Overslaan en naar de inhoud gaan

rvtaova 170112

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2012/rvtaova-170112


AMSTERDAMSE ORDE VAN ADVOCATEN
(...)

Amsterdam 17 januari 2012

Geachte confrère,

Inzake: begroting van de declaratie (verzamelnota) d.d. 16 fèbruari 2009 van mr W.G.
Verkruisen inzake mevrouw Z.A. T. versus Allianz Nederland Schadeverzekering N.V ..


De raad van toezicht heeft de declaratie (verzarnelnota) d.d. 16 februari 2009 inzake mevrouw Z.A. T. versus Allianz Nederland Schadeverzekering N.V. begroot.
De begrotingsbeslissing treft u hierbij aan (bijlage).
De raad heeft daarbij het volgende overwogen.

Inleiding
(casus, belang, resultaat, begin/einde opdracht)

            1.1        Mevrouw T. (thans te Zoetermeer) heeft zich begin 2000 tot Dr. Mr. Verkruisen gezondheidsrecht en letselschade Advocaten gewend in verband met een letselschade tengevolge van een verkeersongeval, haar overkomen in 1996.
Mevrouw T. is op 28 oktober 1996 te Ridderkerk betrokken geraakt bij een auto-ongeluk, veroorzaakt door een automobilist die WA-verzekerd was bij de Zwolsche Algemeene (thans Allianz Nederland Schadeverzekering N.V.). Ten gevolge van dit ongeval heeft zij een whiplash opgelopen, uitlopend op een postwhiplashsyndroom, waarvoor de Zwolsche aansprakelijkheid had erkend (uit: begrotingsverzoek d.d. 15 september 2010).
Toen mevrouw T. zich tot mr. Verkruisen c.s. wendde was zij als gevolg van het ongeval volledig arbeidsongeschikt en genoot zij een AAW /WAZ uitkering. Voor het ongeval had mevrouw T. (onder meer) inkomsten als zelfstandig ondernemer genoten. Van deze inkomsten waren de precieze gegevens op dat moment (nog) niet bekend. Deze gegevens zijn (achteraf) alsnog verzameld. Met behulp van een fiscalist zijn (alsnog) jaarstukken en actuariële berekeningen opgesteld ten behoeve van de onderhandelingen.

Aanvankelijk is getracht om de zaak buitengerechtelijk te regelen. De verzekeraar (Allianz) bleek echter niet tot betaling van enige schadevergoeding bereid, waarna door mr. Verkruisen - tezamen met enkele andere kantoorgenoten - namens mevrouw T. bij de Rechtbank Utrecht in november 2001 een gerechtelijke procedure tegen Allianz is gestart.
Gevolgd is een langdurige procedure, waarin - naast de gewone processtukken - meerdere conclusies en akten zijn gewisseld en genomen. Voorts heeft in de procedure een pleidooi plaats gevonden (op 28 november 2002). In 2003 is bij voorlopige voorziening een voorschot gevorderd (welke vordering op dat moment is afgewezen).
In de procedure is door de vaste neurologische deskundige van de rechtbank in eerste instantie vastgesteld dat mevrouw T. nauwelijks of geen letsel aan het ongeval had overgehouden (deskundigenbericht van 10 december 2003). Daarop is van de zijde van mevrouw T. een (eigen) deskundigen-bericht ingebracht (van 27 mei 2005).
De eigen deskundige concludeerde wel tot letsel als gevolg van het ongeval. Tenslotte heeft een comparitie plaats gevonden in de zaak (op 29 mei 2007).
Door de Rechtbank Utrecht zijn meerdere tussenvonnissen gewezen in de zaak, met name d.d. 18 december 2002 (13 augustus 2003 en 1 oktober 2003), 5 juli 2006 en 7 februari 2007. Uiteindelijk heeft de Rechtbank Utrecht in een deelvonnis van 12 september 2007 mevrouw T. op een groot aantal punten in het gelijk gesteld.

Naar aanleiding van dit tussenvonnis heeft Allianz mevrouw T. een lumpsum schikkingsbedrag (tegen finale kwijting) aangeboden van € 750.000,-.
Dit aanbod is in oktober 2007 met mevrouw T. besproken en zij heeft dit aanbod aanvaard.

           1.2        Aanvankelijk had mevrouw T. zich tot een ander letselschadebureau gewend (letselschadebureau Pals te Emmen), maar mevrouw T. was niet tevreden met het resultaat (dit kantoor had haar meegedeeld voor haar een slotuitkering van € 8.813,84 te kunnen bewerkstelligen).

