Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 180112

citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2012/rb-amsterdam-180112

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 487272 / HA ZA 11-1048

Vonnis van 18 januari 2012

in de zaak van
M.,
wonende te Houten,

eiseres,
advocaat mr. B.A.M. Schümmer te Oegstgeest,
tegen

     1.           de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,


2. Anja S,
wonende te Zaandam,
gedaagden,
advocaat mr. J. Boer te Amsterdam.

Eiseres zal hierna M. worden genoemd. Gedaagden zullen hierna ieder afzonderlijk Delta Lloyd en S. alsmede gezamenlijk Delta Lloyd cs genoemd worden.
     1.           De procedure
     1.1.        Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 maart 2011, met producties,
- de conclusie van antwoord, met een productie; .
- het tussenvonnis van 6 juli 2011 waarin een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 7 november 2011.

     1.2.        Ten slotte is vonnis bepaald.

     2.           De feiten

     2.1.        Op zondagmiddag 31 mei 2009 fietste M. met haar twee dochters op de Beusichemseweg, gelegen buiten de bebouwde kom van 't Goy in de gemeente Houten. S. reed die middag samen met haar echtgenoot en schoonzoon met haar motorfiets op diezelfde weg. Op of omstreeks 14:36 uur is M. met haar fiets ten val gekomen (hierna: het ongeval).

     2.2.     In het proces-verbaal van verhoor dat nog diezelfde dag is afgenomen is de volgende verklaring opgenomen van de heer H.J.A., schoonzoon van S.:

"( ... )
Ik ben vandaag zondag 31 mei 2009 omstreeks 10: 15 uur samen met mijn schoonouders op de motor een tour gaan maken. ( ... )
Wij reden omstreeks 14.30 op een buitenweg, het was niet echt breed, maar er zaten wel twee smalle fietsstroken op. ( ... )
Mijn schoonvader haalde op een gegeven moment een groepje fietsers in. Ik denk dat het ongeveer een groepje van acht fietsers waren. Omdat er een auto ons in tegengestelde richting naderde moesten mijn schoonmoeder en ik wachten. Wij reden op dat moment ongeveer 20 kilometer per uur achter het groepje aan. Inmiddels zag ik dat er een deel van het groepje zich had onderscheiden van de rest waardoor er drie fietsers voor ons bleven rijden. Ik zag dat het twee jonge meisjes waren en een iets oudere vrouw. Zij fietsten met zijn drieen achter elkaar.
( ... ) Ik zag dat de ietwat oudere vrouw als achterste fietste.
De auto was inmiddels voorbij en toen zag ik dat mijn schoonmoeder besloot om de fietsers in te halen. Ik zag dat zij in een hele ruime bocht om de fietsers heen wilde rijden. Ik zag dat de achterste vrouw op de fiets ineens omkeek. Ik zag dat zij hierdoor links uitweek richting het midden van de weg. Ik zag ook aan de vrouw dat zij ergens van schrok, ik denk door de motor. Ik zag dat het stuur van de fiets van de vrouw links dubbel klapte. Ik zag dat zij hierdoor links opzij viel. Ik zag dat zij tijdens het vallen met haar hoofd tegen de motor van mijn schoonmoeder aan kwam. Ik denk dat ze de motor aan de zijkant, halverwege geraakt heeft. Ik zag dat zij hierna vol met haar gezicht op de straat terecht kwam. Ik zag dat zij deels op haar fiets bleef liggen. ( ... )"

2.3.        Naar aanleiding van het ongeval is op 28 juni 2009 door de Verkeerspolitie Utrecht een verkeersongevalanalyse opgesteld. Daarin staat, voor zover thans van belang, het volgende:
"( ... )
2. Onderzoek op plaats ongeval
( ... )
2.2.2 Wegsituatie:
( ... )
De omschrijving van de wegsituatie vindt plaats gezien vanuit de rijrichting van de beide bestuursters
Het weggedeelte waarop het ongeval had plaatsgevonden was recht en bestond uit 1 rijbaan, die 4,85 m breed was. De rijbaan was opengesteld voor verkeer in beide richtingen
Links en rechts van de rijbaan lagen grasbermen. Aangrenzend aan beide zijden van de rijbaan lagen in die bermen stroken met daarin grasbetonblokken. De linkerstrook was 0,36 m breed en de rechter 0,37 m. Op de beide uiterste zijden van de rijbaan lagen fietssuggestiestroken. De linker was 0,79 m en de rechter 0,81 m breed. Deze stroken hadden een rode kleur en waren middels onderbroken strepen aangegeven. Tussen die strepen was de rijbaan 3,25 m breed. ( ... )

