Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 270319

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBMNE-270319

vonnis


RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND 
Civiel recht 

Zittingsplaats Utrecht 

zaaknummer: NL18.3283 

Vonnis van 27 maart 2019 

in de zaak van 

de naamloze vennootschap 
ALLIANZ BENELUX, 
gevestigd te Brussel (België), 
eiseres, hierna te noemen: Allianz, 
advocaat A. Hedeman, 

tegen 

[ verweerder ] , 
wonende te [ woonplaats ] , 
verweerder, hierna te noemen: [ verweerder ] , 
advocaat J.G. Keizer te Amersfoort. 

1. 
De procedure 

1.1. 
Het verloop van de procedure blijkt uit: 
- de procesinleiding, 
- het verweerschrift, tevens inhoudende een tegenvordering, 
- het verweer op de tegenvordering, 
- de aanvullende producties van [ verweerder ] , 
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 31 oktober 2018. 

1.2. 
Ten slotte is vonnis bepaald. Door ziekte van de behandelend rechter is de oorspronkelijke termijn niet gehaald. 

2.
Het geschil 

2.1.
[ verweerder ] (geboren op [ geboortedatum ] ) is op 16 april 2009 een verkeersongeval overkomen. Hij heeft daarbij ernstig beenletsel opgelopen. Allianz is de verzekeraar voor de Wet Aansprakelijkheid Motorvoertuigen (WAM) van de auto die [ verweerder ] heeft aangereden. Allianz heeft de aansprakelijkheid erkend. 

2.2. 
[ verweerder ] is in het verleden bijgestaan door mr. J.W. Koeleman. Aan deze rechtsbijstand is een einde gekomen door het plotselinge overlijden van mr. Koeleman. Mr. Keizer heeft de belangenbehartiging overgenomen. 

De vordering 

2.3. 
Allianz heeft in totaal een bedrag van € 293.368,26 aan schadevergoeding betaald. 
Zij heeft dit bedrag als volgt gespecificeerd:

Geleden schade t/m 2016  60.384,09
Toekomstige huishoudelijke hulp  15.205,32
Toekomstig verlies van zelfredzaamheid  10.920,85
Smartengeld  17.500,00
Verlies arbeidsvermogen                              + 179.358,00
Totaal  283.368,26
Voorschotten                                               - 140.000,00
Betaald op 11 januari 2018  143.368,26

Daarnaast is er voor kosten rechtsbijstand een bedrag van € 73.000,00 betaald aan mr. Koeleman. 

2.4. 
Allianz vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat zij met deze betalingen alle schade van [ verweerder ] heeft vergoed en dat hij niets meer van haar te vorderen heeft vanwege het verkeersongeval van 16 april 2009. 

2.5. 
[ verweerder ] is van mening dat zijn schade niet volledig is vergoed met de door Allianz betaalde bedragen. In de eerste plaats heeft Allianz ten onrechte een rekenrente toegepast van 3%. Volgens [ verweerder ] is het in de huidige economische omstandigheden 
niet (meer) realistisch om een rekenrente toe te passen op de toekomstige schade. Dit onjuiste uitgangspunt werkt door in de berekening van alle toekomstige schadeposten. Verder zijn de uitgangspunten van Allianz bij de berekening van de schadeposten niet juist. 

De tegenvordering 

2.6.
Als de juiste uitganspunten worden gehanteerd zou dit volgens [ verweerder ] leiden tot de volgende bedragen:

Schade wegens verlies aan verdienvermogen   454.054,00
Smartengeld 40.000,00
Gemiste neveninkomsten   3.6273,00
Overige schade 166.500,000

2.7. 
Volgens [ verweerder ] heeft Allianz de schade wegens verlies aan zelfwerkzaamheid en wegens huishoudelijke hulp ten onrechte begroot aan de hand van de richtlijn van de Letselschaderaad (hierna de richtlijn). Deze schadeposten moeten volgens [ verweerder ] concreet worden berekend door een arbeidsdeskundige aan de hand van de feitelijke situatie en op grond van concrete gegevens. Over de buitengerechtelijke kosten heeft [ verweerder ] naar voren gebracht dat Allianz niet heeft toegelicht waarom de door 
mr. Koeleman in rekening gebrachte kosten niet redelijk zijn. 

2.8. 
In zijn tegenvordering vraagt [ verweerder ] dat Allianz wordt veroordeeld tot vergoeding van de genoemde schadebedragen en tot vergoeding van de nog nader vast te stellen schade vanwege de behoefte aan huishoudelijke hulp en vanwege verlies aan 
zelfwerkzaamheid. Deze bedragen moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de data die hij heeft genoemd. Bij de vordering tot vergoeding van het verlies aan verdienvermogen heeft [ verweerder ] het voorbehoud gemaakt dat de WIA-uitkering niet als gevolg van een stelselwijziging komt te vervallen. Indien dat wel het geval zou zijn vordert [ verweerder ] dat Allianz wordt veroordeeld tot vergoeding van het nadeel dat [ verweerder ] daardoor zou lijden. Verder vordert hij dat de rechtbank bepaalt dat Allianz in het geval [ verweerder ] door de erfgenamen en/of de vereffenaar van het kantoor van mr. Koeleman alsnog zou worden aangesproken tot betaling van de openstaande facturen van mr. Koeleman, Allianz deze facturen moet voldoen. Tenslotte vordert hij dat Allianz wordt veroordeeld tot het verstrekken van een deugdelijke fiscale garantie. 

3. 
De beoordeling van de vordering en de tegenvordering 

3.1. 
De rechtbank behandelt de vordering en de tegenvordering gezamenlijk, omdat de tegenvordering direct voortvloeit uit de vordering en de vorderingen betrekking hebben op dezelfde feiten en geschilpunten. 

3.2. 
Bij de mondelinge behandeling van 31 oktober 2018 heeft de rechter de (geschillen over de) schadeposten met partijen besproken. Dit heeft niet geleid tot een regeling. Op verzoek van partijen heeft de rechtbank de zaak enige tijd aangehouden. Partijen zijn 
opnieuw met elkaar in gesprek gegaan om te bekijken of zij (op een aantal punten) tot overeenstemming konden komen. Ook deze gesprekken zijn zonder resultaat gebleven en partijen hebben de rechtbank verzocht vonnis te wijzen. 

3.3. 
Voor de vaststelling van de schade moet een vergelijking worden gemaakt van de situatie waarin [ verweerder ] is terechtgekomen als gevolg van het ongeval en de hClippothetische situatie dat het ongeval hem niet zou zijn overkomen. In dit vonnis zal de rechtbank de uitgangspunten vaststellen die nodig zijn om deze vergelijking te kunnen maken. 

De beperkingen van [ verweerder ] als gevolg van het ongeval 

3.4. 
Een belangrijk uitgangspunt zijn de beperkingen die [ verweerder ] als gevolg van het ongeval ondervindt bij het uitoefenen van arbeid en bij werkzaamheden in en om zijn huis (huishoudelijke werkzaamheden en zelfwerkzaamheid). 

3.5. 
Om de beperkingen van [ verweerder ] in kaart te brengen hebben partijen in gezamenlijk overleg de orthopedisch chirurg A.M.J. Burgers als deskundige benoemd. 
Beide (medisch adviseurs van) partijen kunnen zich vinden in de beperkingen die Burgers noemt in zijn rapport. Ook de rechtbank gaat er daarom vanuit dat [ verweerder ] als gevolg van het ongeval de volgende beperkingen ondervindt die Burgers noemt in zijn rapport: 
lopen: sterk beperkt 
trappenlopen: sterk beperkt 
klimmen en klauteren: sterk beperkt 
knielen, kruipen, hurken: sterk beperkt 
tillen: sterk beperkt 
duwen en trekken: sterk beperkt 
dragen: sterk beperkt 
vibratiebelasting: matig beperkt 
fietsen: licht beperkt, met gebruik van trapondersteuning 
autorijden: matig beperkt, afhankelijk van het tClippe auto een halfuur tot een uur. 
persoonlijk risico verhoogd bij lopen op hoogte. 