(periode werkzaamheden)
1.3      De werkzaamheden van mr. Verkruisen c.s. ten behoeve van mevrouw T. hebben zich - in totaal - uitgestrekt over een periode van 18 februari 2000 t/m 18 oktober 2007.

{opdrachtbevestiging)
1,4            Bij brief van 6 maart 2000 van mr. Verkruisen aan mevrouw T. bevestigt mr. Verkruisen zijn opdracht als volgt.         "Met betrekking tot de behandeling van de zaak spraken wij af dat ik uw zaak zelf ter hand zal nemen doch dat ik mij daarbij zal laten bijstaan door mevrouw mr. SJ. Weening. Wij spraken in dal verband af dat ik u een korting zal verlenen (op) mijn gebruikelijke tarief (van) fl. 1.000,- per uur. In uw zaak zal ik een tarief hanteren van fl. 750,00 per uur (plus 5 % kantoorkosten en 17,5 % BTW). Ook werkzaamheden die door mevrouw mr. SJ Weening zullen worden verricht, worden tegen dat tarief gedeclareerd".

Declaratie

(declaraties, betalingen)
2.1       De declaraties voor de beginperiode in de zaak (2000 en 2001) zijn door de toenmalige echtgenoot van mevrouw T. (rechtstreeks aan mr. Verkruisen c.s.) voldaan. De declaraties voor de vervolgperiode (2001 t/rn 2007) zijn door de Nederlandse Letselstichting (NLS) aan mr. Verkruisen voldaan, op basis van een overeenkomst die door mevrouw T. in 2002 met deze stichting is gesloten.

(uit: begrotingsverzoek dd 15 september 2009)
Aanvankelijk zijn enkele nota 's door de echtgenoot van mevrouw T. aan ons betaald, maar al snel ontstond er een betalingsachterstand die uiteindelijk opliep tot een bedrag van e 6. 693, 25. Teneinde haar zaak toch voort te kunnen zetten zonder zelf voor de kosten daarvan op te draaien heeft mevrouw T. eind 2002 een overeenkomst gesloten met een charitatieve instelling voor proces financiering, de Nederlandse Letse/stichting (NLS). Door middel van die overeenkomst heeft zij de eigendom van haar vordering overgedragen aan de NLS. De NLS verplichtte zich op grond van de overeenkomst op haar beurt om de openstaande nota 's voor haar rekening te nemen, evenals alle later gemaakte juridische en bijkomende kosten. Daarnaast werd door mevrouw T. met de NLS afgesproken dat, indien de wederpartij nog gedwongen zou kunnen worden om een financiële uitkering te doen, de NLS allereerst uit die uitkering de voor haar rekening gemaakte advocaten- en andere kosten zou terugkrijgen. Bovendien zou de NLS in dat geval aanspraak kunnen maken op een percentage van de hoofdsom.

2.2      In het kader van deze overeenkomst is door de NLS aan mr. Verkruisen c.s. in 2009 een bedrag van € 118.697,82 betaald.


(uit: begrotingsverzoek dd 15 september 2009)
Er zijn in de zaak van mevrouw T. tegen Allianz Nederland voor rekening van de NLS voor een bedrag van € 118,697,82 aan advocaten- en aanvullende kosten gemaakt. Deze kosten zijn inmiddels door de NLS Nederlandse
Letselstichting aan mijn kantoor voldaan. Het betreft een bedrag van e 6.693,25 aan kosten die nog openstonden op het moment dat mevrouw T. en de NLS hun overeenkomst sloten. Het overige bedrag van € 112.004,57 betreft kosten die na dat moment zijn gemaakt. "


Dit bedrag is derhalve als volgt samengesteld. Het betreft een bedrag van € 6.693,25 aan onbetaald gebleven nota's uit 2000 en 2001 (zie hierboven), met daarbij opgeteld een bedrag van €112.004,57 aan nota's en declaraties over de periode 2001 t/m 2007 ( € 6.693,25 + € 112.045,57 = € 118.697,82).

2.3       Bij het begrotingsverzoek is een (volledig) overzicht (met onderliggende stukken) van alle nota's en declaraties over de jaren 2000 tlm 2007 gevoegd. De nota's en declaraties in dit overzicht zijn genummerd van A t/m M. Een - verkorte - opgave van de posten A t/m M volgt hieronder.

(....)

Totaal te voldoen                                                              € 112.004,57

2.4       Zoals uit het overzicht blijkt betreffen de posten A, C, D, E en H een voorschotnota, een creditnota en enige verschottennota's, w.o. kosten voor de actuariële berekeningen.