3. Voertuigenonderzoek:
( ... )
3.2. Betrokken voertuigen
3.3. Voertuig 1:
3.3.1 Tweewielige fiets, merk Batavus,
( ... )
3.3.2 Schade en sporen omschrijving voertuig 1:
Het voertuig was licht beschadigd. We zagen dat het stuur was verbogen en dat op de linker zijde van het stuur verse krassen aanwezig waren. ( ... ) Deze krassen bevonden zich op de voorzijde van het stuur. ( ... ) We zagen op de linkerzijde van het zadel verse vegen. ( ... ) We zagen dat de rechter bevestigingstang van het achterspatbord aan het achterwiel naar
binnen verbogen was en tegen de band was gedrukt. Wij zagen een afdruk van de stang in de buitenzijde van de band. Over de stang hing een fietstas. Op de fietstas troffen we geen sporen van een aanrijding aan. Of de schade aan de bevestigingsstang vers was en tijdens dit ongeval was ontstaan konden wij niet met zekerheid vaststellen.
( ... )
3.4. Voertuig 2:
3.4.1 Motorfiets, merk BMW,
Tweewieler motor.
Het betrof hier een voertuig van de voertuigcategorie L 4e (tweewielige motorvoertuigen met zijspanwagen) ( ... )

3.4.3 Schadeomschrijving:
Wij zagen dat het voertuig ten gevolge van het ongeval niet was beschadigd
3.4.4 Sporen aan het betrokken voertuig
Wij ( ... ) zagen dat op de banden van de beide wielen haren lagen. Dit waren blonde haren, lange en korte. Het leek alsof de haren tegen de banden waren "aangewaaid"
( ... )
4. Interpretatie en analyse
( ... )
4.2. Bepaling botspunt I botspositie:
Wij zagen dat de veeg op het wegdek vermoedelijk was ontstaan doordat de linker zijkant van het zadel over het wegdek was gesleept en dat de kras ontstaan was doordat de linker voorzijde van het stuur over het wegdek was gesleept. Wij legden de fiets zodanig terug dat het zadel bij het begin van de veeg lag en de linkerkant van het stuur bij het begin van de
kras. Daarbij zagen wij, dat het stuur helemaal doorgedraaid moest worden naar links om de krassen op de linkervoorzijde van het stuur te krijgen. ( ... )
Als de voorband van de motor wel tegen de rechter bevestigingstang van het achterspatbord is gereden, dan heeft dit vermoedelijk plaatsgevonden op het moment dat de fietsster nog aan het vallen was en al gedeeltelijk met de fiets het wegdek raakte. ( ... )

4.3. Relevantie afgelegde verklaringen:
De bestuurster van voertuig 2, A. S., verklaarde dat zij ongeveer 20 kmlh reed en de fietsster in wilde halen. Ze verklaarde verder dat deze links over haar schouder keek en dat vervolgens het stuur dubbel klapte. Ze zag, dat de fietster viel. Op dat moment zat ze ongeveer I meter naast haar. S. dacht, dat ze over haar hoofd was gereden.
( ... )
Gezien de schade aan het stuur en de plaats van de sporen is het mogelijk dat het stuur naar links is dubbel geklapt en dat S. tegen de achterkant van de fiets reed terwijl deze naar links viel. Omdat er haren op de banden van haar motor aanwezig waren is het mogelijk dat ze vlak langs het hoofd is gereden of dat het hoofd iets de voorband van de motor heeft
geraakt. Wij hebben geen sporen op de motor aangetroffen die erop konden wijzen dat zij tegen of over het hoofd was gereden.