3.6. 
[ verweerder ] heeft naar voren gebracht dat hij als gevolg van het ongeval ook psychische klachten heeft ontwikkeld. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij een rapportage overgelegd van Medisch Expertise Centrum op het gebied van Arbeid en 
Gezondheid Ergatis (hierna: Ergatis). Ter zitting heeft Allianz meegedeeld dat zij geen inzage heeft gehad in de medische gegevens die aan deze rapportage ten grondslag zijn gelegd, maar dat zij er geen bezwaar tegen heeft als de in het rapport van Ergatis genoemde 
psychische beperkingen als uitgangspunt worden genomen. De in het kader van dit onderzoek geraadpleegde psychiater G.W. de Graaff vermeldt in zijn rapport de diagnose chronische aanpassingsstoornis met depressieve stemming. Volgens deze psychiater is 
[ verweerder ] als gevolg van deze stoornis snel vermoeid (zowel lichamelijk als geestelijk), slaapt hij slecht, kan hij zich niet meer concentreren, is hij vergeetachtig en is er veel spanning. Als gevolg hiervan is hij psychisch verminderd belastbaar geworden en beperkt in sociaal en persoonlijk functioneren. De rechtbank zal in het kader van dit geschil ervan uitgaan dat [ verweerder ] als gevolg van het ongeval ook op de hiervoor genoemde punten beperkingen ondervindt. 

De overige rapporten waarop partijen hun standpunten baseren 

3.7. 
Partijen hebben het Nederlands Rekencentrum Letselschade (NRL) opdracht gegeven om een berekening te maken van het verlies van arbeidsvermogen op basis van de door [ verweerder ] gehanteerde uitganspunten Zij hebben dit laten doen, ondanks het feit dat 
zij het niet eens waren over deze uitgangspunten. NRL heeft op 29 juni 2016 een rapport uitgebracht. Omdat [ verweerder ] van mening was dat NRL heeft gerekend met onjuiste gegevens heeft NRL op 28 juli 2018 een aangepast rapport uitgebracht (productie 21). In dit rapport heeft NRL verschillende scenario's uitgewerkt. Daarna heeft Allianz NRL verzocht om een rapport uit te brengen dat is gebaseerd op de uitgangspunten waar Allianz van uitgaat. Dit rapport heeft NRL uitgebracht op 9 februari 2017 (productie 31). 

3.8. 
Op verzoek van [ verweerder ] heeft de rechtbank bij beschikking van 27 december 2016 (productie 27) de arbeidskundige P. van der Ham tot deskundige benoemd en hem de opdracht gegeven de totale arbeidsbehoefte van [ verweerder ] te beschrijven en specificeren naar het huishouden, het onderhoud in- en aan het huis en het onderhoud van de tuin. Op 22 mei 2017 heeft Van der Ham zijn rapport uitgebracht over de arbeidsbehoefte van [ verweerder ] (productie 33). 

De peildatum en de rekenrente 

3.9. 
Bij de uitbetaling van het eindbedrag van € 143.368,26 door Allianz is als peildatum genomen 1 januari 2017. In dit vonnis zal de rechtbank op een aantal punten andere uitgangspunten vaststellen dan waarvan Allianz in haar schadeberekening is uitgegaan. Bovendien is er intussen ruim twee jaar verstreken sinds 1 januari 2017. De rechtbank bepaalt daarom de peildatum voor de nieuwe schadeberekening op de datum van dit vonnis. Dat betekent dat de verschenen schade tot die datum concreet moet worden vastgesteld en dat de toekomstige schadeposten vanaf deze datum moeten worden gekapitaliseerd. 

3.10. 
Bij haar schadeberekening is Allianz voor het verlies arbeidsvermogen uitgegaan van een eindleeftijd van 67 jaar, voor de zelfwerkzaamheid een eindleeftijd van 70 jaar en voor de huishoudelijke werkzaamheden een eindleeftijd van 75 jaar. [ verweerder ] is van 
mening dat voor de zelfwerkzaamheid ook zou moeten worden uitgegaan van 75 jaar. Hij wijst daartoe op de in het rapport van Van den Ham opgenomen tabel met gegevens van het CBS, waaruit blijkt dat ook na het 70ste levensjaar onderhoudswerkzaamheden in en om het huis worden verricht. Allianz is daar niet op in gegaan. De rechtbank zal in navolging van [ verweerder ] ook voor de zelfwerkzaamheid uitgaan van een eindleeftijd van 75 jaar. 

3.11. 
NRL is er in beide rapporten uitgegaan van een looptijd tot 2066 (106 jarige leeftijd in verband met pensioenschade en sterftekanscorrectie). Deze looptijd is dus niet in geschil. Bij de begroting van de toekomstige schade moet gedurende deze gehele looptijd 
rekening worden gehouden met fluctuaties in het te behalen rendement en inflatie. Daarom ziet de rechtbank onvoldoende reden om bij de vaststelling van de rekenrente (het verschil tussen rendement en inflatie) voor de gehele looptijd uit te gaan van een rekenrente van 0%, zoals [ verweerder ] heeft verzocht. Dit is ook zo met partijen besproken ter zitting. De rechtbank zal aansluitend bij hetgeen ter zitting is besproken bepalen dat voor de korte termijn, tot 2022 zal worden uitgegaan van een rekenrente van 0% en na 2022 van een rekenrente van 2%. 

3.12.
De tegenvordering van [ verweerder ] dat Allianz de kosten vergoedt voor het afsluiten van een financieel advies om er voor te zorgen dat hij het bij de toekomstige schade veronderstelde rendement werkelijk kan behalen wordt afgewezen. Het gaat bij de toekomstschade om een inschatting van de goede en de kwade kansen over langere tijd. Die kansen zijn verdisconteerd in de lange termijn rekenrente. Dat is voldoende. De rechtbank is het eens met het standpunt van Allianz dat deze vordering van [ verweerder ] niet is te verenigen met de gevorderde som ineens waarin zowel de goede als de kwade kansen zijn verdisconteerd. Een garantie dat het veronderstelde resultaat werkelijk zal worden bereikt is nooit te geven. 

Het verlies aan arbeidsvermogen 

3.13. 
Voor het ongeval werkte [ verweerder ] als allround technisch medewerker bij Clip N.V. (hierna: Clip). NRL gaat in beide rapporten uit van een loonschaal 7 voor de medewerker technische dienst, een vakantietoeslag van 8% en een eindejaarsuitkering van 
3,5% volgens de CAO Clip. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat deze punten niet in geschil zijn. De arbeidsovereenkomst tussen Clip en [ verweerder ] is beëindigd met ingang van 30 april 2012, omdat hij blijvend arbeidsongeschikt werd geacht voor zijn functie en er geen passend werk voor hem was binnen Clip. Hij ontvangt een WIA-uitkering. Tussen partijen is niet in geschil dat hij als gevolg van zijn beperkingen blijvend arbeidsongeschikt is. 

