Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 060116

Rb Gelderland 060116

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2016/rb-gelderland-060116

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rekestnummer: C1051286435 / HA RK 15-104

Beschikking van 6 januari 2016

in de zaak van

[VERZOEKER],
wonende te Den Haag,
verzoeker,
advocaat mr. R. Schoemaker te Den Haag,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HOLLAND EVENEMENTEN GROEP B.V.,
gevestigd te Zoelen,
2. de naamloze vennootschap ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verweersters,
advocaat mr. H. van Katwijk te Ermelo.

De partijen worden verder [VERZOEKER], HEG en ASR genoemd.

1. De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het verzoekschrift
 het verweerschrift
 de brief met bijlagen van de zijde van [VERZOEKER] d.d. 26 november 2015
 de e-mail met bijlagen van de zijde van [VERZOEKER] d.d. 30 november 2015, onder meer houdende een wijziging en een vermeerdering van het verzoek
 de mondelinge behandeling. Verschenen zijn [VERZOEKER], vergezeld van mr. Schoemaker voornoemd, en E.E. Weldering, jurist in dienst van ASR, vergezeld van mr. Van Katwijk voornoemd. Mr. Schoemaker heeft het standpunt van zijn cliënt mede aan de hand van een pleitnotitie uiteengezet.

2. De beoordeling

2.1. [VERZOEKER] studeert geneeskunde. ASR is de aansprakelijkheidsverzekeraar van HEG. 

2.2. Op 29 september 2013 nam [VERZOEKER] in het kader van een vrijgezellenfeest deel aan een door HEG georganiseerd evenement, de zogenoemde Wipe-out Blob'. Hierbij wordt de deelnemer vanaf een in het water liggend luchtkussen gelanceerd door een of twee personen die op dat kussen springen. De deelnemer vliegt door de lucht en belandt vervolgens in het water. [VERZOEKER] heeft bij het neerkomen op het water een halswervelfractuur opgelopen. Nadien ervaart hij hoofdpijn, klachten aan zijn handen en vingers, psychische klachten, slapeloosheid, concentratieproblemen en problemen bij het vinden van woorden. Drie maanden na het ongeval heeft [VERZOEKER] zijn studie weer opgepakt.

2.3. Bij brief van 8 november 2013 heeft [VERZOEKER] HEG aansprakelijk gesteld voor de schade die door het ongeluk is ontstaan.

2.4. Bij brief van 3 december 2013 heeft HEG aansprakelijkheid van de hand gewezen.

2.5. In januari 2014 beschikte [VERZOEKER] over door hem opgevraagde schriftelijke verklaringen van getuigen van het ongeval en ook over een door hem aangevraagde analyse van het ongeval door ir. H.H.N. Oonk, (bio)mechanicus, aan wie [VERZOEKER] in december 2013 een filmopname van het ongeval ter beschikking heeft gesteld. [VERZOEKER] heeft deze gegevens toen bewust niet aan HEG of ASR ter beschikking gesteld.

2.6. Bij e-mail van 1 mei 2014 heeft [VERZOEKER] zijn ondertekende schriftelijke verklaring over het ongeval aan de schaderegelaar van HEG toegezonden. Bij e-mail van 20 juni 2014 heeft HEG aan [VERZOEKER] laten weten dat de schriftelijke verklaring over het ongeval van de instructeur van HEG van 2 mei 2014 aanvullende getuigenverhoren noodzakelijk maakt.

2.7. Bij brief van 15 juli 2014 heeft [VERZOEKER] de door hem verzamelde getuigenverklaringen en het rapport van Oonk aan de schaderegelaar van HEG gezonden. Op 10 september 2014 is de filmopname ter beschikking gesteld.

2.8. Op 14 oktober 2014 heeft [VERZOEKER] een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank ingediend.

2.9. Bij email van 16 oktober 2014 heeft ASR aan [VERZOEKER] laten weten dat zij heeft besloten aansprakelijkheid te erkennen.