4.4. Oorzaak, toedracht en gevolg:
Zie ook omschrijving botspositie (hoofdstuk 4.2).
Doordat de fietsster naar links viel kon de motorrijdster niet voorkomen dat zij tegen de fiets reed. Mogelijk dat de motorfiets al tijdens de val tegen de achterkant van de fiets botste kreeg de bestuurster van de fiets meer snelheid waardoor ze mogelijk harder met het hoofd tegen het wegdek is geklapt en zwaarder verwond raakte.
( ... )"
2.4.        Op 20 augustus 2009 heeft S. ten overstaan van een medewerker van het door Delta Lloyd ingeschakelde bureau Cordaet Personenschade een getuigenverklaring afgelegd. Deze verklaring luidt voor zover thans van belang als volgt:
"( ... )
Bij het starten van de inhaalmanoeuvre heb ik uiteraard gas bijgegeven, zodat ik de groep fietsers zou kunnen inhalen. ( ... )

Van belang is echter dat ik zag dat een moeder met twee kinderen achter in de groep fietste. De twee kinderen fietsten als het ware schuin voor de moeder. Tegenover de heer Waterbolk heb ik aangegeven dat de kinderen als het ware 'half naast' de moeder fietsten. Terwijl ik bezig ben met mijn inhaalmanoeuvre, draait de mevrouw plotseling haar hoofd
om naar links, waarbij zij tegelijkertijd, onbedoeld, ook naar links stuurt. Vervolgens lijkt zij hiervan te schrikken en corrigeert zeer sterk naar rechts, met als gevolg dat er als het ware een blokkade ontstaat en zij valt voorover van de fiets plat op het gezicht.
(. .. )"
2.5.        Op 30 augustus 2009 hebben de dochters van M., C! en C, die beiden ten tijde van het ongeval vlak vóór M. fietsten, getuigenverklaringen afgelegd. In de verklaring van C1staat voor zover thans van belang het volgende:

(.. )

1. Konden de partijen elkaar zien naderen? Op welke afstanden?

De motor kon ons zien. Zeker 200 m terug
( ... )

Wat was volgens u de oorzaak van de aanrijding?
Ik heb gezien dat m'n moeder met haar wiel in de greppel kwam, daardoor viel ze om. Daarna zag ik dat de motorrijdster tegen het hoofd van mijn moeder kwam. Daarna klapte het hoofd van m'n moeder om.
( ... )"
2.6.           In de verklaring van C2 staat voor zover thans van belang het volgende:
"( ... )

Werden er verkeersfouten gemaakt?

Zo ja, welke en door wie?
Ik keek om omdat ik wilde weten of de motor al voorbij was. toen zag ik mijn moeder vallen en zag ik dat de moter tegen haar hooft aan reed. En daarna zag ik haar hoofd omklappen

1. Wat was volgens u de oorzaak van de aanrijding?
De motor remde niet terwijl mama net gevallen was
( ... )"

2.7.           De behandelend kaakchirurg van M., dr. R.J.J. van Es schrijft op 11 september 2009 in een brief aan de medisch adviseur van de rechtsbijstandsverzekeraar van M. voor zover thans van belang het volgende:
( ... )
Bij patiënte was sprake van LeFort m fracturen van het gelaat in meerdere fragmenten. Daarnaast was er sprake van wervelfracturen. Deze fracturen in zo uitgebreide vorm heb ik alleen gezien bij fors energetische trauma's. Bij een gewone val van een fiets kan een zo uitgebreid letsel niet optreden. Zelfs bij wielrenners met snelheden van boven de 30 km per uur is een dergelijk uitgebreid letsel uitzonderlijk. Er moet dus wel sprake zijn geweest van meer trauma dan alleen de val van de fiets zelf.
( ... )"
2.8.        Op 16 maart 2010 is in opdracht van Delta Lloyd een rapport opgesteld door Ing. B. Wartenbergh van het bureau Ongevallen Analyse Nederland (OAN). Daarin staat - voor zover thans van belang - het volgende
:
"5. ANALYSE
( ... )

5.2. Nadere beschouwing en overwegingen
( ... )

De beknopte ongevalsbeschrijving [door de Verkeerspolitie Utrecht, rb 1 ( ... ) vermeldt dat beide voertuigen elkaar raakten. Gelet op de verdere inhoud van het proces-verbaal is dit te stellig geformuleerd; een contact tussen beide voertuigen is namelijk niet onomstotelijk aangetoond, waarover later meer.