3.14. 
Bij de bepaling van het verlies aan arbeidsvermogen bestaan de volgende geschilpunten: 
- Hoeveel uren en overuren werkte [ verweerder ] gemiddeld bij Clip? Welke toeslagen ontving hij? 
-hoeveel neveninkomsten had [ verweerder ] omdat hij in zijn vrije tijd werkzaamheden verrichtte voor anderen. 
- Zou hij zonder het ongeval zijn doorgegroeid naar de functie van hoofd technische dienst? 
- Welke toeslagen zou hij deze in de toekomst blijvend ontvangen? 
- welke salarisverhogingen zou hij op grond van de CAO hebben ontvangen? 

De feitelijke situatie voor het ongeval 

3.15. 
De functie allround technisch medewerker was een functie in schaal 7 volgens CAO Clip. [ verweerder ] verrichtte zijn werkzaamheden op de locatie in Leusden, en deels op de hoofdlocatie in Zutphen. Hij ontving de volgende toeslagen per maand: 
een toeslag van € 200,00 vanwege het werken op twee locaties, 
een toeslag van € 100,00 vanwege beschikbaarheid buiten de kantooruren en 
een toeslag van € 40,00 voor werkzaamheden als Bedrijf Hulpverlener (BHV -toeslag). 

3.16. 
Er is verschil van mening over (de beloning voor) de overuren van [ verweerder ] . Volgens [ verweerder ] maakte hij op jaarbasis 200 overuren tegen 150% van het uurloon. In het verweerschrift heeft [ verweerder ] naar voren gebracht dat hij een arbeidspatroon had van in totaal 62 uur per week: 
- een werkweek van 38 uur bij Clip, 
- gemiddeld 200 uur (dus gemiddeld 4 uur en 20 minuten) overwerk bij Clip en 
- 10 uur per week nevenwerkzaamheden (klussen) bij derden. 
[ verweerder ] stelt dat hij de keuze had tussen uitbetaling van zijn overuren of het opnemen van vrije tijd in ruil voor de gemaakte overuren. [ verweerder ] heeft gekozen voor de laatstgenoemde mogelijkheid, maar dat wil niet zeggen dat er een financiële waardering 
voor deze uren niet mogelijk is. [ verweerder ] waardeert deze overuren op 150% van het normale uurloon, omdat dit het loon is waar hij op grond van zijn arbeidsovereenkomst recht op had in het geval hij zich had laten uitbetalen. Ter zitting heeft [ verweerder ] 
toegelicht dat hij de overuren heeft gemaakt in het kader van calamiteiten. Hij was gebouwbeheerder in de vestiging in Leusden. Als het alarm afging werd hij gebeld en dan moest hij er heen. Voor de tijd dat hij kwijt was met het probleem te verhelpen werd twee 
uur als overuren vergoed. Als het langer duurde dan twee uur kon hij deze uren opnemen in overleg (tijd voor tijd). [ verweerder ] kon niet aangeven hoe vaak hij werd opgeroepen. Soms was het twee of drie keer per week, bijvoorbeeld omdat iets niet goed was afgesteld, en dan ging het weer een tijd goed. 

3.17. 
Allianz heeft naar aanleiding van dit standpunt in het verweerschrift naar voren gebracht dat [ verweerder ] zich buiten rechte steeds op het standpunt heeft gesteld dat hij gemiddeld zestig uur per week voor Clip werkte, jaarlijks ongeveer 300 uur overuren maakte en dat dit regelmatig op zaterdagavonden en zondagen of op feestdagen was. De wijziging in het standpunt van [ verweerder ] lijkt volgens Allianz te zijn ingegeven doordat [ verweerder ] zich heeft gerealiseerd dat zoveel werkzaamheden niet te rijmen zijn met de stellingen van [ verweerder ] over de hoeveelheid tijd die kon besteden aan nevenwerkzaamheden en zijn bijdrage aan het huishouden en/of de werkzaamheden in en om het huis. Verder heeft Allianz opgemerkt dat het niet duidelijk is waar [ verweerder ] de beloning van 150% op baseert, omdat volgens Allianz op grond van de CAO Clip 135% werd betaald voor overuren op werkdagen en 145% op zaterdagen. 

3.18. 
De rechtbank overweegt dat het NRL in het rapport van 28 juli 2018 (productie 21) bij de berekening is uitgegaan van 200 overuren tegen een uurloon van 150%. Dit is het rapport dat is gebaseerd op de opgave van [ verweerder ] . Wellicht heeft [ verweerder ] in het kader van eerdere onderhandelingen andere cijfers genoemd, maar dit standpunt heeft hij inmiddels kennelijk verlaten. De rechtbank heeft - gelet op de toelichting van [ verweerder ] ter zitting op zijn taken bij calamiteiten - geen reden om te twijfelen dat [ verweerder ] naast zijn reguliere werkweek met enige regelmaat overuren maakte. Allianz is niet inhoudelijk ingegaan op de stelling van [ verweerder ] dat zijn werkweek bij Clip (inclusief overuren) gemiddeld 42 uur en 20 minuten bedroeg en de rechtbank heeft geen aanknopingspunten om te oordelen dat deze tijdsbesteding bij zijn werkgever niet realistisch zou zijn. Als uitgangspunt gaat de rechtbank er daarom vanuit dat [ verweerder ] gemiddeld 4 uur en 20 minuten per week overwerkte. 

3.19. 
Dan is vervolgens de vraag hoe deze overuren gewaardeerd moeten worden. De rechtbank geeft [ verweerder ] gelijk in zijn stelling dat ook overuren die worden 'uitbetaald' in tijd een (financiële) waarde kunnen vertegenwoordigen. [ verweerder ] is degene die over de stukken (bijvoorbeeld loonstroken), beschikt of zou kunnen beschikken waarmee duidelijk had kunnen worden hoeveel overuren aan hem zijn uitbetaald en tegen welk tarief, was dit gedurende de werkweek of in het weekend, maar hij heeft daarover geen concrete feiten of gegevens naar voren gebracht. De rechtbank ziet geen reden om hem daartoe alsnog de gelegenheid te bieden. De rechtbank volgt [ verweerder ] daarom niet in zijn standpunt dat de overuren moeten worden gewaardeerd op 200 uur tegen een uurloon van 150%. 

3.20.
Omdat de er onvoldoende gegevens zijn voor een berekening zal de rechtbank de (financiële) waarde van de overuren schatten. Aanknopend bij de stelling te zitting dat de eerste twee uur worden uitbetaald en dat er pas bij een tijdsbesteding van meer dan twee uur 
de mogelijkheid bestond om vrije tijd op te nemen, is het aannemelijk dat het vaker voorkwam dat de uren werden uitbetaald dan dat [ verweerder ] vrije tijd opnam. Uit praktisch oogpunt gaat de rechtbank er daarom vanuit dat de uren steeds werden uitbetaald 
en omdat [ verweerder ] geen duidelijkheid heeft gegeven welk tarief daarvoor zou hebben te gelden gaat de rechtbank uit van het door Allianz genoemde tarief van 135%. 

3.21. 
Volgens [ verweerder ] besteedde hij ongeveer 10 uur per week aan klussen waarmee hij in 2009 (het jaar voorafgaand aan het ongeval € 4.350,00 heeft verdiend). Hij deed deze werkzaamheden vooral in de avonden en in de weekenden. Deze tijdsbesteding 
van 10 uur, naast zijn werkzaamheden van in totaal ruim 42 uur bij Clip acht de rechtbank niet onmogelijk. Allianz stelt dat [ verweerder ] niet heeft aangetoond dat deze werkzaamheden in de door hem gestelde omvang tegen de door hem genoemde beloning werkelijk hebben plaatsgevonden, maar is uit oogpunt van coulance bij haar schadeberekening uitgegaan van deze tijdsbesteding en verdiensten voor de klussen bij derden. 