2.10. Het — gewijzigde en vermeerderde — verzoek strekt er, zo begrijpt de rechtbank, toe dat de rechtbank op de voet van artikel 1019w Rv HEG en ASR zal veroordelen om:
a) een bedrag van in totaal € 42.203,30 aan [VERZOEKER] te betalen; € 21.749,69 ter zake van buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand, € 120,61 aan buitengerechtelijke kosten van medisch advies, € 1.700,00 aan kosten van Oonk en € 18.633,00 in verband met schade vanwege één jaar studievertraging,
b) een bedrag van € 25.000,00, vermeerderd met rente aan [VERZOEKER] te betalen als voorschot op verdere schadevergoeding, met begroting van de kosten van deze procedure op een bedrag van € 6.181,50 vermeerderd met de kosten van bestudering van een verweerschrift van de mondelinge behandeling inclusief reistijd en van afrondende werkzaamheden, en veroordeling van HEG en ASR tot betaling van het aldus begrote bedrag en tevens in de proceskosten.

2.11. HEG en ASR voeren verweer.

2.12. De standpunten van partijen komen voor zover van belang hierna aan de orde.

2.13. Ter zake van de buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand geldt het volgende.

2.14. Niet in geschil is dat HEG en ASR op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW de buitengerechtelijke kosten van [VERZOEKER] aan hem moet vergoeden, voor zover die kosten redelijk zijn en de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te verkrijgen. Het bedrag van € 21.749,69 dat [VERZOEKER] in dit verband vergoed wil zien bestaat uit de 66 1/2 uur die de advocaat van [VERZOEKER] aan werkzaamheden heeft verricht vanaf 15 oktober 2013 tot en met 31 oktober 2014, vermenigvuldigd met diens uurtarief van € 255,00 exclusief btw, en vermeerderd met 6% bureaukosten en 21% btw.

2.15. HEG en ASR hebben in de eerste plaats de redelijkheid van het gehanteerde uurtarief betwist. Dat verweer slaagt niet. HEG en ASR werpen op zichzelf terecht op dat er advocaten zijn, ook gespecialiseerde en ervaren advocaten, die een lager uurtarief in rekening brengen. Evenzeer terecht is echter de tegenwerping van [VERZOEKER] dat er advocaten zijn met een hoger uurtarief. De advocaat van [VERZOEKER] is een in letselschade gespecialiseerde, ervaren advocaat. De zaak is, anders dan HEG en ASR opwerpen, niet eenvoudig en gaat bovendien in potentie om een aanzienlijk geldelijk belang. Een uurtarief van € 255,00 exclusief kantoorkosten en btw is tegen deze achtergrond niet onredelijk te noemen. Dit relatief hoge uurtarief betekent wel dat verwacht mag worden dat efficiënt is gewerkt. In dat verband is het volgende van belang.