(. .. )
De politie noemt de mogelijkheid dat de motorfiets in contact is gekomen met de fiets en daarbij de bevestigingsstang van het achterspatbord heeft verbogen. Naar mijn oordeel is het bijzonder onwaarschijnlijk dat dit daadwerkelijk aan de orde was. ( ... )
Allereerst is dit strijdig met de verklaringen zoals afgelegd door de motorrijdster en door de heer A. (die als getuige achter mevrouw S. reed). ( ... ) Ook de verklaringen van de twee dochters van mevrouw M. lijken de in figuur I weergegeven constellatie te ontkrachten. ( ... ) Een andere reden om de constellatie van figuur I onwaarschijnlijk te noemen, is het haar dat is aangetroffen op de banden van de motorfiets. Vooropgesteld wordt dat dit haar van het slachtoffer is. ( ... ) Indien dit aan de orde is, houdt dat in dat de motorfiets met diens wielen dicht langs het hoofd van mevrouw M. moet zijn gereden ( ... ). Een dergelijk dicht langsrijden harmonieert met de door de motorrijdster afgelegde verklaring. Figuur 2 toont een constellatie die naar mijn oordeel in onderhavige kwestie zeer aannemelijk is. Hierbij is mogelijk een contact opgetreden tussen de motorfiets en de fiets ( ... ). De motorfiets is vervolgens ( ... ) over het haar van mevrouw M. gereden waarbij haren mogelijk los zijn getrokken en/of op het wegdek zijn afgebroken. Een scenario waarbij de fietsster nog aan het vallen is op het moment dat de motorfiets langs haar rijdt, is eveneens denkbaar (en volgens de heer A. ook aan de orde geweest). Daarbij is een contact tussen de motorfiets (of bijvoorbeeld de motorlaars van de motorrijdster) en het hoofd van de fietsster niet uit te sluiten, al heeft de politie daarvan kennelijk geen sporen op de motorfiets (of motorkleding) aangetroffen. Bovendien kan het hoofd al heel dicht bij het wegdek zijn geweest op het moment dat de motorfiets langs haar is gereden. De verklaringen van mevrouw S., de heer A. en de dochters van mevrouw M. pleiten mijns inziens voor een contact tussen de motorfiets en (het hoofd van) de fietsster. Een contact tussen hoofd en voorwiel dan wel voorvork lijkt
mijns inziens het meest aannemelijk omdat daarbij de op de voorband van de motorfiets aangetroffen haren nog verklaard kunnen worden. ( ... )
( ... ) Gelet op de dynamiek van het ongeval is niet uit te sluiten dat de motorfiets wellicht iets minder ver naar links op de rijbaan heeft gereden; gedacht moet worden aan een afstand van hooguit 40 cm ( ... )
De bestuurster van de motorfiets verklaart dat zij dacht dat zij over het hoofd van de fietsster was gereden. Naar mijn oordeel is dat in deze kwestie niet aan de orde omdat dit naar alle waarschijnlijkheid bij de door de motorrijdster gereden snelheid zal hebben geleid tot een valpartij van de motorrijdster. ( ... )
In verband met de haren op de band van de motorfiets en het mogelijk raken van de fietstas is het aannemelijk dat de fietsster al zojuist was gevallen (of in ieder geval de vallende beweging grotendeels had doorlopen) op het moment dat de motorfiets voorbij reed. ( ... ) Gelet op de verklaringen was de val van mevrouw M. al ingezet voordat de motorfiets voorbij was gereden ( ... ). Wat dat betreft kan worden geconcludeerd dat de val van de fietsster technisch gezien losstaat van het voorbij rijden van de motorfiets. Uiteraard sluit dit het vallen als gevolg van een schrikreactie (juist vanwege de motorfiets) nog niet uit. ( ... ). Voor de oorzaak van het vallen zijn geen feiten aan te dragen, anders dan uitspraken van getuigen dat mevrouw M. achterom keek, met haar voorwiel in de berm reed en haar stuur dubbel klapte. De door de politie genoemde oorzaak " ... kon de motorrijdster niet voorkomen dat zij tegen de fiets reed" is te stellig geformuleerd voor de door de politie aangenomen botsconstellatie. Men gaat voorbij aan het veel waarschijnlijker contact zoals door mij weergegeven (. .. ). Een dergelijke botsconstellatie zal mijns inziens (vanuit technisch oogpunt) alleen invloed hebben gehad op het ontstaan en de ernst van het letsel indien er sprake is geweest van een contact tussen het hoofd van de fietsster en de motorfiets. ( ... ) Ik kan vanuit mijn vakgebied niet aangeven of het bij mevrouw M. opgetreden letsel ook te verwachten is indien er geen contact tussen de motorfiets en haar hoofd is geweest.
Bij de civiele afwikkeling is het van belang te weten wat de zijdelingse afstand tussen de fietsster en de motorrijdster was. Vanwege het ontbreken van eenduidige sporen die beide voertuigbewegingen voorafgaand aan de val markeren, is een dergelijke vraagstelling feitelijk niet te beantwoorden. Er dient te worden uitgegaan van aannames. Een eerste aanname is een door de fietsster aangehouden positie op de rijbaan en de veronderstelling dat zij niet gaat vallen. De positie van de motorfiets is eveneens een aanname, gebaseerd op de latere botsconfiguratie en de veronderstelling dat zij niet is gaan uitwijken (hieromtrent is in ieder geval niets in de verklaringen terug te vinden). ( ... ) De kleinste tussenafstand (. .. ) bedraagt 1,1 m. Mijns inziens is een dergelijke tussenafstand normaal gesproken voldoende om veilig te kunnen passeren. ( ... )