3.22. 
[ verweerder ] heeft ter onderbouwing van zijn werkzaamheden een overzicht overgelegd van de werkzaamheden die hij heeft gedaan en verklaringen van degenen voor wie hij heeft gewerkt dat deze overzichten kloppen. De rechtbank is het eens met Allianz dat 
deze overzichten en verklaringen niet goed te controleren zijn, maar anderzijds is het ook niet zo dat daaraan geen enkele waarde kan worden toegekend. Daar komt bij dat Van der Ham in zijn rapport heeft vermeld dat [ verweerder ] over een uitgebreid assortiment aan hand- en elektrische gereedschappen beschikt, waaronder zelfs lasapparatuur. Dat is een duidelijke aanwijzing dat [ verweerder ] een serieuze klusser was. Uit praktische overwegingen zal de rechtbank bij de schatting van de neveninkomsten uitgaan van de door [ verweerder ] genoemde urenbesteding en verdiensten. Daarbij is in aanmerking genomen dat de tijdsbesteding, de aard van de klussen en de beloning daarvoor niet onrealistisch zijn. Uitgaande van 480 uur per jaar (48 weken waarin werkzaamheden kunnen worden verricht) waarmee een bedrag van in totaal € 4.350,00 is verdiend, komt neer op een gemiddeld uurloon van ongeveer € 9,00. 

3.23. 
De hiervoor vermelde gegevens leiden tot de volgende conclusie voor de verdiensten van [ verweerder ] vóór het ongeval bij Clip: 
- een reguliere werkweek van 38 uur bij Clip in loonschaal 7, 
- gemiddeld 200 uur (dus gemiddeld 4 uur en 20 minuten) overwerk bij Clip tegen een beloning van 135%, 
- een vakantietoeslag van 8% en een eindejaarsuitkering van 3,5% volgens de CAO Clip, 
- een toeslag van € 200,00 vanwege het werken op twee locaties, 
- een toeslag van € 100,00 vanwege beschikbaarheid buiten de kantooruren en 
- een toeslag van € 40,00 voor werkzaamheden als Bedrijf Hulpverlener (BHV -toeslag) en 
Nevenwerkzaamheden: 
- 10 uur per week nevenwerkzaamheden (klussen) bij derden, waarmee hij jaarlijks een bedrag van € 4.350,00 verdiende. 

De hClippothetische situatie zonder het ongeval 

3.24. 
Een belangrijk geschilpunt is de vraag of [ verweerder ] als het ongeval hem niet zou zijn overkomen zou zijn doorgegroeid naar de functie van hoofd technische dienst bij Clip, of naar een vergelijkbare functie bij een andere werkgever. Allianz stelt zich op het 
standpunt dat deze loopbaanontwikkeling niet aannemelijk is, omdat uit de beschikbare gegevens blijkt dat [ verweerder ] niet over de noodzakelijke diploma's en competenties beschikt voor deze functie. Allianz wijst daartoe op de informatie uit het re-integratie traject dat [ verweerder ] heeft gevolgd en op het beroepskeuzeonderzoek dat begin 2011 is uitgevoerd. Uit de beschikbare informatie over zijn arbeidsverleden blijkt volgens Allianz ook niet dat [ verweerder ] de ambitie had om door te groeien. Bovendien was en is de functie hoofd technische dienst niet beschikbaar bij Clip. [ verweerder ] heeft daar tegenin gebracht dat Allianz haar standpunt vooral baseert op rapporten die zijn opgesteld nadat het ongeluk hem is overkomen. Hij wijst erop dat hij tijdens zijn werkzaamheden steeds cursussen heeft gevolgd om zijn vaardigheden te ontwikkelen en dat hij ten tijde van het ongeval stond ingeschreven voor een cursus leidinggeven. [ verweerder ] heeft dit tijdens het eerste huisbezoek van de schaderegelaar van Allianz ook meegedeeld. Dit blijkt uit het bezoekverslag van dit huisbezoek op 10 november 2009. Verder heeft [ verweerder ] geciteerd uit verslagen van functioneringsgesprekken en beoordelingsgesprekken en heeft hij een e-mail overgelegd, waaruit blijkt dat hij in 2009 heeft gesolliciteerd naar de functie hoofd technische dienst bij Ikea. 

3.25. 
Weliswaar kan op grond van de door [ verweerder ] verstrekte informatie niet met zekerheid worden vastgesteld dat [ verweerder ] in de toekomst werkelijk een baan als hoofd technische dienst zou krijgen, maar dat hij geen enkele ambitie had op dit punt en dat hij 
daarvoor de capaciteiten mist, zoals Allianz stelt, is niet juist. [ verweerder ] heeft er terecht op gewezen dat Allianz deze stelling heeft onderbouwd met informatie die dateert van na het ongeval, terwijl uit het rapport van de psychiater De Graaf juist blijkt dat als gevolg van het ongeval psychische beperkingen zijn ontstaan. [ verweerder ] heeft de aandacht gevestigd op zijn kwaliteiten van voor het ongeval, die blijken uit de functioneringsgesprekken en beoordelingsgesprekken. Daarin is onder meer vermeld dat hij problemen systematisch oppakt, dat hij mee werkt aan het 'wij gevoel' binnen de afdeling en het bedrijf en dat hij interesse heeft om de organisatorische kant van het werk verder te ontwikkelen, bijvoorbeeld door een training 'project organisatie' te volgen. Deze kwaliteiten in samenhang met zijn voornemen om leidinggevende vaardigheden door middel van een cursus te ontwikkelen en het feit dat hij al in 2009 heeft gesolliciteerd naar een positie als leidinggevende, geven voldoende aanknopingspunten om er bij de schadebegroting vanuit te gaan dat [ verweerder ] zich in de toekomst voldoende zou hebben ontwikkeld om de functie hoofd technische dienst te kunnen vervullen. Ook het argument van Allianz dat de opleiding van [ verweerder ] niet voldoende zou zijn, omdat hij alleen LTS heeft en voor een leidinggevende functie minimaal MBO+ is vereist, legt onvoldoende gewicht in de schaal. Ervaring die is opgedaan in de praktijk is vaak van even groot belang als een diploma dat in het verleden is behaald. Daar komt bij dat [ verweerder ] gedurende zijn werkzame leven altijd cursussen is blijven volgen. De vraag of het hem ook werkelijk zou zijn gelukt om een baan als hoofd technische dienst te krijgen, kan niet met zekerheid worden beantwoord. Deze onzekerheid is inherent aan de begroting van toekomstige schade. Dat de functie bij Clip niet vacant was, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende reden om te oordelen dat [ verweerder ] nooit hoofd technische dienst zou zijn worden. Uit het cv van [ verweerder ] blijkt dat hij bereid en ook flexibel genoeg was om zijn werkzaamheden aan te passen aan veranderende omstandigheden. Zo heeft hij zijn opleiding aan de Middelbare Landbouwschool opgegeven om zijn vader te vervangen in het boerenbedrijf van zijn ouders en is hij een periode in Duitsland gaan werken. De rechtbank acht het dan ook goed denkbaar dat [ verweerder ] als er bij Clip geen perspectief meer voor hem was, bij een andere werkgever zou hebben gesolliciteerd. De sollicitatie bij Ikea naar de functie van hoofd technische dienst bevestigt dit. 

