwogen, het op de weg van Aegon had gelegen om, in het kader van de discussie
tussen partijen in het licht van de vorenbedoelde arresten, haar stellingen nader te
onderbouwen dan wel haar bewijsaanbod nader te specificeren.

 

18.
Nu er in dit geval sprake is van een sommen verzekering, is de discussie over de vraag of
er schade is niet meer aan de orde, zodat de overige grieven die daarop zien (grieven I,
2, 4 en 7) geen bespreking behoeven.

 

De arbeidsongeschiktheid

 

19.
De vraag dient thans te worden beantwoord of er sprake is van arbeidsongeschiktheid
van R. in de zin van artikel 1.8.1. PV.
Evenals de rechtbank en onder verwijzing naar de betreffende overwegingen (4.2. en
4.3.) in het vonnis van 24 september 2008, is het hof van oordeel dat er in dit geval
sprake is van een objectief medisch vast te stellen stoornis die leidt tot beperkingen bij
door R. uit te voeren werkzaamheden als bedoeld in de polisvoorwaarden. De
incidentele grief van Aegon treft dan ook geen doel.
Het hof heeft daarbij voorts het volgende in aanmerking genomen.

 

20.
De hiervoor onder 3) weergegeven rapporten en medische gegevens (waarbij R.
meermalen op verzoek van Aegon is onderzocht) geven een consistent en consequent
beeld van de klachten van R.. Met uitzondering van Tilanus (3. sub k) geven alle
deskundigen aan dat er sprake is van forse fysieke en cognitieve beperkingen. Ook
neuropsycholoog Lanser (3. sub f) geeft aan dat er beperkingen zijn die samenhangen
met de psychiatrische diagnose. Dat Lanser verder aangeeft geen beperkingen te zien
vanuit neuropsychologisch gezichtspunt, maakt dit niet anders. Het hof gaat voorbij aan
de stelling van Aegon dat het rapport Tilanus in dit verband doorslaggevend zou moeten
zijn omdat dit op uitdrukkelijk verzoek van beide partijen zou zijn gemaakt. Op dat
moment was R. nog niet voorzien van juridische bijstand. Het enkele feit dat hij
heeft ingestemd zich na zijn bezwaar na het stopzetten van de uitkering door Aegon te
laten onderzoeken door psychiater Tilanus, maakt onder deze omstandigheden niet dat
dit een op gezamenlijk verzoek van partijen gemaakt rapport is dat in dit verband
doorslaggevend zou moeten zijn.

 

Voorts gaat het hof voorbij aan de bezwaren van Aegon tegen het rapport Van Vliet.
Allereerst betreft dit een gezamenlijk verzochte rapportage van een door Aegon
voorgestelde deskundige. Het feit dat Van Vliet aangeeft dat de prestatie op een
validiteitstest weliswaar rond het afkappunt ligt, maar dat R. voldoende
inspanning leverde op het moment van testen acht het hof, anders dan Aegon, geen reden
dit rapport terzijde te leggen. Zoals prof. Sitskoom in de brief van 24 april 2007 aan de
medisch adviseur van Aegon schrijft, zijn bij de besluitvorming ten aanzien van de vraag
of er sprake is van onderpresteren ook subjectieve gegevens meegewogen. Het feit dat in
de brief van prof. Sitskoom tevens wordt aangegeven dat indien er uitsluitend naar de
objectieve maat van de test wordt gekeken zoals door Aegon verzocht de conclusie zou
zijn dat de overige testresultaten niet betrouwbaar meer te interpreteren zijn, omdat er
aanwijzingen zijn voor onderpresteren, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de
conclusies van het rapport Van Vliet en maakt niet dat de genoemde beperkingen niet
objectief zijn vastgesteld in de zin van artikel 1.8.1. PV.

 

21
Voor zover Aegon heeft aangevoerd dat R. niet beperkt is, omdat geen van de
deskundigen een GAF-score beneden de 60 heeft vastgesteld gaat het hof hieraan
voorbij, nu Aegon in het licht van de hiervoor weergegeven rapporten en daarin
opgenomen conclusies haar stelling op dit punt niet dan wel onvoldoende onderbouwt.

