Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 160517

Rb Rotterdam 160517

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2017/rb-rotterdam-160517

Beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
Zittingsplaats Rotterdam

zaaknummer /rekestnummer:C/IO/519358 / HA RK 17-77

Beschikking van 16 mei 2017

in de zaak van

X

Wonende te Dordrecht,
verzoekster,
advocaat mr. T.K.A.B.. Eskes te Dordrecht,

tegen

Y
wonende te Dordrecht,
verweerder,
advocaat mr. M. Kremer te Groningen.

Partijen zullen hierna X en Y genoemd worden.

1. De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 24 januari 2017 binnengekomen verzoekschrift, met producties;
- het faxbericht van 13 april 2017 van mr. Eskes, met bijlage;
- de mondelinge behandeling ter zitting van 18 april 2017.

2. De vaststaande feiten

2.1. X bezit twee honden, een kleine Franse bulldog, genaamd Sofie, en een middelgrote kruising van een stafford, genaamd Bella. Ook Y bezit twee honden, waarvan een grote herdershond, genaamd Dayra, en een hond genaamd Daisy.

2.2. Op 5 maart 2016 heeft X vergezeld door haar zoontje, haar twee honden uitgelaten op de Noordendijk te Dordrecht, een losloopgebied voor honden. Y liet op dat moment in hetzelfde gebied zijn twee honden uit. De honden van Y en Bella waren niet aangelijnd. Er heeft een ontmoeting plaatsgevonden tussen X haar twee honden, en de hond van Y, Dayra. Y stond op dat moment op enige afstand.

2.3. X is bij deze ontmoeting door een van deze honden in haar (dominante) linkerhand gebeten, waarbij de betreffende hond haar hand bleef vasthouden en deze heen en weer heeft geschud. Tevens heeft ter plaatse een gevecht plaatsgevonden tussen de honden Dayra en Bella .

2.4. X is op 5 maart 2016 voor twee beetwonden aan haar linkerhand behandeld bij de spoedeisende hulp van het Albert Schweitzer ziekenhuis te Dordrecht.

2.5. Op de dag van het bijtincident heeft de heer A, een vriend van X (hierna: A), een gesprek gehad met Y waarbij is gesproken over de gevolgen van het bijtincident voor X en zijn persoonlijke gegevens aan A heeft verstrekt.

2.6. De dag na het bijtincident heeft A telefonisch contact gezocht met Y en heeft gesproken met de moeder van Y.

2.7. Bij brief van 14 maart 2016 heeft de raadsman van X, mr. Eskes, Y aansprakelijk gesteld voor de materiële en immateriële schade van X voortvloeiende uit het bijtincident op 5 maart 2016, op de grond dat X ernstig letsel had opgelopen als
gevolg van een beet door de hond van Y.

2.8. De aansprakelijkheidsverzekeraar Y, de Algemene Friese Onderlinge Schadeverzekeringsmaatschappij "Zevenwouden" U.A., heeft mr. Eskes bij brief van 20 april 2017 (bedoeld zal zijn 2016, red LSA-LM) bericht nog geen standpunt in te nemen omtrent aansprakelijkheid, nu zij geen bewijs had aangetroffen dat de hond van heeft gebeten.

2.9. Op 22 december 2016 heeft bij deze rechtbank een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. Als getuigen zijn gehoord X, Y, A en de heer E. Basir, wijkagent (hierna: Basir).

2.10. Aan kosten van rechtsbijstand heeft de advocaat van X, mr. Eskes, tot en met de mondelinge behandeling op 18 april 2017 in totaal € 4.285,78 gedeclareerd.

3. Het geschil
3.1. Het verzoek, zoals weergegeven in het petitum van het verzoekschrift en ter zitting toegelicht, luidt - verkort en zakelijk weergegeven - om voor recht te verklaren dat Y aansprakelijk is voor de door geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, zulks onder begroting van en veroordeling van in de kosten van het onderhavige deelgeschil, en een en ander uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.2. Y voert verweer, dat strekt tot afwijzing van het verzoek.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - ingegaan.

4. De beoordeling
4.1. X heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In genoemd artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. In een deelgeschil kan een bewijsvraag worden voorgelegd, voor zover deze bewijsvraag zich leent voor behandeling in een (verkorte) deelgeschilprocedure.Voor nadere bewijslevering (door getuigen of deskundigen) is in die procedure in beginsel geen plaats.

4.2. Aan het verzoek legt ten grondslag dat zij op 5 maart 2016 rond 11.30 uur door Dayra, de herdershond van Y in naar linkerhand is gebeten, ten gevolge waarvan zij ernstig letsel heeft opgelopen. Als gevolg van de beet door Dayra heeft X tot op heden pijnklachten en verlies van gevoel en kracht in haar linkerhand. Op grond van 6:179 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Y als bezitter van hond Dayra, aansprakelijk voor de door Dayra aangerichte schade.

4.3. X heeft het volgende bewijs bijgebracht.
- het proces-verbaal van aangifte van 12 maart 2016,
- een brief van het Albert Schweitzer ziekenhuis van 5 maart 2016,
- de schriftelijke verklaring van A van 10 juni 2016,
- de schriftelijke verklaring van het minderjarige zoontje van X, destijds jonger dan 12 jaar,
- het proces-verbaal van de op 22 december 2016 gehouden getuigenverhoren van X, Y, Basir en A.

4.4. In het proces-verbaal van aangifte alsmede in de brief van het Albert Schweitzer ziekenhuis is opgenomen dat X heeft verklaard te zijn gebeten door een herdershond. Op 22 december 2016 heeft X als getuige verklaard door de herdershond van Y te zijn gebeten. Y heeft verklaard niet te hebben gezien door welke hond X is gebeten. Basir heeft verklaard dat hij zelf geen getuige is geweest van het bijtincident. A heeft verklaard dat X hem in het ziekenhuis had gezegd te zijn gebeten door de hond van Y waarop de dienstdoende arts heeft geadviseerd alvorens aangifte te doen eerst contact op te nemen met de eigenaar van de hond, hetgeen A vervolgens heeft gedaan. A heeft verklaard dat Y zich kort na het bijtincident tegenover A heeft geëxcuseerd voor het 'lompe' gedrag van zijn hond en dat Y heeft verklaard dat er daardoor soms dingen fout gaan.

4.5. Y heeft aangevoerd dat niet met zekerheid is vast komen te staan dat Dayra, en niet een van de honden van X X heeft gebeten, en dat zijn verzekeraar op die grond geen aansprakelijkheid heeft erkend.Y voert aan dat nader onderzoek nodig is om met voldoende zekerheid vast te stellen dat Dayra X heeft gebeten. Zijn verzekeraar heeft aangeboden een onderzoek door een deskundige naar de beetwond te laten verrichten teneinde vast te stellen of de beet door Dayra kan zijn toegebracht.

4.6. De rechtbank acht op grond van het door bijgebrachte bewijsmateriaal bewezen dat X op 5 maart 2016 in de linkerhand is gebeten door de herdershond van Y, Dayra. Daarbij wordt acht geslagen op de verklaring van X dat zij door deze herdershond is gebeten en dat de beet vijf á tien seconden heeft geduurd, en dat haar eigen hond Bella pas na de beet tussenbeide is gekomen. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van A, dat X hem direct na het incident had verteld te zijn gebeten door de herder van Y en dat Y daags na het bijtincident tegenover hem heeft verklaard dat zijn hond vaker lompe dingen doet en dat daardoor soms dingen fout gaan. De verklaring van Y als getuige dat hij niet heeft gezien door welke hond is gebeten, is onvoldoende om dit bewijs te ontkrachten.

4.7. Aan een deskundigenonderzoek naar de bijtwond. zoals door de verzekeraar van Y voorgesteld, wordt niet toegekomen. Het had op de weg van Y of zijn verzekeraar gelegen zelf tijdig een voorlopig deskundigenbericht aan te vragen, teneinde te doen onderzoeken in hoeverre daaraan tegenbewijs zou kunnen worden ontleend. Nu dit is niet is gebeurd, dient de bewijswaardering te geschieden op grond van het voorhanden door X bijgebrachte bewijsmateriaal, waarin de rechtbank voldoende aanknopingspunten ziet om tot een bewijswaardering te komen. Voor tegenbewijs door deskundigen is in een deelgeschil als het onderhavige hoe dan ook geen plaats.

4.8. Ter zitting is nog besproken dat Y een voorlopig deskundigenbericht had kunnen vragen op dit punt. Nu hij dit heeft nagelaten, speelt dit in de bewijswaardering thans geen rol.

4.9. Voor recht zal worden verklaard dat de herdershond van Y op 5 maart 2016 X in de linkerhand heeft gebeten. Voor een verdergaande verklaring voor recht aangaande de (mate van) aansprakelijkheid van Y uit hoofde van artikel 6:179 BW ziet de rechter in de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting nog onvoldoende grond.

4.10. De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) in aanmerking te nemen. Deze kosten dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voorn vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12).

4.11. Y voert aan dat deze kosten niet redelijk zijn. Indien X had ingestemd met een deskundigenonderzoek, had een deelgeschil achterwege kunnen blijven. Dit verweer wordt verworpen. X heeft een voorlopig getuigenverhoor geëntameerd en heeft daarin haar bewijsmogelijkheden genoegzaam in kaart gebracht. Het stond haar vrij deze bewijsmiddelen aan de rechter voor te leggen in een deelgeschil teneinde de impasse aangaande de bewijs vraag te doorbreken.

4.12. X maakt aanspraak op vergoeding van € 4.285,78, hetgeen neerkomt op 13 bestede uren tegen een tarief van € 250,- per uur vermeerderd met het betaalde griffierecht van € 78,-. De rechtbank acht de door mr. Eskes ingediende urenstaat niet onredelijk en de door hem verlangde kostenvergoeding van € 4.285,78 is niet onredelijk. De rechtbank begroot de kosten dan ook op een bedrag van €4.207,78 (13 uren x € 250,- x 7 % kantoorkosten x 21% BTW), te vermeerderen met het door X betaalde griffierecht van€ 79,-, zijnde derhalve in totaal een bedrag van € 4.285,78. Dit bedrag zal worden toegewezen.

De beslissing

De rechtbank

verklaart bewezen dat de herdershond van Y op 5 maart 2016 X in de linkerhand heeft gebeten;

begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 4.285,78 (inclusief kantoorkosten en BTW);

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2017.

Met dank aan mr.T.K.A.B. Eskes, Advocatenkantoor Eskes, voor het inzenden van deze uitspraak.