6 CONCLUSIES

  1. Een contact tussen de motorfiets en de fiets kan niet worden uitgesloten; dit kan echter niet zijn geweest zoals door de politie in haar proces-verbaal weergegeven.
  2. Een contact tussen de motorfiets en (het hoofd van) mevrouw M. is niet uit te sluiten; naar mijn oordeel is de motorfiets niet over het hoofd van mevrouw M. gereden.
  3. Indien de fietsster niet zou zijn gevallen, had de motorfiets de fiets op een (zijdelingse) tussenafstand van ongeveer 1,1 m gepasseerd."

2.9.       De motor van S. was ten tijde van het ongeval op grond van de Wet Aansprakelijkheid Motorrijtuigen (WAM) verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid bij Delta Lloyd.

3.          Het geschil
3.1. M. vordert - kort samengevat - een verklaring voor recht dat Delta Lloyd es, althans S. en/of Delta Lloyd aansprakelijk islzijn voor de door M. geleden schade als gevolg van het ongeval, alsmede hoofdelijke veroordeling van S. en Delta Lloyd om aan M. haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van haar letsel te vergoeden, nader op te maken bij staat, vermeerderd met rente en kosten, inclusief de nakosten.

3.2.          M. legt aan haar vordering ten grondslag dat S. aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval dat haar op 31 mei 2009 is overkomen en dat S. en Delta Lloyd op grond van artikel 185 van de Wegenverkeerswet (WVW), althans op grond van artikel 6: 162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden zijn de door haar dientengevolge geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade te vergoeden. Op grond van artikel 6 lid 1 WAM heeft M. een rechtstreeks vorderingsrecht op Delta Lloyd.

3.3. Het door M. als gevolg van het ongeval opgelopen letsel bestond onder andere uit: een schedelfractuur frontaal; alle aangezichtsbotten gebroken of verbrijzeld (behoudens één jukbeen); verbrijzelde oogkassen en neusbrug; diverse botdelen uit hun anatomische stand geforceerd; diverse breuken in de kaken en vernield scharnierpunt kaken; vernielde loop van de zenuwbanen (met verlies van reuk- en smaakvermogen tot gevolg); gebroken nek; weefselschade nek; vrijwel afgerukte vingertoppen; hersenbloeding frontaal en bij de hersenstam; hersenkneuzing. M. heeft in verband met dit letsel tien operaties
ondergaan en er staat haar minstens nog één operatie te wachten. Er is nog geen sprake van een medische eindtoestand, aldus steeds M..

             3.4.     Delta Lloyd es verweren zich kort gezegd met de stelling dat zij niet aansprakelijk zijn op grond van artikel 185 WVW, omdat sprake is van overmacht. Subsidiair beroepen Delta Lloyd es zich op eigen schuld aan de zijde van M..

3.5.     Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.