 

Beperkingen
22.
De volgende vraag is tot welke beperkingen voormelde medische stoornis leidt. Naar het
oordeel van het hof heeft R. voldoende aangetoond dat er sprake is van volledige
arbeidsongeschiktheid voor het verzekerde beroep, niet alleen in 2002, maar ook vanaf
16 juni 2005. Het hof verwijst in dit verband naar het feit dat hij in 2005 in het kader van
de W AZ volledig arbeidsongeschikt is geacht voor zijn eigen werkzaamheden op basis
van het rapport IJsselstein en informatie van de behandelend psycholoog. Voorts
concludeert Noorman (3. sub dd) in 2007 tot volledige ongeschiktheid voor zijn
werkzaamheden als directeur op basis van het rapport Van Vliet. Tenslotte heeft
Jonkman in 2010 hem eveneens ongeschikt geacht voor de functie van DGA van Fris en
Rein. Ofschoon het laatste rapport niet is opgemaakt in overeenstemming met hetgeen
ter zitting was besproken, bevestigt het de overige bedoelde rapporten. Een van de
bezwaren van Aegon tegen het rapport Jonkman richt zich tegen het feit dat dit is
opgemaakt op basis van de beperkingen opgenomen in het op verzoek van R.
opgemaakte rapport van medisch adviseur Lutgert. Terecht wordt opgemerkt dat niet
duidelijk is op basis van welke concrete rapporten Lutgert zijn weergave van de
beperkingen precies geeft. Het hof heeft zich echter aan de hand van de stukken die zich
in het dossier bevinden zelfstandig een beeld gevormd van de beperkingen en met name
ook van de toename van de beperkingen die zich in de loop der tijd bij R. heeft
voorgedaan. Het rapport Jonkman gaat uit van bevindingen die corresponderen met
hetgeen uit het procesdossier naar voren komt.

 

23.
Het hof merkt voorts op dat er sprake is van interne en externe invloeden op het
klachtenpatroon van R.. Bij de externe invloeden behoort in dit geval zeker het
lange beloop van deze procedure en de opeenvolgende afwijzende beslissingen van
Aegon en voorts de financiële problemen waarmee R. zich blijkens het
voortgaande geconfronteerd ziet.

 

24. Anders dan Aegon tenslotte aanvoert, is er naar het oordeel van het hof niet gebleken dat
er sprake is van feitelijk (in relevante mate) werken door R.. Vast staat dat de
onderneming Fris en Rein begin 2005 is verkocht. Zou Aegon gelijk hebben, dan zou
R. niet in aanmerking zijn gekomen voor de WAZen de bijzondere bijstand c.q.
toeslagen die hij blijkens hetgeen onder 3. is opgenomen heeft ontvangen. Het feit dat hij
in het begin (toen hij zijn bedrijf nog had) nog salaris als DGA heeft gekregen (en zijn
arbeidsongeschiktheidsuitkering naar zijn bedrijf ging) is overigens niet relevant, gelet
op de aard en inhoud van de tussen partijen bestaande sommenverzekering.

 

25.
Na verdere en nog diepgaandere bestudering van het omvangrijke dossier heeft het hof
dan ook bij nader inzien (anders dan eerder ter zitting met partijen besproken) geen
behoefte meer aan deskundige voorlichting met betrekking tot de mate van
arbeidsongeschiktheid. Het hof is van oordeel dat er sprake is van een
arbeidsongeschiktheid van 80-100% in de zin van de polis. Aegon heeft dan ook ten
onrechte vanaf 16 juni 2005 verdere uitkering op basis van een volledige
arbeidsongeschiktheid met daarbij behorende premievrij stelling geweigerd.

 

De vorderingen
26.
Het voorgaande betekent dat het hof de vordering onder 4. sub a) zal toewijzen,

behoudens voor wat betreft de toekomst.
Ten aanzien van de onder 4. b) tot en met d) gevorderde bedragen wordt het volgende
overwogen.
De toewijzing van de vordering onder 4 sub a) betekent dat partijen op basis daarvan een
cijfermatige berekening dienen te maken en overeenkomstig hiermee dienen af te
rekenen. R. vraagt het hof thans reeds een aantal bedragen toe te wijzen. De
gevorderde bedragen zijn vermeld in de memorie van grieven, die is genomen op 24
september 2009.

 

27.
Bij de beoordeling van deze bedragen houdt het hof rekening met het feit dat de
verzekerde jaarrente in 2006 € 21.735,-- bedroeg, de rente en premie jaarlijks stijgen met
3%, de uitkering gelet op het voorgaande vanaf 16 juni 2005 dient te worden hervat en
voorts dat Aegon inmiddels over de periode vanaf 16 juni 2005 € 54.370,-- heeft betaald
(zie proces-verbaal van 21 mei 2010). Voorts houdt het hof rekening met het feit dat de
berekeningen van de bedragen door R. zijn gemaakt uitgaande van de situatie op
24 september 2009 en deze berekeningen op zich niet worden betwist.