2.16. Volgens HEG en ASR zou HEG al in januari 2014 aansprakelijkheid hebben erkend indien [VERZOEKER] toen de getuigenverklaringen en de filmopname waarover hij beschikte aan HEG en ASR zou hebben overgelegd. Het meerwerk dat het niet tijdig overleggen van deze gegevens heeft opgeleverd is niet in redelijkheid gemaakt te achten, aldus HEG en ASR. [VERZOEKER] heeft dit weersproken.
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat het niet onredelijk was dat [VERZOEKER] advocaatkosten heeft gemaakt ter verkrijging van schriftelijke getuigenverklaringen. Het gaat om het moment waarop hij deze gegevens en de filmopname met HEG en ASR heeft gedeeld. Het stond [VERZOEKER] op zichzelf vrij om zonder concrete betwisting door HEG en ASR van de door hem gestelde toedracht van het ongeval de verklaringen en de filmopname niet aan HEG en ASR ter beschikking. Het was in die situatie aan HEG en ASR om hun standpunt te bepalen en [VERZOEKER] daarover te infomeren. Dat daarmee enige tijd gemoeid is geweest kan [VERZOEKER] niet worden verweten. Toen evenwel in de loop van februari 2014 duidelijk werd dat HEG en ASR feitenonderzoek naar de toedracht zouden laten doen en dus niet zonder meer uitgingen van de door [VERZOEKER] gestelde toedracht, lag het, gelet ook op artikel 6:2 lid 1 BW en op de van de advocaat van [VERZOEKER] te vergen efficiency, wel op zijn weg ter bespoediging van dat onderzoek de gegevens over de toedracht die hij voorhanden had over te leggen. Hoewel onzeker is of dan meteen al in februari 2014 aansprakelijkheid zou zijn erkend, ligt wel voor de hand dat dit eerder zou zijn gebeurd dan in oktober 2014.
Anderzijds is niet in geschil dat de advocaat van [VERZOEKER] meerdere keren heeft gerappelleerd omdat een (toegezegde) reactie van HEG en ASR uitbleef. De kosten van deze rappelwerkzaamheden zijn in redelijkheid gemaakt. Al met al acht de rechtbank ongeveer de helft van de kosten van werkzaamheden in de periode maart 2014 tot oktober 2014 niet in redelijkheid gemaakt. Het gaat dan om negen uur aan werkzaamheden. Matiging in verband met de kosten van correspondentie tussen [VERZOEKER] en zijn advocaat is niet aan de orde. HEG en ASR hebben niet concreet gemaakt waarom deze tijdsbesteding niet redelijk was.

2.17. HEG en ASR hebben verder betwist dat zij een vergoeding verschuldigd zijn voor de werkzaamheden van de advocaat van [VERZOEKER] aan het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht.
Dat verweer slaagt, reeds omdat het hier om proceskosten en niet om buitengerechtelijke kosten gaat. De tien uur die in dit verband zijn opgevoerd komen derhalve niet op de voet van artikel 6:96 lid 2 voor vergoeding aan aanmerking.
De redelijke advocaatkosten komen dan op een bedrag van € 15.535,49 (66 1/2 min 9, min 10, keer € 255,00 plus 6% plus 21%).

2.18. Wat betreft de buitengerechtelijke kosten van medisch advies (€ 120,61) en van Oonk (€ 1.700,00) overweegt de rechtbank het volgende. Beide partijen zijn er vanuit gegaan dat het ongeval heeft plaatsgevonden in een sport en spel situatie en dat daarom een hoge drempel voor aansprakelijkheid bestaat. Zeker in dit licht bezien was niet onredelijk dat [VERZOEKER] zich door een deskundige (bio)mechanicus heeft laten voorlichten over de gevolgen van de door hem gestelde precieze normschending. In sport en spel situaties is immers op zichzelf niet uitzonderlijk dat een deelnemer letsel oploopt. Het inwinnen van nader medisch advies naar aanleiding van het rapport van Oonk is evenmin onredelijk te achten, mede gelet op de relatief geringe kosten daarvan. Deze twee posten zijn toewijsbaar.

2.19. Als onweersproken door HEG en ASR gesteld staat vast dat aan [VERZOEKER] als voorschot op zijn advocaatkosten reeds € 5.000,00 is betaald. De slotsom is dat HEG en ASR ter zake van buitengerechtelijke kosten aan [VERZOEKER] een bedrag van € 12.356,10 verschuldigd zijn. Zij zullen tot betaling van dit bedrag worden veroordeeld nu de aansprakelijkheid van HEG vast staat. In zoverre is het verzoek sub a) toewijsbaar.

2.20. Ten aanzien van schade wegens één jaar studievertraging geldt het volgende.
Volgens HEG en ASR was er voor het ongeval reeds sprake van studievertraging. [VERZOEKER] heeft dit niet meer betwist. Bij deze stand van zaken staat in deze procedure tussen partijen niet vast dat de studievertraging gevolg is van het ongeval. Voor een beslissing op dit punt is nadere instructie nodig als gevolg waarvan, mede gelet op de hierna te bespreken andere onzekerheden ten aanzien van de schade, deze beslissing onvoldoende kan bijdragen aan een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 1019z Rv. In zoverre is het verzoek niet toewijsbaar.

