Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-NL 261114

Rb Midden-NL 261114

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2014/rb-midden-nl-261114

beschikking 

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND 

Afdeling Civiel recht 
handelskamer 
locatie Utrecht 

zaaknummer / rekestnummer. C/16/376459 / HA RK 14-207 MAR

Beschikking van 26 november 2014 

in de zaak van 

X, 
wonende te B, 
verzoekster, 
advocaat mr. J.I. van der Winden, 

tegen 

1. Y, 
2. Z, 
wonende te B, 
verweerders, 
advocaat mr. T. Havekes. 

Partijen worden hierna X en (in vrouwelijk enkelvoud) Y genoemd. 

1. De procedure 

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: 
- het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 4 september 20 14; 
- het verweerschrift, ter griffie ingekomen op 16 oktober 2014; 
- de mondelinge behandeling op 30 oktober 20 14, waarvan aantekening is gehouden; 
- de pleitnotities van X. 

1.2. Vervolgens is uitspraak bepaald. 

2. De feiten 

2.1. X had bij manege Vermeer in Bunschoten (hierna: de manege) drie paarden, hengsten, staan. 

2.2. Y had een merrie, een ruim en een jonge hengst genaamd [hengst] bij de manege gestald staan. 

2.3. Partijen hielpen elkaar regelmatig met het naar buiten leiden van elkaars paarden. 

2.4. Op 18 maart 2010 hielp X Y om twee paarden van Y, waaronder [hengst], naar buiten te brengen. X is ten val gekomen toen zij met [hengst] door de stal van de manege liep richting de paddock op het buitenterrein achter de stallen. 

2.5. Bij brief van 23 januari 2014 heeft (de advocaat van) X Y aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van ongeval genoemd onder 2.3. 

3. Het deelgeschil 

3.1. X verzoekt de rechtbank te bepalen dat Y volledig aansprakelijk is voor het ongeval van 18 maart 2010 dat is veroorzaakt door haar paard. Daarnaast verzoekt X de veroordeling van Y tot betaling van de kosten van dit deelgeschil. 

3.2. Aan dit verzoek legt X het volgende ten grondslag. Y is op grond van artikel 6: 179 BW aansprakelijk voor het ongeval dat X op 18 maart 2010 is overkomen waarbij de hengst [hengst], die in eigendom toebehoorde aan Y, haar omver heeft gelopen. X heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen. 

3.3. Y voert gemotiveerd verweer. 

3.4. Op de standpunten van partijen zal de rechtbank hierna indien en voor zover nodig nader ingegaan. 

4. De beoordeling 

4.1. Vast staat dat de hengst [hengst] van Y was. Ook staat vast dat X ten val is gekomen door een manoeuvre van [hengst]. 

4.2. De vraag is of Y op grond van artikel 6: 179 BW aansprakelijk is voor de schade die X stelt te lijden als gevolg van de val op 18 maart 2010. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. 

4.3. De rechtbank stelt bij de beantwoording van deze vraag voorop dat de bezitter van een dier op grond van artikel 6: 179 BW in principe aansprakelijk is voor de door het dier aangerichte schade. Dit is alleen anders in de denkbeeldige situatie dat de bezitter het gedrag van het dier dat tot schade leidde in zijn macht zou hebben gehad (dus bewust zou hebben toegelaten) en dat de bezitter daarvan dan geen verwijt zou zijn te maken. 
Het gaat bij artikel 6: 179 BW dus om een risico-aansprakelijkheid. De achtergrond daarvan is het gevaar dat in de eigen energie van een dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen. 

4.4. De rechtbank constateert dat Y geen beroep doet op de uitzonderingsregel van artikel 6: 179 BW. Of sprake is van de hiervoor onder 4.3. omschreven denkbeeldige situatie hoeft daarom niet beoordeeld te worden. Dit betekent dat Y in principe aansprakelijk is voor de eventuele schade die haar paard [hengst] aan X heeft toegebracht. 

4.5. Y heeft echter aangevoerd dat er sprake is van eigen schuld van X, omdat het ongeval volgens haar te wijten is aan X zelf. Volgens Y moet de schade van X daarom op grond van artikel 6: 101 lid 1 BW volledig voor haar rekening blijven. Kort samengevat is Y van mening dat het door het onrustige gedrag van de paarden van X komt dat [hengst] richting de uitgang van de stal is gerend waarbij X ten val is gekomen. Bij het naar buiten lopen met [hengst] moesten de paarden van X namelijk gepasseerd worden. [hengst] schrok toen van het onrustige, aanvallende gedrag van de paarden van X. 
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de paarden van X op 18 maart 2014 onrustig, aanvallend gedrag vertoonden. Op de zitting heeft de rechter dit aan de orde gesteld, waarop Y heeft aangegeven dat zij niet meer weet of de paarden van X op die dag onrustig waren. Of de paarden van X de aanleiding waren voor de manoeuvre van [hengst] is dus onduidelijk. Ook als de rechtbank ervan uitgaat dat het gedrag van de paarden wel de aanleiding is geweest voor de reactie van [hengst] dan valt dat niet in de vorm van eigen schuld aan X toe te rekenen. Er is namelijk niet gesteld of gebleken dat X heeft bijgedragen aan het onrustige gedrag van haar paarden of dat de oorzaak van het gedrag van de paarden van X het gevolg is van handelen of toedoen van X. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het standpunt van Y dat het gedrag van de paarden van X een schrikreactie bij [hengst] teweeg zou hebben gebracht op grond waarvan de schade wegens eigen schuld volledig voor rekening van X moet blijven. 

4.6. Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen betekent dat Y ten opzichte van X aansprakelijk is, onder de voorwaarde dat sprake is van schade die het gevolg is van het ongeval op 18 maart 2010. Y betwist namelijk dat X schade lijdt als gevolg van haar val. 

4.7. De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. 
X maakt aanspraak op een bedrag van € 3.206,50, te vermeerderen met het griffierecht van € 282,00. Y voert geen verweer, althans haar komt de opgegeven urenbesteding niet onredelijk voor. De rechtbank zal daarom de kosten begroten op € 3.488,50. Omdat aansprakelijkheid is komen vast te staan, zal Y tot betaling van voormeld bedrag aan X worden veroordeeld. 

5. De beslissing 

De rechtbank: 

5.1. bepaalt dat Y volledig aansprakelijk is voor de schade die X lijdt als gevolg van het ongeval op 18 maart 2010; 

5.2. begroot de kosten van dit deelgeschil op € 3.488,50 en veroordeelt Y tot betaling daarvan aan X. 

Deze beschikking is gegeven door mr. D. Wachter en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2014. 

Met dank aan mr. J.I. van der Winden, Maet Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.