3.26. 
Dan moet vervolgens de vraag worden beantwoord met ingang van welke datum [ verweerder ] zou zijn begonnen in de functie van hoofd technische dienst. [ verweerder ] noemt het jaar 2012. De rechtbank acht dit een reëel uitgangspunt er mee rekening houdend 
dat [ verweerder ] vanaf 2009 stappen ondernam (sollicitatie en cursus) om in de toekomst een leidinggevende functie te kunnen krijgen. 

3.27. 
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat bij de schadeberekening als uitgangspunt heeft te gelden dat [ verweerder ] in de hypothetische situatie zonder ongeval met ingang van 1 januari 2012 een leidinggevende functie zou hebben gehad bij een werkgever. Voor de 
hoogte van zijn inkomen in die functie kan uit praktische overwegingen de functie hoofd technische dienst bij Clip als uitgangspunt worden genomen. 

3.28. 
Dat betekent dat er voor de te verrichten werkzaamheden, de toeslagen, de periodieke verhogingen, het maken van overuren, de mogelijkheid voor vrije tijd voor overuren, moet worden uitgegaan van de CAO bepalingen die gelden voor deze functie. Allianz heeft er op gewezen dat vanaf schaal 9 geen rekening wordt gehouden met overuren en dat als het eind van de schaal wordt bereikt geen salarisverhoging volgt. [ verweerder ] heeft dat niet tegengesproken. Bij de schadeberekening moet er daarom vanuit worden 
gegaan dat er geen overuren meer vergoed zullen worden. 

3.29. 
[ verweerder ] gaat er kennelijk vanuit dat hij in zijn functie als hoofd technische dienst in schaal 9 op dezelfde wijze in aanmerking komt voor de toeslagen die hij kreeg als medewerker technische dienst. Bij de toeslag voor het feit dat hij buiten kantooruren bereikbaar moest zijn is het niet zonder meer aannemelijk dat (ook) het hoofd van de technische dienst buiten de kantooruren beschikbaar moet zijn om calamiteiten op te lossen. [ verweerder ] had dan ook met concrete feiten en/of stukken moeten onderbouwen dat dit het geval is. [ verweerder ] heeft alleen op de zitting heel in het algemeen gezegd dat de oproepfunctie voor calamiteiten rouleert en dat het hoofd van de technische dienst daar ook aan mee deed. Dat is niet concreet genoeg om op basis daarvan aan te kunnen nemen dat hij in die functie dezelfde toeslagen zou krijgen. Evenmin is het zonder meer aannemelijk dat het hoofd van de technische dienst, als hij mee zou doen met deze diensten buiten kantoortijden, de keuze heeft om dit te compenseren in vrije tijd. 

3.30. 
Het zelfde geldt voor de persoonsgebonden toeslag die verband hield met de werkzaamheden op twee locaties. Het is niet aannemelijk dat [ verweerder ] deze zou hebben behouden als hoofd technische dienst, omdat het voor de hand liggend is dat hij in dat geval zou zijn gaan werken op de hoofdvestiging in Zutphen. Daar komt nog bij dat Allianz er op heeft gewezen dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat de persoonsgebonden toeslag zou zijn beëindigd na het einde van de reorganisatie in 2011. Zij heeft in dat verband gewezen op het re-integratie verslag van 22 juli 2011 waarin is vermeld ([ verweerder ]is [ verweerder ] ): 
"nu alle toeslagen verhuizing van het laboratorium naar Zutphen is gerealiseerd, zijn ook de toeslagen bij alle betrokkenen per 1 juli 2011 vervallen." 

En in het re-integratieverslag van 11 augustus 2011: 
"Brief van maandelijkse toeslag van 200 euro wordt aan [ verweerder ] overhandigd. [ verweerder ] begrijpt dat bedrag vervalt bij samengaan van labs in een vestiging

Uit deze informatie blijkt dat de persoonlijke toeslag van € 200,00 werd toegekend in verband met de situatie voorafgaand aan de reorganisatie en de verhuizing van het laboratorium naar Zutphen en na afronding van dat project is afgeschaft voor alle 
medewerkers van Clip. Kennelijk heeft [ verweerder ] destijds een brief gehad over de toekenning van deze toeslag. Als uit deze brief een andere reden van de toeslag zou blijken, of dat daaruit zou kunnen worden afgeleid dat de afschaffing van de toeslag voor iedereen gold, maar niet voor hem, had hij die brief in het geding kunnen brengen, maar dat heeft hij niet gedaan. 

3.31. 
Over de toeslag van vanwege Bedrijfshulpverlening (BHV -toeslag) vermeldt het re-integratieverslag slechts: 
"Ook BHV vervalt

Niet duidelijk is of deze mededeling enig verband houdt met de eerder genoemde reorganisatie. Dit is ook niet aannemelijk. Niet valt in te zien dat na de reorganisatie er geen behoefte meer zou zijn aan BHV -ers. [ verweerder ] heeft naar voren heeft gebracht dat deze toeslag destijds is geëindigd, omdat hij vanwege zijn beperkingen niet meer in staat was om als BHV -er op te treden. Dit is in de gegeven omstandigheden een plausibele reden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat hij als het ongeval hem niet zou zijn overkomen gedurende een aantal jaren deze toeslag zou hebben ontvangen. Daarbij is weer niet aannemelijk dat hij onafgebroken tot aan zijn pensioen als BHV -er zou blijven optreden. De rechtbank bepaalt de einddatum voor deze toeslag arbitrair op 1 januari 2015, het jaar waarin [ verweerder ] de 55 jarige leeftijd heeft bereikt. 

Schade wegens verlies aan neveninkomsten 

3.32. 
Partijen verschillen verder van mening of in de hypothetische situatie zonder het ongeval de bijverdiensten voor het klussen bij derden blijvend zou zijn. AIIianz wil dat deze werkzaamheden in een periode van zes jaar worden afgebouwd. [ verweerder ] gaat er vanuit 
dat hij tot zijn 60e nevenwerkzaamheden zou hebben verricht, maar dat hij deze vanaf zijn 55e zou hebben afgebouwd met een teruggang van € 500,00 per jaar. Omdat hij in 2010 is verhuisd naar een woning waaraan het nodige onderhoud gedaan moest worden zou hij in dat jaar geen neveninkomsten hebben ontvangen, omdat hij dan al zijn vrije tijd zou hebben besteed aan het opknappen van deze woning. [ verweerder ] heeft in een schema voor de periode tot en met 2020 zijn schade wegens verlies aan neveninkomsten weergegeven. 

3.33. 
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat [ verweerder ] zou zijn blijven bijklussen. Daarbij is ook van belang dat hij vanaf 2012 geen overuren meer zou hebben bij Clip, zodat dit wat betreft zijn tijdsbesteding goed te doen zou zijn. De vraag of er ook steeds voldoende aanbod zou zijn om deze inkomsten te verwerven kan niet met zekerheid worden beantwoord. Ook hierbij gaat het om de afweging van de goede en de kwade kansen die inherent is aan het bepalen van de toekomstige schade. De rechtbank weegt deze op dit punt in het voordeel van [ verweerder ] en zal daarom het door hem gegeven schema volgen, waarin de afbouw van de werkzaamheden in de loop van de tijd is meegenomen. 