             4.       De beoordeling

4.1. De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van het onderhavige geval artikel 185 WVW van toepassing is, dat ziet op de situatie waarin een motorrijtuig waarmee op de weg wordt gereden, betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan, niet door dat motorrijtuig vervoerde, personen of zaken. De eigenaar van
het motorrijtuig is in een dergelijke situatie verplicht om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt in een geval als het onderhavige, waarin sprake is van een verkeersongeval waarbij een motorrijtuig en een fietser betrokken zijn en waarbij deze laatste schade oploopt, de zogenaamde 50%-regel. Deze regel houdt kort gezegd in dat de eigenaar van het motorrijtuig (of diens WAM-verzekeraar) gehouden is - behoudens overmacht - tenminste 50% van de schade te vergoeden.

4.2.     Tussen partijen is niet in geschil dat S. als bestuurster van een motorrijtuig betrokken was bij het verkeersongeval op 31 mei 2009.

Overmacht
              4.3.     De rechtbank stelt voorop dat een beroep op overmacht volgens vaste jurisprudentie alleen slaagt indien aan de bestuurder van het motorrijtuig rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt omtrent de wijze waarop hij/zij aan het verkeer heeft deelgenomen. Dat is het geval indien de aanrijding uitsluitend is te wijten aan fouten van de ander, welke fouten zo onwaarschijnlijk zijn dat de bestuurder bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met deze mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden. Dit betekent dat men er in het verkeer in het algemeen niet op mag vertrouwen dat iedere
verkeersdeelnemer zich nauwgezet aan de verkeersregels houdt en dat men zich in redelijkheid zo dient te gedragen dat een adequate reactie op onvoorzichtig gedrag van anderen mogelijk blijft. Het is aan Delta Lloyd es om te stellen en bewijzen dat S. ten aanzien van het ongeval rechtens geen enkel verwijt valt te maken.

            4.4.     Delta Lloyd es stellen daartoe dat het ongeval louter is veroorzaakt door de gedraging van M., namelijk het zonder enige verkeersnoodzaak in extreme mate naar links uitwijken en vallen. Deze gedraging was zo onwaarschijnlijk dat S. daar bij haar gedragingen geen rekening mee behoefde te houden. Bovendien gaat Delta Lloyd cs er van uit dat S. tijdens het inhalen met voldoende afstand om M. heen is gereden. Dit alles heeft volgens Delta Lloyd es tot gevolg dat het beroep op overmacht slaagt.

             4.5.     Volgens M. kunnen Delta Lloyd es zich niet met succes beroepen op overmacht. M. betwist dat zij in extreme mate is uitgeweken. Artikel 185 WVW schept een risicoaansprakelijkheid voor S. en haar komt naar de opvatting van M. geen beroep toe op overmacht. Een eventuele verkeersfout van de zijde van M. was voor S. in elk geval niet zo onwaarschijnlijk dat zij met die mogelijkheid bij het bepalen van haar rijgedrag naar redelijkheid geen rekening had behoeven te houden.

              4.6.     De rechtbank constateert dat de feitelijke toedracht van het ongeval, meer in het bijzonder de afstand die S. in acht heeft genomen ten opzichte van M. bij het uitvoeren van de inhaalmanoeuvre, aan de hand van de stellingen van partijen, de ongevallenanalyse-rapportages van de verkeerspolitie en OAN en de beschikbare getuigenverklaringen niet eenduidig is vast te stellen. De stellingen van Delta Lloyd es die zij ten grondslag legt aan haar beroep op overmacht acht de rechtbank onvoldoende om met inachtneming van de genoemde rapportages en getuigenverklaringen te oordelen dat S.
in de gegeven omstandigheden geen rekening behoefde te houden met de mogelijkheid dat M. met haar fiets zou vallen. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking de omstandigheden dat M. ten opzichte van de motorfiets is aan te merken als kwetsbare verkeersdeelneemster, zij voor S. zichtbaar was en dat het ongeval plaatsvond op een smalle weg, waar ten tijde van het ongeval veel verkeer aanwezig was. De drempel die genomen moet worden voor een geslaagd beroep op overmacht is hoog. Dit brengt met zich dat uit menselijk oogpunt wellicht begrijpelijk verkeersgedrag desondanks rechtens toerekenbaar kan worden geacht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat DeltaLloyd cs geen beroep op overmacht toekomt.