De posten A tlm H zijn bij elkaar een bedrag van Nlg 24.473,12 (ofwel € 11.268,84). De posten I, J, Ken L (nota's voldaan door de ex-echtgenoot van mevrouw T.) zijn tezamen een bedrag van € 4.575,99. Hieruit wordt het onbetaald gebleven bedrag afgeleid over de periode tlm 28 juni 2001 van € 6.693,25 (€ 11.268,84 - € 4.575,99).

De posten B. F en G betreffen declaraties wegens werkzaamheden in de zaak door mr. Verkruisen en mevrouw mr. Weening-Bootsman verricht over de periode 18 februari 2000 t/rn 28 juni 2001. In totaal wordt op nota S, Fen G een bedrag in rekening gebracht van Nlg 16.510,04 (5.643,75 + 2.953,12+ 7. 913,17), ofwel 7.491,93.

De posten B, F en G zullen door de raad in de begroting worden betrokken, nu deze posten - middels verrekening - deel uitmaken van het door mr. Verkruisen bij de NLS gedeclareerde bedrag van € 118.697,82 en het (bovendien) advocatenhonoraria betreffen.


Klachtprocedure (zaaknummer OS-217A)
2.5       In augustus 2008 is door mevrouw T. bij de Deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten een klacht ingediend tegen mr. Vetkruisen wegens (onder meer) excessief declareren en het weigeren om tot begroting van zijn declaraties (aan de NLS) over te gaan.

In zijn uitspraak van 21 april 2009 heeft de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam op deze klacht (onder meer) beslist dat "op basis van de voorhanden informatie door de raad niet vast te stellen is of de declaratie van verweerder excessief is" (overweging 4.4.3). En voorts, dat "nu de kosten van de declaratie uiteindelijk voor rekening van mevrouw T. komen" klaagster belang heeft bij begroting van de declaratie (overweging 4.5.1).

Hierop is door mr. Verkruisen op 15 september 2009 het onderhavige begrotingsverzoek ingediend.

In beroep is door het Hof van Discipline nadien nog bepaald dat "alleen bij excessief declareren eventueel een rol voor de tuchtrechter is weggelegd. Daarvan is in deze zaak echter geen sprake, nu niet bij summiere beschouwing kan worden geconcludeerd dat verweerder (al dan niet met bijstand van kantoorgenoten van hem) zijn declaraties schromelijk overdreven heeft. Klaagster zal daarom moeten wachten op de beslissing van de Raad van Toezicht die nu bereid blijkt te zijn tot begroting over te gaan"
(uitspraak van 11 januari 2010, zaaknummer 5488, overweging 5.12.b).

3. Bezwaren
(commentaar op begratingsverzoek en reactie advocaat)

Bij brieven van 6 april 20 10,22 juni en 11 oktober 2010 heeft mr. Beer (te Amsterdam) namens mevrouw T. de volgende bezwaren - kort samengevat en voor zover van belang voor de begrotingsprocedure - tegen de declaraties naar voren gebracht.

- Een uurtarief van ft. 750,00 in 2000 komt weliswaar overeen met wat mr. Verkruisen in zijn brief van 6 maart 2000 had aangekondigd, maar is zowel voor mr. Verkruisen als voor mw. mr. Weening-Bootsma (advocaat sinds 1999) zonder
meer excessief te noemen.

- Volgens een rapport van januari 2008 van onderzoekers van de Universiteit van Maastricht (opgesteld in opdracht van het Personenschade Instituut van Verzekeraars) hebben de gemiddelde uurtarieven van specialistische en niet- specialistische advocaten zich in de jaren van 2001 tot 2006 ontwikkeld van € 160,11 (in 2001) tot € 194,95 (in 2006).

- Rechtvaardiging van een hoger tarief kan onder meer worden gevonden in de specialistische kennis van de betrokken advocaat. Geen van de advocaten die ten kantore van mr. Verkruisen aan het dossier hebben gewerkt voldoen (echter) aan
de eisen die op het gebied van letselschade relevante specialistenverenigingen van de Orde van Advocaten (LSA en ASP) aan het lidmaatschap stellen.

- Voor zover mr. Verkruisen een rentecomponent introduceert ter rechtvaardiging van zijn hoge tarief is dit onjuist. Het is onjuist om een eventuele rentecomponent op cliënte af te wentelen. De rentecomponent is ontstaan omdat mr. Verkruisen
niet bij de NLS heeft gedeclareerd voordat de uitkomst van de zaak bekend was.

- De in 2001 en 2002 in rekening gebrachte uren wegens contacten met de Telegraaf journalist zijn niet aanvaardbaar, nu het hier door mr. Verkruisen gezochte publiciteit betreft.