3.34. 
Op grond van het voorgaande gelden voor het verlies aan arbeidsvermogen in de hypothetische situatie zonder ongeval de volgend uitgangspunten: 
voor de werkzaamheden bij Clip: 
- tot 1 januari 2012 dezelfde uitgangspunten als hiervoor in 3.23 zijn gegeven voor de feitelijke verdiensten 
- vanaf 1 januari 2012: 
- werkzaam als hoofd technische dienst bij Clip, zonder beloning voor overwerk, 
- toeslag voor werkzaamheden als BHV -er tot de leeftijd van 55 jaar, 
voor de nevenwerkzaamheden: 
- in het jaar 2010 geen inkomsten vanwege nevenwerkzaamheden, 
- in 2011 tot en met 2014 neveninkomsten van € 4.350,00 per jaar, 
- van 2015 tot 2020: de inkomsten vanwege de nevenwerkzaamheden verminderen met een bedrag van € 500,00 per jaar, 
- vanaf 2020: geen neveninkomsten meer. 

3.35.
Allianz heeft nog betoogd dat zij een vergoeding heeft verstrekt van € 10.000,00 voor het feit dat [ verweerder ] als gevolg van het ongeval minder in staat was om zelf te klussen aan zijn nieuwe woning, zodat er vanuit moet worden gegaan dat [ verweerder ] in 2010 geen nevenwerkzaamheden heeft gehad. Als Allianz hiermee wil aanvoeren dat dit bedrag in mindering moet worden gebracht op de voor nevenwerkzaamheden te betalen schade, gaat dit niet op. [ verweerder ] heeft in zijn eigen begroting al rekening gehouden met het feit dat hij in het jaar 2010 geen neveninkomsten zou hebben gehad, omdat hij in dat jaar in zijn eigen nieuwe huis zou moeten klussen, maar belangrijker nog is dat [ verweerder ] heeft tegengesproken dat het bedrag van € 10.000,00 was bedoeld als compensatie voor het verlies aan neveninkomsten. Volgens hem was dit een bijdrage in de kosten voor zijn verhuizing naar zijn nieuwe woning. Deze verhuizing was noodzakelijk omdat het huis van zijn nieuwe partner waarmee hij ging samenwonen niet geschikt (meer) was. Het was te klein en het huis had een steile trap. Het standpunt van [ verweerder ] dat het bedrag van € 10.000,00 bedoeld was als verhuiskosten wordt bevestigd door het schadeoverzicht dat Allianz heeft opgesteld (productie 34, schade overzicht IV) waarin dit bedrag is opgenomen als "kosten in verband met verhuizing". 

3.36. 
De vordering van [ verweerder ] om te bepalen dat Allianz, in het geval de WIA- uitkering als gevolg van een stelselwijziging komt te vervallen het eventuele nadeel alsnog aan hem moet vergoeden, zal worden afgewezen. Allianz heeft deze vordering gemotiveerd 
tegengesproken en erop gewezen dat de grote stelselwijzigingen achter de rug zijn en dat er gelet op het economisch klimaat niet is aan te nemen dat er weer grote stelselwijzigingen zullen komen. De rechtbank is het eens met deze weerlegging door Allianz. De vonnissen waar [ verweerder ] zich op beroept zijn gewezen in 2004 tot 2008, de periode dat het sociale zekerheidsstelsel volop in beweging was. [ verweerder ] heeft geen feiten genoemd waaruit zou kunnen blijken dat een dergelijke grote herziening op korte termijn valt te verwachten. [ verweerder ] wordt dit jaar 59 jaar, dat betekent dat hij (tot zijn pensioenleeftijd van 67 jaar) nog 8 jaar en 9 maanden aangewezen is op een WIA-uitkering. Het is algemeen bekend dat een stelselwijzigingen zoals destijds heeft plaatsgevonden van de WAO naar de WIA een langdurig proces is dat een lange voorbereiding vergt. Het is niet aannemelijk dat een dergelijke ontwikkeling in de komende jaren zal plaatsvinden. Deze vordering zal daarom bij gebrek aan belang worden afgewezen. 

De schade als gevolg van verlies aan zelfwerkzaamheid. 

3.37. 
Van der Ham heeft de arbeidsbehoefte voor het onderhoud van het huis en van de tuin in kaart gebracht. Van der Ham heeft er bij zijn beoordeling rekening mee gehouden dat het huis een twee-onder-een-kapwoning is en dat de tuin wat betreft de oppervlakte en 
inrichting afwijkt van een gemiddelde tuin. Een deel van de tuin is als moestuin in gebruik. Van der Ham komt op een tijdsbesteding van 502,7 uur per jaar (202,7 uur voor de klussen in en om de woning en 300 uur voor het onderhoud van de tuin). Volgens Allianz is het ondenkbaar dat [ verweerder ] deze werkzaamheden allemaal zou kunnen doen, gelet op het feit dat hij al zoveel tijd kwijt is met zijn werk bij Clip en zijn nevenwerkzaamheden. Voor de verschenen schade heeft [ verweerder ] volgens Allianz ook niet aangetoond dat hij zoveel kosten heeft gemaakt als hij heeft opgegeven. De verklaringen van derden die hebben opgegeven welke werkzaamheden zij voor [ verweerder ] hebben verricht zijn daarvoor onvoldoende. Daarom moet volgens Allianz voor zowel de verschenen schade als voor de toekomstige schade worden uitgegaan van de normbedragen die worden gehanteerd in de richtlijn zelfwerkzaamheid van de Lestelschaderaad. 

3.38. 
De rechtbank is er van overtuigd dat [ verweerder ] het onderhoud van zijn huis en tuin altijd grotendeels zelf heeft gedaan en dat hij dat in de toekomst, indien het ongeval niet zou zijn gebeurd, ook altijd zo zou zijn blijven doen. Op dit punt heeft [ verweerder ] voldoende onderbouwd dat de algemene norm van de Letselschaderaad niet een juiste maatstaf is. In die norm wordt uitgegaan van de werkzaamheden die een gemiddelde eigenaar van een woning in het algemeen verricht. Het is voldoende aannemelijk dat de werkzaamheden van [ verweerder ] boven die gemiddelde norm liggen. De rechtbank vindt het ook aannemelijk geworden dat [ verweerder ] de tijd nam om deze onderhoudswerkzaamheden naast zijn (over)werk bij Clip en zijn nevenwerkzaamheden te verrichten. De rechtbank gaat voorbij aan het argument van Allianz dat [ verweerder ] na de in de hypothetische situatie zonder ongeval, bovenop zijn overuren, een reistijd zou hebben van 12 uur per week vanwege de verhuizing van Clip naar Zutphen, zodat er nog minder tijd zou overblijven voor kluswerk. [ verweerder ] heeft dit weersproken en gesteld dat hij - zeker als hij promotie zou maken naar de functie van hoofd technische dienst - bereid zou zijn geweest om te verhuizen. De rechtbank ziet geen reden om daar anders over te denken. Bij de tijdsbesteding en de mogelijkheid tot het werken aan zijn eigen huis speelt het argument van [ verweerder ] dat hij van oorsprong een boerenzoon is die van aanpakken weet wel een belangrijke rol. Een kenmerk van het boerenbedrijf is dat het werk "nooit af' is en dat er naast de reguliere werkzaamheden die dagelijks terugkomen, altijd onderhoud- en reparatieklussen zijn. Dat neemt niet weg dat ook de beoordeling van het aantal noodzakelijke uren voor het onderhoud een Van den Ham een theoretisch karakter heeft, waarbij is uitgegaan van de situatie dat het huis en de tuin steeds in perfecte staat van onderhoud zijn en blijven. Het is de vraag of dit de norm is waaraan [ verweerder ] in het verleden altijd heeft voldaan en in de toekomst zou blijven voldoen. Verder is het niet zo dat [ verweerder ] als gevolg van het ongeval in het geheel geen werkzaamheden in en om het huis zou kunnen verrichten. [ verweerder ] heeft dit ook erkend, gelet op zijn stelling dat nog door Van der Ham in kaart moet worden gebracht wat zijn uitval is voor deze werkzaamheden als gevolg van het ongeval, waarbij volgens hem vervolgens een redelijk tarief moet worden bepaald. Ook als dit onderzoek wordt uitgevoerd blijft de uitkomst theoretisch. Bovendien is er veel tijd mee gemoeid, terwijl beide partijen er belang bij hebben dat er duidelijkheid komt. De rechtbank zal deze weg daarom niet volgen, maar bepalen dat de norm van de Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid het uitgangspunt is, waarbij die wordt verhoogd met een kwart van het normbedrag. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank voldoende recht gedaan aan enerzijds de omstandigheid dat de werkzaamheden van [ verweerder ] in en om het huis meer zijn dan gemiddeld, en anderzijds de omstandigheid dat de richtlijn er van uitgaat dat de betrokkene volledig is uitgevallen, terwijl het voor [ verweerder ] wellicht mogelijk is om de (lichtere) werkzaamheden (gedeeltelijk) te doen. 