Eigen schuld: causaliteit
              4.7.    Daarmee komt de rechtbank toe aan het standpunt van Delta Lloyd es dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van M.. Artikel 6:101 lid 1 BW geeft allereerst als uitgangspunt dat de schade over de benadeelde en de aansprakelijke wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Toepassing van die primaire maatstaf van art. 6: 101 lid 1 BW houdt een causaliteitsafweging in, die in een geval als het onderhavige daarop neerkomt dat moet worden beoordeeld in welke mate enerzijds het weggedrag van M. met haar fiets en anderzijds de wijze van rijden van S. met haar motor aan het ontstaan van het ongeval heeft bijgedragen. Bij deze beoordeling komt het (nog) niet aan op de mate van verwijtbaarheid van een en ander. Beoordeling van de mate van verwijtbaarheid komt pas aan de orde bij toepassing van de in art. 6: 101 lid 1 BW tevens vervatte billijkheidscorrectie, waarop hierna onder rechtsoverweging 4.11 en verder zal worden ingegaan.

              4.8.    De rechtbank stelt voorop dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden als M. niet zou zijn gevallen. Niet gesteld of gebleken is dat de oorzaak van de val van M. is gelegen in een aanrijding tussen de motorfiets van S. en (de fiets van) M.. M. stelt dat haar val is veroorzaakt door het rijgedrag van S.. M. heeft echter geen feiten aangedragen aan de hand waarvan de precieze oorzaak van de val kan worden vastgesteld. Uit de verklaringen van de diverse getuigen is af te leiden dat M. heeft omgekeken en zij vervolgens naar links is omgevallen. Wat de aanleiding is geweest voor het omkijken staat niet vast. De rechtbank is van oordeel dat in elk geval niet is komen vast te staan dat de val van M. is veroorzaakt door het rijgedrag van S.. Dat zowel door getuige Aanstoot als in de rapportage van AON de mogelijkheid is genoemd dat M. schrok van de motor, doet daaraan niet af. M. heeft evenmin aangevoerd welk handelen van S. precies de reden is geweest voor de bij haar opgewekte schrikreactie. Bovendien is onduidelijk of de schrikreactie de reden was voor het omkijken, waardoor vervolgens de val is veroorzaakt, of dat juist het omkijken (om een andere reden) heeft gezorgd voor een schrikreactie (toen daar plotseling de motor bleek te zijn) en vervolgens de val. De rechtbank volgt M. in elk geval niet in haar stelling dat S. door middel van geluidssignalen had moeten laten weten dat zij voornemens was te gaan inhalen. Immers, het geven van geluidssignalen is slechts geoorloofd ter afwending van dreigend gevaar en niet is gebleken dat daarvan op het moment van inhalen sprake was. Een gel uidssignaal zou juist eerder een schrikreactie teweeg hebben kunnen brengen.

              4.9.     Wat betreft de wijze van rijden van S. is de rechtbank van oordeel dat de gegeven omstandigheden van een smalle en op dat moment drukke weg in samenhang met de enigszins schuine opstelling waarin M. en haar dochters fietsten, hetgeen voor S. voorafgaand aan de inhaalmanoeuvre zichtbaar was, met zich brengen dat S. bij het inhalen meer afstand had moeten houden dan zij heeft gedaan. Voor dat oordeel acht de rechtbank het niet noodzakelijk dat de precieze afstand tussen S. en M. gedurende de inhaalmanoeuvre wordt vastgesteld, nu in elk geval uit de diverse verklaringen, waaronder die van S. ter zitting, kan worden afgeleid dat M. tijdens de val tegen die motor is aangekomen. Dit zou bij voldoende afstand niet zijn gebeurd.

              4. W.    Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de (verkeers)fouten en gedragingen van M. en S. in gelijke mate hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, zodat er op grond van de causaliteitsafweging geen aanleiding is om de schadevergoedingsverplichting van Delta Lloyd es op méér dan vijftig procent te stellen.

Billijkheidscorrectie
              4.11.   Zoals gezegd komt na de beoordeling van de causaliteitsmaatstaf de vraag aan de orde of - eveneens op de voet van artikel 6: 101 BW - een andere verdeling in het kader van de schadevergoedingsplicht op zijn plaats is. Dit is het geval indien de billijkheid dit eist, gelet op de persoonlijke en maatschappelijke belangen die bij het geval zijn betrokken: de
zogenoemde billijkheidscorrectie. Er wordt in dit kader rekening gehouden met de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte fouten en met de andere omstandigheden van het geval, zoals de ernst van het letsel.