-Er is onredelijk veel tijd geschreven en in rekening gebracht voor en in verband met de pleidooien op 28 november 2002. De omvang en inhoud van de pleitnota's van mr. Verkruisen en Van Drie! maken niet begrijpelijk waarom van een dergelijk
excessieve tijdsbesteding sprake zou zijn geweest.

- Er is onredelijk veel tijd geschreven voor een onderzoek door mevrouw mr. Breekland (stagiaire)naar de positie van de vaste neurologische deskundige van de Rechtbank Utrecht.

- In oktober 2007 worden nog aanvullende kosten voor het VlAS(rekencentrum van Verkruisen) in rekening gebracht. Mevrouw T. is bekend met de kosten van het VlAS ter berekening van de vordering voorafgaand aan de procedure. Met de berekeningen van oktober 2007 is zij niet bekend.

- In december 2007 worden een kostenpost van € 726,00 (info eMS DSB) in rekening gebracht die zonder nadere toelichting onbegrijpelijk is. Op dat moment had mr. Verkruisen de rechtsbijstand immers reeds beëindigd.

- Wat betreft de declaraties voor werkzaamheden verricht vóór I juli 2001 (waarvan de voormalige echtgenoot van cliënte de betaling op zich heeft genomen) zou de declaratie van declaratie 24 juli 2001 van fl. 9.583,66 (nota G) onbetaald zijn
gebleven. Deze declaratie dient in de begroting te worden betrokken.

In zijn brieven van 8 juni 2010 en 19 augustus 2010 stelt mr. Verkuisen in reactie op deze bezwaren - onder meer en voor zover van belang voor de begrotingsprocedure - het volgende.

- De werkzaamheden die voorliggen zijn gefactureerd op 16 februari 2009 en zijn aansluitend door de NLS betaald.

- Voor de vaststelling van het honorarium hebben onder meer de volgende factoren meegewogen. Het betreft een complexe schadestaatprocedure waar lang is geprocedeerd en waar uiteindelijk de hoge schadevergoeding van € 750.000,- is uitgekeerd. Ook zijn de specialistische kennis van de advocaten die aan de zaak hebben gewerkt en de extreme bewerkelijkheid van cliënte aan de orde geweest, alsmede het afbreukrisico voor wie dit soort zaken behandelt.

- Voorts is aan de orde geweest dat de werkzaamheden lang, tot zeer lang geleden hebben plaats gevonden en eerst in 2009 zouden worden betaald. Er is overwogen om de verrichte werkzaamheden te factureren tegen de indertijd geldende uurtarieven en om daarover ontstane rente in rekening te brengen. In plaats daarvan hebben wij echter afgesproken de geldende uurtarieven uit 2009 te hanteren omdat deze berekeningswijze globaal op hetzelfde neerkomt.

Wat betreft de rentecomponent in de honoraria verwijst mr. Verkruisen naar het wettelijke systeem terzake (artikel 6:44 lid 1 BW). Ook zonder de rentecomponent echter zijn de door hem en zijn kantoorgenoten gehanteerde tarieven alleszins redelijk geweest. Volgens mr. Verkruisen geldt dat zeker in het licht van de duur, de complexiteit en de omvang van de zaak, de extreme bewerkelijkheid van cliënte, het afbreukrisico en de specialistische kennis van hemzelf en zijn kantoorgenoten. Hij venvijst naar het procesdossier in de zaak dat een kleine 1000 bladzijden telt en stelt: "In totaal is door mij en mijn kantoorgenoten meer dan 300 uur in de behandeling van de zaak gestoken, nog afgezien van de vele, vele uren die zijn opgegaan aan de vele telefoontjes met mevrouw T., die de zaak op zichzelf veelal compliceerden en vertraagden, en die zij in de loop der jaren maar niet meer hebben opgeschreven ". Het verkrijgen van medewerking van mevrouw T., zelfs voor het verkrijgen van de voor de procedure van haar zijde benodigde informatie, is van de aanvang af (zoals voor de reconstructie van haar inkomsten voor het ongeval) vaak moeilijk geweest.

- Het tarief van ft. 750,- in 2000 is niet slechts aangekondigd zoals mr. Beer stelt maar overeengekomen met mevrouw T. (zie de opdrachtbevestiging van 6 maart 2000).

- Tegen de door mr. Beer aangehaalde rapportage zijn veel inhoudelijke en methodologische bezwaren te maken. De uitkomsten van het verzekeraars- onderzoek kunnen daarom bezwaarlijk als maatgevend gelden.

- De contacten (in december 2001 en januari 2002) met Telegraafjournalist  Steenhorst zijn op verzoek van mevrouw T. tot stand gekomen. Het interview heeft bij mevrouw T. thuis plaats gevonden. Mr. Verkruisen is er op haar verzoek bij gebleven. Voordat de journalist bij mevrouw T. arriveerde heeft hij het interview nog met haar en haar echtgenoot voorbesproken.

- Aan de voorbereiding en het houden van het pleidooi voor de Rechtbank Utrecht op 28 november 2002 is alles bij elkaar 60 uur gedeclareerd. Er hebben drie advocaten aan meegewerkt. Zij hadden de onderwerpen die tijdens het pleidooi
besproken moesten worden tussen hun drieën verdeeld omdat het hier een omvangrijk dossier met veel technische aspecten betrof. Over deze onderwerpen is pas vijf jaar later (in 2007) bij tussenvonnis beslist. Dit pleidooi is derhalve cruciaal geweest voor de toewijzing van het relatief hoge bedrag in deze zaak. Hij kan er niet veel meer over zeggen dan dat zij het niet sneller of korter hebben gekund. Tweeënhalve dag per advocaat inclusief de dag van de zitting komt hem niet excessief voor (hijzelf heeft overigens zijn uren voor die dag niet in rekening gebracht teneinde de nota die dag wat te matigen).

- Wat betreft de VlAS-kosten gemaakt in oktober 2007.
Bij het tussenvonnis van 12 september 2007 van de Rechtbank Utrecht was ook opgedragen om bij akte een berekening over te leggen van de gekapitaliseerde schade wegens verlies aan verdienvermogen. Het VlAS heeft deze berekeningen
gemaakt (totale schade wegens verlies aan verdienvermogen € 1.073.054,57). Mevrouw T. is er bij brief van 18 september 2007 op de hoogte gesteld dat deze berekeningen zouden worden vervaardigd. Op basis van deze berekeningen
hebben vervolgens ook de onderhandelingen over het eindaanbod van Allianz plaats gevonden.

- De onbekende nota voor € 726,00 van december 2007 betreft een nota voor procureurswerkzaamheden die mr. P.J. Soede van CMS Derks Star Busman in de procedure voor de rechtbank Utrecht heeft verricht.

- Wat betreft de door mw mr. Breekland (stagiaire)verzamelde informatie,
Deze informatie is gebruikt in een akteluitlating producties van 1 maart 2006. Op grond van deze informatie heeft de Rechtbank Utrecht vervolgens beslist dat de rapportage van de rechtbankdeskundige (van 26 februari 2004) niet als
uitgangspunt kon dienen voor de verdere beoordeling van de zaak, waarmee de hele procedure weer open lag.

- Mr. Beer lijkt nog te willen suggereren dat een advocaat die lid is van een specialisatievereniging, zoals de LSA, een hoger tarief zou mogen hanteren dan iemand die zich niet meer behoeft te specialiseren en de relevante kennis op een bepaald rechtsgebied reeds bezit. Bij mijn weten bestaat er geen bron voor deze regel en overigens was ik (in de tijd dat de Wet BIG werd ingevoerd) universitair hoofddocent gezondheidsrecht aan een juridische faculteit,

Beoordeling
(werkzaamheden, tijdsbesteding, uurtarief, verschotten)
           4.1        De raad beoordeelt in het kader van een begrotingsprocedure of een declaratie in de gegeven omstandigheden, mede gelet op het belang van de zaak, de omvang van de verrichte werkzaamheden, de doelmatigheid waarmee deze zijn verricht en het gehanteerde uurtarief, redelijk is te achten.
Of het gehanteerde uurtarief redelijk is, hangt van een aantal factoren af, zoals de mate van expertise van de aangezochte advocaat, zijn of haar ervaring en de hoeveelheid tijd die de advocaat heeft besteed aan bepaalde werkzaamheden.
Tenslotte dient steeds te worden bekeken of het uiteindelijke bedrag aan honorarium redelijk is.

(werkzaamheden)

4.2      De werkzaamheden die ten grondslag hebben gelegen aan de te begroten declaraties hebben - in casu - bestaan uit het onderhouden van schriftelijke en telefonische contacten met cliënte, het onderhouden van schriftelijke en telefonische contacten met de wederpartij en derden, het (meerdere malen) verzamelen van financiële gegevens met betrekking tot het inkomen (in het verleden) en de verdiencapaciteit van mevrouw T. (voor de toekomst), het bestuderen van ontvangen informatie (w.o. van de wederpartij), het opstellen van een dagvaarding (met producties), het vorderen van een voorschot bij voorlopige voorziening, het opstellen van (meerdere) processtukken, het bestuderen van (meerdere) processtukken van de wederpartij, het bestuderen van (meerdere) tussenvonnissen, het voorbreiden en houden van een pleidooi in de zaak, het bijwonen van een comparitie en het onderhandelen over en afwikkelen van een (eind)regeling in de zaak.

De werkzaamheden hebben zich uitgestrekt over een periode van 18 februari 2000 tlm 18 oktober 2007 (december 2007).

(tijdsbesteding)
Uit de overgelegde specificaties behorend bij declaratie B, F en G blijkt dat over de periode 18 februari 2000 t/m 28 juni 2001 in totaal 1545 minuten (25 uur en 45 minuten) in rekening zijn gebracht. Het betreft de werkzaamheden voorafgaand aan de procedure, dus verband houdende met het trachten te bereiken van een regeling in der minne. De werkzaamheden over deze periode zijn (uitsluitend) door mr. Verkruisen en mw mr. Weening-Bootsma verricht (tw. 8 uur en 20 minuten door mr. Verkruisen en 17 uur en 25 minuten door mw mr. Weening-Bootsma).

De werkzaamheden over de periode 20 augustus 2001 t/111 18 oktober 2007 worden (afgerond) als volgt gespecificeerd.

Telefoon|
Correspondentie

Besprekingen met cliënte
Bestuderen (ingekomen) stukken
Bestuderen en opstellen processtukken
Pleidooi (incl. voorbereiding en zitting)
Gecombineerde handelingen
Onderling overleg
Studie (notities)

32: 10 uur
30:45 uur
19:20 uur
30:15 uur
81 :50 uur
63:55 uur
35:20 uur
10:20 uur
8:20 uur

312,5

312 uur en 15 min.


waavan (afgerond) 119:35 uur door mr. Verkruisen, 21 uur door mr. Van Driel, 163:40 uur door mw mr. Weening-Bootsma en 8 uur door mw mr. Breekland zijn besteed.

In totaal is derhalve 25 uur en 45 minuten plus 312 uur en 15 minuten, is 338 uur aan de zaak besteed (waarvan 188 uur in de periode firn 31 mei 2003 en 150 uur in de periode t/m 18 oktober 2007).

Na kennisneming van het dossier komt de raad met de volgende opmerkingen.

4.3      De tijdsbesteding in de zaak komt de raad - gelet op de aanmerkelijke complexiteit en bewerkelijkbeid van de zaak - alleszins redelijk voor.

Dit geldt zowel voor de werkzaamheden verricht in de eerste periode (van 18 februari 2000 t/m 28 juni 2001) als voor de werkzaamheden die hebben plaats gevonden in de periode daaropvolgend (van 20 augustus 2001 tlm 18 oktober 2007).

De raad acht de tijd aan geen van de afzonderlijke categorieën van handelingen besteed bovenmatig of onredelijk.

De raad acht de tijd besteed aan telefonische contacten niet bovenmatig
De raad acht overigens aannemelijk dat, zoals door mr. Verkruisen wordt gesteld, er meer telefonische contacten met mevrouw T. hebben plaats gevonden dan op de specificaties worden vermeld (zo blijkt uit het dossier).
De tijd acht de tijd besteed aan correspondentie redelijk en niet bovenmatig.
De raad merkt daarbij op dat er zich een (aanzienlijk) aantal brieven in het dossier bevinden die niet in de specificaties zijn opgenomen.
De raad acht de tijd geschreven voor het opstellen en samenstellen van de diverse processtukken alleszins redelijk en niet bovenmatig.
Ook de tijd geschreven voor het pleidooi komt de raad redelijk en niet bovenmatig voor.
De tijdsbesteding voor de contacten met de Telegraaf-journalist acht de raad redelijk en voldoende verantwoord. De raad kan. in het kader van een begrotingsprocedure niet vaststellen van wie het initiatief voor de contacten tussen mr. Verkruisen en de Telegraaf-journalist is uitgegaan. Uit de specificaties (van de tijdsbesteding) leidt de raad af dat er een bespreking met mevrouw T. heeft plaats gevonden direct voorafgaande aan het contact van mr. Verkruisen met de Telegraaf-journalist (op 17 januari 2001) en ook bevindt zich in het dossier een (op 4 .i anuari 2001) naar mevrouw T. toe gefaxte toestemmingsverklaring (voor het bekend maken van gegevens). De raad aanvaardt daarom dat de werkzaamheden in kwestie in overleg met mevrouw T. zijn geschied en pasten in de door mr. Verkruisen verleende rechtsbijstand.
Ook de tijdsbesteding voor de onderzoekswerkzaamheden van mevrouw mr. Breekland acht de raad en voldoende verantwoord. Bovendien acht de raad na kennisneming van het dossier de tijd geschreven voor deze werkzaamheden noch
onredelijk noch bovenmatig.

Uit het dossier blijkt voorts dat mevrouw T. van alle stappen in de procedure op de hoogte is gehouden.

De raad stelt tenslotte vast dat alle verantwoorde posten worden gestaafd door de inhoud van het dossier (d.w.z. de stukken waarvoor tijd wordt geschreven bevinden zich ook in het dossier).

(uurtarief)
4.4       Wat de in rekening gebrachte uurtarieven betreft stelt de raad het volgende. Aan de zaak hebben de meerdere advocaten werkzaamheden verricht, allen verbonden aan het kantoor van mr. Verkruisen. t.w. mr. Verkruisen (beëdigd in 1992), mr. Van Driel (beëdigd in 1985), mevrouw mr. Weening (beëdigd in 1999) en mevrouw mr. Breekland (beëdigd in 2006).

De raad neemt als uitgangspunt voor de gehanteerde uurtarieven voor de afzonderlijke advocaten de uurtarieven zoals die blijken uit de bij de declaraties overgelegde specificaties.
Uit de specificaties behorend bij de declaratie van 16 februari 2009 blijkt dat voor mr. Verkruisen (beëdigd in 1992) een uurtarief in rekening is gebracht van€ 320,00 (exclusief kantoorkosten en BTW), voor mr. Van Driel (beëdigd in 1985) een
uurtarief van € 310,00 (exclusiefkantoorkosten en BTW), voor mevrouw mr. Weening-Bootsma (beëdigd in 1999) een uurtarief van € 215,00 en voor mevrouw mr. Breekland (beëdigd in 2006) eenzelfde tarief van € 215,00 (exclusief kantoorkosten en BTW).

De raad acht deze uurtarieven, in aanmerking genomen de voor de behandeling van een zaak als de onderhavige benodigde inzet en expertise, noch onredelijk noch ongebruikelijk.

Uit het dossier (m.n. uit de opdrachtbevestiging van 6 maart 2000) blijkt dat bij de aanvang van de werkzaamheden een tarief is overeengekomen (in ieder geval voor mr. Verkruisen en mevrouw mr. Weening-Bootsrna) van Nlg 750,- (is e 340, (0) per uur.

Waar een tarief is overeengekomen bij aanvang van de opdracht, staat het de Raad niet vrij om in plaats daarvan een ander - lager - tarief tot uitgangspunt te nemen.

Wél kan een rol spelen dat het totaal van de declaraties onredelijk wordt bevonden omdat bijvoorbeeld werkzaamheden zijn verricht door een advocaat tegen een (overeengekomen) hoog tarief, en aannemelijk is dat deze (niet-gespecialiseerde)
advocaat aan deze werkzaamheden aanmerkelijk meer tijd heeft besteed dan van een advocaat die een dergelijk hoog tarief in rekening brengt mag worden verwacht. Waar in casu mevrouw T. geen concrete voorbeelden noemt van werkzaamheden die een gespecialiseerd advocaat achterwege zou hebben gelaten of, met een aanzienlijke lagere tijdsbesteding zou hebben verricht, kan de vraag of in het onderhavige geval mr. Verkruisen en zijn kantoorgenoten als specialist mogen worden aangemerkt buiten beschouwing blijven. De Raad merkt daarbij (ten overvloede) op dat mr. Verkruisen overigens aannemelijk maakt over de kennis en de expertise te beschikken die vereist zijn voor de behandeling van een zaak ais deze.

Of het uiteindelijk in rekening gebrachte honorarium een rentecomponent inhoudt (dan wel rnàg inhouden) of niet, acht de Raad in casu niet van betekenis, nu van het begin af aan een honorarium in rekening is gebracht dat gelijk is aan - danwel lager is dan - het tussen mr. Verkruisen en mevrouw T. overeengekomen uurtarief: en de Raad voorts het in totaal in rekening gebrachte bedrag niet onredelijk acht,

De Raad betrekt ook in de beschouwing of mevrouw T. erop kon en mocht vertrouwen dat het totaal van de declaraties aanzienlijk lager zou zijn dan thans in rekening gebracht. Zo ja, dan zou daar een grond voor matiging in kunnen worden gevonden, zeker indien ook het eindresultaat van de inspanningen ver onder de door de advocaat zelf genoemde verwachtingen zou blijken te zijn.
De Raad merkt in dit verband op dat uit het dossier blijkt dat de kosten van rechtsbijstand een voortdurend punt van aandacht zijn geweest in het overleg tussen mr. Verkrui sen en mevrouw T., tot het moment dat financiering door een derde een feit werd. Het zou juister zijn geweest indien mr. Verkrui sen mevrouw T. ook nadien met regelmaat over de stand van zaken met betrekking tot de kosten was blijven informeren. Een reden tot matiging kan daarin evenwel niet worden gevonden, nu evident was dat juist aanzienlijke te verwachten declaraties de aanleiding waren voor het getroffen arrangement, het duidelijk was dat die declaraties niet door mevrouw T. betaald zouden behoeven te worden indien er geen resultaat zou worden geboekt, het evenzeer duidelijk voor mevrouw T. kon zijn dat er grote inspanningen met bijbehorende tijdsbesteding werden verricht, en het eindresultaat niet in een onredelijke verhouding staat tot het totaal van de declaraties. Het getroffen financieringsarrangement staat daarbuiten.

De raad acht wel opmerkelijk dat voor mevrouw mr. Breekland, destijds stagiaire (beëdigd in 2006), eenzelfde tarief in rekening wordt gebracht als voor mevrouw mr. Weening-Bootsma (beëdigd in 1999). De raad acht een uurtarief van € 215,00 voor een stagiaire aan de hoge kant. De raad acht dit echter voor het totaal van de begroting van ondergeschikt belang mede omdat ook werkzaamheden zijn verricht die niet in de specificaties vermeld staan.

Al met al is de raad van oordeel dat in de hoogte van de gehanteerde uurtarieven, in combinatie met het daaruit - gezien de tijdsbesteding in de zaak·- resulterende eindbedrag van de declaratie, geen aanleiding is te vinden om het eindbedrag van de
declaratie lager te stellen. Tenslotte neemt de raad bij de beoordeling - in zijn geheel - in aanmerking het langdurige tijdsbestek waarover de behandeling van de zaak zich heeft uitgestrekt en het uiteindelijk behaalde resultaat in de zaak.

(verschotten)
4.5       Wat de Nota CMS/DSB van december 2007 betreft en de VlAS-kosten van oktober 2007.

Deze beide posten maken onderdeel uit van de post 'belaste verschotten' van € 5.346,41 op Nota M (de declaratie van 16 februari 2009 nr. 09158310). Dit bedrag bestaat (zo blijkt uit de bijlagen bij het overzicht) uit allerlei kosten gemaakt vanaf
2001, zoals kosten uittreksels (2001 en 2002), kosten 'medische info' (2004), procureurskosten (2005 en 2007) (waaronder de post van € 726,00 van december 2007), en dergelijke. Op dit overzicht staan ook opgenomen de kosten voor de VlAS (vijf nota's van 4 en 30 oktober 200 1,29 april 2004 en 4 en 10 oktober 20(7) voor in totaal E 2.505,56 (waaronder de VLAS -kosten voor oktober 2007 van E 1.300,59). De post griffierechten in de procedure (E 1.632,00 in 2003) staat apart genoteerd.

De raad acht zich niet bevoegd tot het begroten van verschotten. Deze posten vallen derhalve buiten de begroting.

Voor de volledigheid wil de raad - in casu - echter wel enige opmerkingen ten aanzien van de in rekening gebrachte posten maken.
Voor zover deze kosten rechtstreeks verband houden met de proccdure - zoals de griffierechten, kosten uitreksels en procureurskosten en dergelijke - acht de raad het vanzelfsprekend dat deze kosten uiteindelijk ten laste van mevrouw T. komen. Voor de kosten voor het verkrijgen van de overige (voor de procedure benodigde) informatie geldt hetzelfde. De post procureurskosten komt de raad alleszins redelijk voor. De VlAS-kosten komen de raad met het oog op het dossier - qua tijdsbesteding en uurtarief - eveneens redelijk voor. Hetzelfde geldt voor de kosten voor de actuariële
berekeningen in rekening gebracht op nota D en E.

           4.6        Het vorengaande geeft de raad dan ook geen aanleiding om de declaratie van mr. Verkruisen van 16 februari 2009 (aan de NLS) te matigen.

Slotsom

De raad begroot de declaratie (einddeclaratie) van 16 februari 2009 conform die declaratie.

Voor de beroepsprocedure verwijs ik u naar artikel 33 e.v van de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken.

Een afschrift van deze beslissing alsmede van de toelichting is per gelijke post aan mevrouw T. en mr. J.M. Beer gezonden.

Het dossier zal u per separate post worden geretourneerd.

Hoogachtend,

(...)