 

28.
Het hof zal het gevorderde onder 4. b) (uitkeringen) en d) (wettelijke rente) dan ook
volledig toewijzen. Hierbij neemt het hof, met inachtneming van het voorgaande, in
aanmerking dat de bedragen aan tot op heden ten onrechte niet betaalde uitkeringen en
verschenen wettelijke rente ook na aftrek van het reeds betaalde bedrag van € 54.370,--
thans minstens de gevorderde bedragen zijn.

 

29.
premies zal worden afgewezen, nu vast staat dat deze premies door Almana Management
B.V. zijn betaald (zie het als productie 3 bij memorie van antwoord door Aegon
overgelegde overzicht) en R. niet beeft aangegeven op grond waarvan deze thans
aan hem privé dienen te worden betaald.

 

30.
De vordering tot aanvullende schadevergoeding (zie 4 sub e) komt in feite neer op
vertragingsschade. Deze is ingevolge artikel 6: 119 BW slechts toewijsbaar tot het bedrag
van de wettelijke rente over de verschuldigde verzekeringspenningen gedurende de tijd
dat Aegon met betaling in verzuim is geweest. Hetgeen door R. naar voren is
gebracht, rechtvaardigt geen uitzondering op deze regel. Dit onderdeel van de vordering
is dan ook ongegrond en daarom niet voor toewijzing vatbaar.

 

31.
De onder 4. f) gevorderde buitengerechtelijke incassokosten (€ 1.682,--) worden als
onweersproken toegewezen. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen
vanaf24 september 2009 (de datum van de memorie van grieven), nu deze pas vanaf dat
moment wordt gevorderd.

32.
Het voorgaande betekent dat de principale grief 6 doel treft en de incidentele grief faalt.
R. beeft geen belang bij bespreking van de overige grieven. Aegon zal worden
veroordeeld in de kosten van het geding zowel in eerste aanleg als in principaal en in
incidenteel hoger beroep. Voorts zal Aegon worden veroordeeld tot terugbetaling van de
eerder door R. terzake van het vonnis waarvan beroep betaalde proceskosten met
rente vanaf de dag der betaling.

 

33.
Hof gaat voorbij aan de bewijsaanbiedingen van Aegon, aangezien Aegon onvoldoende
concrete te bewijzen feiten stelt om tot een ander oordeel te komen.

 

Beslissing
Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank' s-Gravenhage van 15
april 2009 waarvan beroep;

 

en, opnieuw rechtdoende:

 

- verklaart voor recht dat Aegon uitvoering dient te geven aan de in geding zijnde
arbeidsongeschiktheidsverzekering uitgaande van een arbeidsongeschiktheidspercentage
van 80-100% over de periode vanaf 16 juni 2005 tot en met heden, onder aftrek van de
reeds betaalde en op grond van het hiernavolgende te betalen bedragen;

 

- veroordeelt Aegon tot betaling binnen 8 dagen na betekening van dit arrest van een
bedrag van € 93.989,75 ter zake van vanaf 16juni 2005 reeds verschenen uitkeringen op
grond van de in geding zijnde polis;

 

- veroordeelt Aegon tot betaling binnen 8 dagen na betekening van dit arrest van een
bedrag van € 23.598,-- ter zake van vanaf 16 juni 2005 reeds verschenen wettelijke
rente;

 

- veroordeelt Aegon tot betaling van een bedrag van € 1.682,--, te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf 24 september 2009 tot aan de dag der betaling ter zake van
buitengerechtelijke incassokosten;

 

- veroordeelt Aegon tot terugbetaling van de eerder terzake van het vonnis waarvan beroep
van 15 april 2009 door R. aan Aegon betaalde proceskosten, te vermeerderen met
de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door R. tot aan de dag van
terugbetaling door Aegon;

 

- veroordeelt Aegon in de kosten van de procedure in eerste aanleg, tot op heden aan de
zijde van R. begroot op € 1.579,31 aan verschotten en € 2.682,-- aan kosten
advocaat eerste aanleg;

 

- veroordeelt Aegon in de kosten van de procedure zowel in principaal als in incidenteel
hoger beroep, tot op heden aan de zijde van R. begroot op € 2.125,98 aan
verschotten en € 7.339,50 aan kosten advocaat in principaal hoger beroep en € 4.077,50
aan kosten advocaat in incidenteel hoger beroep.

 

- verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;

 

- wijst af het meer of anders gevorderde.

 

Dit arrest is gewezen door mrs. I.M. Davids, P.M. Verbeek en J.M. Willink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 december 2011 in aanwezigheid van de griffier.