              4.12. De rechtbank overweegt als volgt. M. heeft aan het ongeval bijgedragen doordat zij haar fiets niet voldoende onder controle heeft kunnen houden en is gevallen. Het is onduidelijk wat de oorzaak van de val is geweest. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de kant van M.. De rechtbank acht het vallen van M. ongelukkig, maar ziet in de gegeven omstandigheden geen aanleiding om M. te dien aanzien een ernstig verwijt te maken. De rechtbank acht anderzijds van belang het zogenaamde 'Betriebsgefahr': het gevaar dat een motorvoertuig in het verkeer met zich brengt, met name ten opzichte van zwakke verkeersdeelnemers. Met andere woorden: het enkele verschil tussen gewicht en snelheid van S. als gemotoriseerde weggebruiker ten opzichte van dat van M. als fietser is naar het oordeel van de rechtbank van belang. Daarnaast hecht de rechtbank belang aan het feit dat S. M. op een smalle weg heeft ingehaald, terwijl er op dat moment veel verkeer aanwezig was, waaronder veel fietsers, en dat zij daarbij niet voldoende afstand heeft gehouden. Bovendien acht de rechtbank het aannemelijk, gezien de afgelegde getuigenverklaringen, de analyse van OAN, de ernst en aard van het letsel van M. en de daarop ziende verklaring van de behandelend kaakchirurg dr. Van Es, dat (de motor van) S. en M. elkaar geraakt hebben, hetgeen rechtstreeks invloed moet hebben gehad op het ingrijpende letsel dat M. heeft opgelopen. Naast dat ingrijpende letsel en de vele operaties die M. heeft, en deels nog zal moeten ondergaan, acht de rechtbank tot slot nog van belang het verdriet dat M. als gevolg van het haar in het bijzijn van haar jonge kinderen overkomen ongeval heeft geleden en nog lijdt.

             4.13.   Gezien de hiervoor geschetste gedragingen van beide verkeersdeelnemers en de verwijten die hun ter zake daarvan kunnen worden gemaakt, alsmede de aard en de ernst van het letsel van M., komt de rechtbank tot de conclusie dat de billijkheid een andere verdeling eist dan 50/50 en wel zo dat Delta Lloyd es gehouden zijn om zeventig procent van de schade van M. te vergoeden.

4.14. De rechtbank acht de vorderingen van M. in zoverre toewijsbaar dat zij voor recht zal verklaren dat Delta Lloyd es voor zeventig procent aansprakelijk zijn voor de door Montu1et geleden schade als gevolg van het ongeval en zij te dien aanzien gehouden zijn om zeventig procent van die schade te vergoeden. De rechtbank is van oordeel dat M.
voldoende aannemelijk heeft gemaakt (de mogelijkheid) dat schade is geleden, zodat ook de vordering om deze schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet toewijsbaar is.


             4.15.   Delta Lloyd cs zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van M. worden tot op heden begroot op:

.. dagvaarding EUR 106,88
.. griffierecht EUR 258,00
.. salaris advocaat EUR 904,00 (2 punten x tarief II)
Totaal 1268,88
:5.         De beslissing
De rechtbank

5. 1.    verklaart voor recht dat Delta Lloyd es voor zeventig procent aansprakelijk zijn voor de door M. geleden schade als gevolg van het ongeval op 31 mei 2009;

5.2. veroordeelt S. en Delta Lloyd hoofdelijk tot vergoeding van zeventig procent van de door M. geleden en nog te lijden schade als gevolg van het letsel, zoals dat is omschreven in het lichaam van de dagvaarding, welk letsel een gevolg is van het ongeval dat op 31 mei 2009 plaatsvond, nader op te maken bij staat;

5.3.       veroordeelt S. en Delta Lloyd hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van M. tot op heden begroot op EUR 1.268,88, te voldoen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6: 119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;

5.4.       veroordeelt S. en Delta Lloyd hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Delta Lloyd en S. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6: 119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;

5.5.     verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.6.       wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Aalders, mr. K. Mans en mr. K.A. Baggerman en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2012.

Met dank aan mr. B.A.M. Schümmer, Rijnland Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak