Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Holland 211113

Rb Noord-Holland 211113

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2013/rb-noord-holland-211113

beschikking

Afdeling privaatrecht, sectie hemdel en insolventie, locatie Alkmaar

zaaknummer / rekestnummer. C114/J 47099/ HA RK 13-63 
AJB/IR

Beschikhing van 21 november 2013

in de zaak van

X,

wonende te X, gemeente X, 
verzoekster, 
advocaat mr. J.G. Keizer te Amersfoort,

tegen

Univé Schade N.V., 
gevestigd en kantoorhoudende te Assen, 
verweerster, 
advocaat mr. O. Loman te Assen.

Partijen zullen hierna "X" en "Univé" worden genoemd.

1 De procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit: 
- het verzoekschrift tot een beslissing in een deelgeschil ex artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) met producties 1-9 van de zijde van X, bij de rechtbank ingekomen op28 juni 2013; 
- de brieven van 4 juli 2013 van deze rechtbank, waarin partijen worden opgeroepen voor een mondelinge behandeling; 
- het verweerschrift van 30 september 2013 met producties 1-9 van de zijde van Univé; 
- de brieven van 19,27 en 30 september 2013 van de zijde van X met producties 10-14 en met een ongenummerde bijlage getiteld "declaratie specificatie"; 
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling.

1.2 Ten slotte is beschikking bepaald. De inhoud van voormelde stukken geldt als hier ingelast. 

2 De feiten 

2.1 Op 18 januari 2004 heeft een aanrijding tussen twee auto's plaatsgevonden. De auto van X is van achteren aangereden door een auto die bij Univé tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd was (hierna: het ongeval). 

2.2 Univé heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval aanvaard. Partijen zijn met elkaar in contact getreden over de gevolgen van het ongeval. Univé heeft X een bedrag aan voorschot op de schadevergoeding betaald. 

2.3 X heeft een verzoekschrift tot het behandelen van een deelgeschil aanhangig gemaakt. Op maandag 30 september 2013 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar. 

3 Het geschil 

3.1 X heeft verzocht dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: 
I tussen partijen voor recht verklaart dat de onder alinea 56 van het verzoekschrift genoemde klachten en beperkingen van X juridisch causaal aan het ongeval van 18 januari 2004 toegerekend moeten worden; 
II Univé veroordeelt in de kosten van dit geschil, voorlopig te begroten op een bedrag van € 6.797,78 en Univé eveneens te veroordelen het door X verschuldigde griffierecht te betalen; 
III een datum bepaalt waarop dit verzoekschrift wordt behandeld en de daarop te geven beslissing aan verweerster dient te worden toegezonden. 

3.2 Univé voert verweer. 

3.3 Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 

4 De beoordeling 

4.1 De rechtbank zal allereerst de door X verzochte verklaring voor recht bespreken. Onder punt 56 van het verzoekschrift worden de klachten en beperkingen genoemd waarvan X verzoekt dat voor recht wordt verklaard dat deze aan het ongeval moeten worden toegerekend. Het gaat om: 
- continue min of meer bonkende of stekende nekpijn met name op de overgang van nek naar het achterhoofd, soms uitstralend tot achter de ogen; 
- hoofdpijnklachten; 
- toenemende hoofd- en nekpijnklachten bij achterover kijken of belasting van de schouder- en nekspieren; 
- concentratieproblemen en verhoogde atleidbaarheid; 
- vergeetachtigheid / geheugenproblemen; 
- doorslaapproblemen; 
- vermoeidheid, zich uitend in een toename van klachten; ontbreken van energie; verdere afname van concentratie; een verhoogde prikkelbaarheid I sneller boos worden en geïrriteerd reageren; een behoefte aan rust. 

4.2 Univé heeft allereerst het verweer gevoerd dat het verzoek moet worden afgewezen omdat de zaak niet geschikt is voor een deelgeschilprocedure. Univé heeft ter onderbouwing van dit verweer het volgende gesteld. Univé zal de 
onderhandelingen met X, ongeacht de uitkomst van de verzoekschriftprocedure, niet hervatten omdat Univé jegens X geheel gekweten is. De schade van X zal het betaalde voorschot van E 17.500,= namelijk niet te boven gaan nu X zonder ongeval nooit meer zou hebben gewerkt, onder andere omdat haal' werkgever zijn werkzaamheden gestaakt was en X de Nederlandse taal niet goed machtig is. X heeft dit verweer gemotiveerd betwist. De rechtbank oordeelt als volgt. Met dit verweer neemt Univé een voorschot op de omvang van de schade. Dat is binnen het kader van het door X verzochte echter prematuur en daarom (nog) niet relevant. Los daarvan kan de rechtbank de dool' Univé gelegde merkwaardige verbanden niet volgen. De rechtbank passeert, gelet op het voorgaande, het verweer. 

4.3 Om een beslissing te kunnen nemen op de door X verzochte verklaring voor recht, is in de eerste plaats van belang of de door X gestelde klachten bestaan en vervolgens of deze door het ongeval zijn veroorzaakt. De rechtbank stelt voorop dat het bestaan van de klachten kan worden aanvaard als voldoende objectief kan worden vastgesteld dat de aangevoerde (subjectieve) gezondheidsklachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Juridisch causaal verband tussen de klachten en het ongeval kan vervolgens worden vastgesteld indien komt vast te staan dat het slachtoffer voor het ongeval de klachten niet had, de klachten door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt. Het ligt op de weg van X om het bestaan van de klachten en het causaal verband tussen de klachten en het ongeval te stellen en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen. 

4.4 X heeft ter onderbouwing van haar stellingen verwezen naar drie door haar overgelegde rapporten: een rappoli van neuroloog dr. H. Bernsen (productie 5 bij verzoekschrift), een rapport van een neuropsycholoog drs. E. van der Scheer (productie 6 bij verzoekschrift) en een rapport van psychiater mw. J. Groenendij k (productie 8 bij verzoekschrift). Deze rapporten zijn in opdracht van beide partijen zijn opgesteld. Uit het rapport van neuroloog Bernsen blijkt, kort gezegd, dat X vlak na het ongeval, later op de eerste hulp en vervolgens toen ze naar huis ging last had van nekpijnklachten, dat de huisarts in de tijd na het ongeval pijnstilling en fysiotherapie heeft voorgeschreven in verband met nekpijnklachten en dat de nekpijn en hoofdpijnklachten met name bij belasting en bij achterover kijken persisteren. De neuroloog beschrijft voorts dat X ten tijde van het onderzoek op 18 juni 20 10 onder bepaalde omstandigheden pijnklachten in de hoge nekregio aangaf. Volgens de neuroloog passen de huidige nekklachten van X bij een whiplash associated disorder graad 1. Voorts blijkt uit het rapport van Bernsen dat X ten tijde van het onderzoek op 18 juni 2010 geheugen- en concentratieproblematiek ondervindt. Uit het neuropsychologisch rapport van Van der Scheer blijkt, kort gezegd, dat X door het ervaren van pijnklachten wisselend presteert op cognitieve taken, met name snelheidstaken. en onvoldoende op geheugenspantaken. Volgens de psychiater heeft X sinds het ongeval in 2004 allerlei lichamelijke en mentale klachten ontwikkeld zoals pijn, concentratie- en geheugenklachten, vermoeidheid en stemmingswisselingen. De psychiater constateert dat daarvoor geen psychiatrische diagnose kan worden gesteld, van een persoonlijkheidsstoornis is volgens de psychiater geen sprake. Univé heeft deze bevindingen niet betwist, zodat de rechtbank deze als uitgangspunt zal nemen. 

4.5 Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunen de drie rapporten de stelling van X dat zij klachten heeft zoals vermeld onder punt 56 van haar verzoekschrift. De rechtbank heeft bij dit oordeel in aanmerking genomen dat het gaat om een samenhangend patroon van klachten en dat X onbetwist heeft gesteld dat geen enkele arts suggereert dat deze klachten niet aanwezig of niet reëel zijn, of dat X haar klachten simuleert, overdrijft of voorwendt. De rechtbank zal de klachten als vaststaand aanvaarden. 

4.6 Thans is de vraag aan de orde of de drie rapporten ook de stelling van X ondersteunen dat haar klachten juridisch causaal zijn toe te rekenen aan het ongeval. Univé heeft in dit kader aangevoerd dat de klachten al bestonden vaal' het ongeval (verweerschrift onder punten 14-2 I en punt 26). X heeft deze stelling betwist. De rechtbank oordeelt als volgt. De huisarts van X vermeldt in zijn rapportage (productie 9 bij verzoekschrift) dat hij X voorafgaand aan het ongeval veelvuldig zag met nekklachten, maar dat deze nekklachten na aanpassing van haar werkzaamheden en na behandeling door een fysiotherapeut waren verdwenen en anders van aard waren dan de nekklachten die X na het ongeval heeft ervaren en nog steeds ervaart (andere lokalisatie en heftiger van aard). Univé heeft dit oordeel van de huisarts niet inhoudelijk bestreden, zodat de rechtbank zal uitgaan van dejuistheid ervan. Dat betekent dat het verweer van Univé faalt, en de rechtbank als vaststaand zal aannemen dat X de klachten voor het ongeval nog niet had. 

4.7 Verder neemt de rechtbank bij de beoordeling het volgende in aanmerking. Uit het rapport van Bernsen blijkt dat X de klachten van hoofd- en nekpijn vlak na het ongeval ook al had. Het patroon van klachten past naar het oordeel van neuroloog Bernsen bij een whiplash associated disorder graad I. Een dergelijk klachten patroon kan het redelijkerwijs te verwachten gevolg zijn van een kop-staartbotsing en X heeft een dergelijke botsing ervaren. X heeft onbetwist gesteld dat de achteroprijdende auto haal' stilstaande auto met 80 kilometer per uur heeft geraakt. Uit geen van de drie rapporten is een alternatieve oorzaak gebleken voor het patroon van klachten dat X heeft. Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan de criteria om het causaal verband tussen klachten en ongeval aan te nemen is voldaan. 

4.8 Het verweer van Univé dat X geen beperkingen heeft gesteld, slaagt. X heeft slechts klachten gesteld en uit de drie rapporten blijkt ook niet dat eventuele beperkingen zijn onderzocht. 

4.9 Het voorgaande betekent dat het deel van de door X verzochte verklaring voor recht dat haar klachten in causaal verband staan tot het ongeval zal worden toegewezen en het deel dat ziet op beperkingen als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen. 

4.10 De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, bepalen dat de volledige proceskosten van X voor rekening van Univé komen, en zal deze ook begroten. Nu de aansprakelijkheid van Univé vast staat, zal de rechtbank Univé bovendien veroordelen tot betaling van de proceskosten aan X. 

4.11 X heeft het bedrag aan proceskosten aanvankelijk voorlopig begroot op € 6.797,78 op basis van 20 uur werkzaamheden tegen een uurtarief van € 265,= plus 6 kantoorkosten en 21 procent BTW. X heeft het begrote aantal uren ter zitting uitgebreid naar 26,42. Univé heeft zich niet verzet tegen het uurtarief van € 265,= per uur plus 6 kantoorkosten en 21 BTW. De rechtbank zal dat tarief daarom als uitgangspunt nemen. Univé heeft zich wel verzet tegen hef door Univé genoemde aantal uren. De rechtbank oordeelt ten aanzien van het aantal uren als volgt. De aansprakelijkheid staat vast en het geschil is overzichtelijk en inhoudelijk weinig complex. Gelet daarop komt de rechtbank het (aanvankelijk begrote) aantal uren van 20 uur redelijk voor. De rechtbank ziet geen aanleiding om meer uren toe te kennen. Univé zal ook worden veroordeeld in de door X betaalde griffierechten van € 274,00. Uit het voorgaande volgt dat de totale proceskosten van X zullen worden begroot op het bedrag van € 7.071,78. 

4.12 X heeft verzocht dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. De rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding. Tegen deze beschikking staat immers geen hogere voorziening open (artikel 1019bb Rv). 

4.13 De rechtbank zal, gelet op het vermelde onder 2.3, het verzoek zoals vermeld onder In (datum zitting bepalen) verder buiten beschouwing laten. 

De beslissing 

De rechtbank

5.1 verklaart tussen partijen voor recht dat de onder alinea 56 van het verzoekschrift genoemde klachten van X juridisch causaal aan het ongeval van 18 januari 2004 toegerekend moeten worden. 

5.2 bepaalt dat Uuivé de kosten van dit deelgeschil dient te dragen en begroot deze kosten op een bedrag van € 7.071,78. 

5.3 veroordeelt Univé tot betaling van voormeld bedrag van € 7.071,78 aan X.

5.4 wijst afhet meer of anders verzochte. 

Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. J.S. Reid en gewezen door mr. M.C. Schenkeveld op 21 november 2013. 

Met dank aan mr. J.G. Keizer, SAP Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.