2.21. Ter zake van het verlangde voorschot op de schadevergoeding, het verzoek onder b), is het volgende van belang. [VERZOEKER] heeft dit verzoek in zijn verzoekschrift niet onderbouwd, en, bij het bespreken van de bevoegdheid van de rechtbank, opgemerkt dat de schade nog niet kan worden begroot, dat geen sprake is van een medische eindtoestand, maar dat de schade groter is dan € 25.000,00. Ter zitting is van de zijde van [VERZOEKER] desgevraagd verklaard dat nog geen idee bestaat van de omvang van de totale schade en dat er onderzoek door deskundigen nodig is om precies vast te stellen welke klachten gevolg zijn van het ongeval. HEG en ASR hebben gemotiveerd betwist dat (alle) lichamelijke klachten gevolg zijn van het ongeval, mede op basis van door ASR ingewonnen medisch advies van drs. Van der Spek. Bij deze stand van zaken is er, ondanks het door [VERZOEKER] overgelegde medisch advies van dr. Van Erve, thans onvoldoende grond aannemelijk te achten dat (al) de klachten van [VERZOEKER] gevolg zijn van het ongeval. Bovendien is, zoals gezegd, over de omvang van de schade niets bekend. Bij deze stand van zaken is in hoge mate onzeker dat [VERZOEKER] als gevolg van het ongeval voldoende schade lijdt en nog zal lijden, om het gevraagde substantiële voorschot te rechtvaardigen. Het verzoek sub b. dient te worden afgewezen.

2.22. Ter zake van de proceskosten geldt het volgende. Nu het verzochte gedeeltelijk is toegewezen kan, anders dan HEG en ASR hebben opgeworpen, niet worden gezegd dat het verzoek volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. HEG en ASR hebben de gespecificeerde declaratie van de advocaat van [VERZOEKER] niet concreet betwist. De enkele opmerking dat de advocaat van [VERZOEKER] efficiënter had moeten werken volstaat in dit verband niet. Het gehanteerde uurtarief is in punt 2.15 reeds niet onredelijk bevonden. Zoals verzocht zullen de kosten aan de zijde van [VERZOEKER] bij de behandeling van het verzoek dan worden begroot op een bedrag van € 6.181,50 tot en met de indiening van het verzoek. De nadien gemaakte advocaaturen heeft [VERZOEKER] niet meer gespecificeerd. Deze zullen daarom door de rechtbank conservatief worden geschat, op één uur aan advocaatwerkzaamheden vanwege bestudering van het verweerschrift en twee uur vanwege de zitting en de reistijd. Met inbegrip van het griffierecht van € 876,00 komen de kosten dan uit op een bedrag van € 8.038,69. HEG en ASR zullen tot betaling van dit bedrag worden veroordeeld nu de aansprakelijkheid van HEG vast staat.

2.23. Voor een proceskostenveroordeling, zoals [VERZOEKER] nog aanvullend heeft verzocht, bestaat geen aanleiding, reeds niet nu artikel 289 Rv dat daarvoor de grondslag zou moeten zijn, in artikel 1019aa lid 3 Rv buiten toepassing is verklaard.

3. De beslissing

De rechtbank

3.1. veroordeelt HEG en ASR tot betaling van € 12.356,10 aan [VERZOEKER],

3.2. begroot de kosten aan de zijde van [VERZOEKER] bij de behandeling van het verzoek op € 6.611,00, en veroordeelt HEG en ASR om dit bedrag aan [VERZOEKER] te betalen,

3.3. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

3.4. wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2016.

Uitspraak is tevens gepubliceerd op www.wetdeelgeschillen.info