3.39. 
Ook voor de verschenen schade zal de rechtbank bepalen dat moet worden uitgegaan van de normbedragen van de richtlijn die worden verhoogd met een kwart. De rechtbank geeft Allianz gelijk in haar standpunt dat [ verweerder ] niet heeft onderbouwd welke kosten hij heeft gemaakt. De verklaringen zijn anoniem en er wordt slechts in algemene bewoordingen omschreven welke werkzaamheden er zijn gedaan. De rechtbank ziet geen reden om in te gaan op het aanbod van [ verweerder ] om alsnog de werkzaamheden die zijn verricht in kaart te brengen. Daarvoor is het nu veel te laat. Bij de onderbouwing van de nevenwerkzaamheden die [ verweerder ] deed voor het ongeval heeft de rechtbank genoegen genomen met een algemene onderbouwing, omdat er wel begrip voor is dat [ verweerder ] er toen nog geen rekening mee hoefde te houden dat hij in het kader van deze schadezaak zijn werkzaamheden zou moeten verantwoorden. Dat geldt niet voor de werkzaamheden die na het ongeval voor hem zijn verricht door derden en waarvan hij verlangt dat Allianz deze kosten vergoed. 

3.40.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat voor de schade wegens verlies aan zelfwerkzaamheid moet worden uitgegaan van de normbedragen van de richtlijn, verhoogd met een kwart van dat bedrag. Daarbij geldt voor de verschenen schade het normbedrag (verhoogd met een kwart van dat bedrag) van het betreffende jaar en voor de toekomstige jaren het normbedrag (verhoogd met een kwart van dat bedrag) dat geldt voor het jaar 2019 (het jaar van de peildatum voor de kapitalisatie). De looptijd voor deze schade is tot de 75- jarige leeftijd van [ verweerder ] . 

De behoefte aan huishoudelijke hulp 

3.41.
Van der Ham heeft in zijn rapport ook het aantal uren bepaald dat noodzakelijk is voor de huishouding. Hij komt uit op 35,8 uur per week. Van der Ham heeft in zijn rapport niet vermeld of en zo ja welk gedeelte van deze uren aan [ verweerder ] moeten worden toegerekend. [ verweerder ] stelt dat, indien het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden, hij en zijn partner deze uren in de huishouding gelijkelijk zouden hebben verdeeld, zodat hij 17 uur en 54 minuten voor zijn rekening zou hebben genomen. Volgens [ verweerder ] moet aan Van der Ham een nadere opdracht worden gegeven om te beoordelen tot welke huishoudelijke werkzaamheden hij als gevolg van zijn beperkingen na het ongeval nog in staat is. De rechtbank ziet geen reden om een dergelijk onderzoek te laten verrichten. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om aan te kunnen nemen dat [ verweerder ] het ongeval weggedacht substantieel aan het huishouden zou hebben bijgedragen. Daarbij is de volgende afweging gemaakt. Bij de nevenwerkzaamheden is de redenering van [ verweerder ] gevolgd dat hij structureel en gedurende lange tijd zijn neveninkomsten zou houden, hoewel daarvoor geen harde cijfers voorhanden waren en bij de onderhoudswerkzaamheden is uitgegaan van een aanzienlijk hoger bedrag dan de normering van de lestelschade richtlijn. De rechtbank heeft de balans bij deze werkzaamheden in het voordeel van [ verweerder ] laten doorslaan, omdat dit recht doet aan zijn affiniteit voor technische en onderhoudsklussen en aannemelijk is geworden, dat hij daarvoor over voldoende tijd beschikte en zijn tijd daaraan ook zou hebben besteed als het ongeval hem niet was overkomen. Dat is voor de werkzaamheden in het huishouden niet het geval. De rechtbank geeft Allianz gelijk dat uitgaande van de tijdsbesteding van [ verweerder ] aan deze klussen voor derden en onderhoudswerkzaamheden aan het huis en de tuin, naast zijn fulltime baan bij Clip een grote bijdrage van [ verweerder ] niet voor de hand ligt. Allianz heeft betwist dat de partner van [ verweerder ] vanwege haar medische toestand in het geheel niet tot huishoudelijke werkzaamheden in staat zou zijn. Allianz heeft in dat kader er ook op gewezen dat zij een eigen praktijk heeft voor voetverzorging en massage, waarin zij gemiddeld 20 uur werkt. [ verweerder ] is daar niet op ingegaan. Alles bij elkaar genomen is er meer reden om te veronderstellen dat in de situatie zonder ongeval de partner van [ verweerder ] het grootste aandeel in het huishouden zou hebben gehad en dat zij - gelet op de tijdsbesteding van hen beiden - ook zonder het ongeval voor de zwaardere huishoudelijke werkzaamheden een professionele hulp zouden hebben ingeschakeld. Daar komt nog bij dat [ verweerder ] met zijn beperkingen als gevolg van het ongeval wel in staat moet worden tot lichte huishoudelijke werkzaamheden. De rechtbank volgt Allianz daarom in haar begroting van de schade voor huishoudelijke hulp op een jaarschade van € 1.250,00 ( twee uur per week voor € 12,50 per uur). 

3.42. 
Voor de verschenen schade tot en met 2016 heeft Allianz een bedrag van€ 12.767,50 erkend (zie nr. III van het schadeoverzicht van Allianz) Op grond van dezelfde redenering als voor de kosten van zelfwerkzaamheid is de rechtbank het ook op dit punt eens met Allianz dat [ verweerder ] met de algemene verklaringen die hij heeft overgelegd niet heeft aangetoond dat hij de door hem gevorderde kosten voor huishoudelijke hulp werkelijk heeft gemaakt. 

3.43. 
Het voorgaande leidt er toe dat de kosten voor huishoudelijke hulp tot en met 2016 worden begroot op een bedrag van € 12.767,50 en voor de jaren 2017 tot de 75-jarige leeftijd van [ verweerder ] moet worden uitgegaan van eenjaarschade van € 1.250,00 

De kosten van het eigen risico van de ziektekostenverzekering 

3.44.
[ verweerder ] vordert een bedrag van € 9.037,35 vanwege het door hem te betalen eigen risico van zijn ziektekostenverzekering (€ 350 tot € 385 per jaar). Ter zitting is besproken dat [ verweerder ] vanwege de gevolgen van het ongeval wekelijks de fysiotherapeut bezoekt. Hij moet de kosten van de eerste bezoeken zelf betalen, totdat de hoogte van zijn eigen risico is bereikt. De rechtbank is van oordeel dat [ verweerder ] hiermee heeft aangetoond dat de kosten van het eigen risico een schadepost is als gevolg van het ongeval. Allianz zal deze schade moeten vergoeden. 

De kosten van vitaminesupplementen 

3.45.
[ verweerder ] vordert een bedrag van € 5.304,00 als kosten van vitaminesupplementen, die hij gebruikt op advies van zijn revalidatiearts Boomkamp. De rechtbank zal deze schadepost afwijzen. Weliswaar blijkt uit een brief van zijn huisarts dat [ verweerder ] op advies van Boomkamp vitamine C gebruikt, maar de rechtbank is het eens met Allianz dat [ verweerder ] had moeten aantonen dat dit vitaminegebruik hem werkelijk het door hem gevorderd bedrag van € 220,00 per jaar kostte. [ verweerder ] heeft daarvan echter geen bewijs overgelegd. 

De kosten van orthopedische schoenen 

3.46. 
[ verweerder ] vordert een bedrag van € 68.713,50 als kosten voor orthopedische schoenen. Hij stelt dat hij bij zijn zorgverzekering een maal per 15 maanden schoenen mag declareren. [ verweerder ] stelt dat hij in het verleden weinig kosten hoefde te maken voor 
schoenen, omdat hij twee paar veiligheid- en werkschoenen kreeg van Clip. Daarom gaf hij maar € 60,00 per jaar uit voor zijn schoenen. 

3.47.
Volgens Allianz heeft [ verweerder ] niet onderbouwd dat hij werkelijk het door hem genoemde bedrag van gemiddeld € 2.850,00 per jaar beeft uitgegeven voor orthopedische schoenen en dit bedrag daaraan ook in de toekomst zal moeten besteden. 

3.48. 
Allianz heeft niet betwist dat de ziektekostenverzekeraar de door [ verweerder ] genoemde norm hanteerde en ook de rechtbank zal daarvan uitgaan. De rechtbank is het eens met [ verweerder ] dat het feit dat de ziektekostenverzekering deze norm heeft gesteld 
niet zonder meer betekent dat hij in het geheel geen schade lijdt vanwege het feit dat hij is aangewezen op orthopedische schoenen. In de eerste plaats heeft Allianz erkend dat voor de schoenen die op grond van de ziektekostenverzekering werden vergoed een bedrag van € 141,50 voor rekening van [ verweerder ] bleef. Dat bedrag is dus in elk geval een schadepost die moet worden vergoed. 

3.49. 
Verder is de vergoeding door de ziektekostenverzekering van 1 paar schoenen in 15 maanden een minimumnorm. Het is dan ook de vraag ofmet deze norm is voldaan aan de behoefte van [ verweerder ] zoals die was vóór het ongeval. De stelling van [ verweerder ] dat hij drie paar schoenen per jaar nodig heeft vindt de rechtbank echter niet reëel. Weliswaar stelt hij dat hij in het verleden steeds over drie paar schoenen beschikte, maar het is niet duidelijk hoeveel jaar hij met die schoenen deed. Dat hij jaarlijks van Clip nieuwe schoenen kreeg heeft hij niet aangetoond. Daar komt bij dat de orthopedische schoenen niet zo snel zullen slijten als de schoenen die hij in het verleden voortdurend tijdens zijn (klus)werkzaarnheden droeg. Verder is het feit dat [ verweerder ] destijds maar € 60,00 uitgaf voor de schoenen die hij buiten zijn werk droeg een aanwijzing dat hij het niet van groot belang vond om over meerdere 'nette' schoenen te kunnen beschikken. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de schade van [ verweerder ] voldoende is vergoed als zijn eigen bijdrage voor de orthopedische schoenen wordt betaald en dat hij steeds over twee paar schoenen kan beschikken die niet zijn versleten. 

3.50. 
De rechtbank beschikt niet over voldoende duidelijke aanknopingspunten om het hiervoor gegeven uitgangspunt in concrete bedragen te vertalen. Productie 48 (overzicht zorgkosten) vermeld een bedrag van € 1.920,00 voor "hulpmiddelen", echter zonder daarbij 
te noemen dat dit (hele bedrag) betrekking heeft op de orthopedische schoenen. Productie 47 "te verhalen ziektekosten declaraties" vermeld een bedrag van € 639,00. Bij dit bedrag staat expliciet vermeld dat het gaat om orhtopedisch schoeisel. De rechtbank gaat er vanuit dat partijen op dit punt in gezamenlijk overleg het schadebedrag zullen kunnen bepalen. 

De kosten voor de fysiotherapeut 

3.51. 
Het gevorderde bedrag van € 10.000,00 voor de kosten van fysiotherapie wordt afgewezen. Nadat het bedrag voor het eigen risico is voldaan zijn de kosten van fysiotherapie voor de rest van het jaar gedekt door de ziektekostenverzekering. Deze kosten 
zijn dus geen schade voor [ verweerder ] . 

Extra reiskosten 

3.52.
[ verweerder ] vordert een bedrag van € 9.161,00 als extra reiskosten. De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Het is weliswaar aannemelijk dat [ verweerder ] extra kosten heeft omdat hij wekelijks naar de fysiotherapeut gaat, maar hij heeft geen enkel 
aanknopingspunt gegeven om te kunnen beoordelen welke bedragen daarmee wekelijks zouden zijn gemoeid. Het argument van [ verweerder ] dat hij niet alle schadespecificaties overlegt, omdat het dossier al zo omvangrijk is onvoldoende reden om deze schadepost in het geheel niet te onderbouwen. [ verweerder ] had op zijn minst kunnen aangeven waar de fysiotherapeut is gevestigd en hoeveel kilometer hij voor een bezoek moet afleggen. Dit heeft hij niet gedaan. Hetzelfde geldt voor het bezoek aan de orthopedisch schoenmaker. De rechtbank ziet geen reden om [ verweerder ] alsnog de gelegenheid te geven dit nader te onderbouwen. 

Sociale kilometers en extra kosten voor de vakantie 

3.53. 
[ verweerder ] vorder een bedrag van € 5.365 voor 'sociale kilometers' (bezoeken aan vrienden en bekenden) en een bedrag van € 44.920,00 als extra vakantiekosten. Deze beide schadeposten zijn gebaseerd op de omstandigheid dat [ verweerder ] als gevolg van het ongeval geen motor meer kan rijden. In het verleden gebruikte hij de motor voor bezoek aan familie en voor de vakantie. [ verweerder ] heeft een camper aangeschaft om op vakantie te kunnen gaan. [ verweerder ] heeft in een overzicht (productie 50) het verschil in kosten voor het rijden met de motor en het rijden met de camper aangegeven. 
Ter zitting is besproken dat - anders dan Allianz veronderstelde - [ verweerder ] voor het ongeval niet beschikte over een camper. De rechtbank vindt het wel aannemelijk dat de camper is aangeschaft als alternatief voor de motor. Het is echter ook begrijpelijk dat 
Allianz niet bereid is om zonder meer alle meerkosten van het gebruik van de camper voor haar rekening te nemen. Het gaat om een fors aankoopbedrag van € 86.740,00, waarvoor [ verweerder ] gelet op de verschuldigde rente van 3% kennelijk een lening heeft afgesloten. Als [ verweerder ] van mening was dat Allianz alle meerkosten van de aanschaf van de camper moet vergoeden had het voor de hand gelegen om voordat hij deze grote uitgave deed in overleg te treden met Allianz. Door dit niet te doen heeft hij Allianz de mogelijkheid ontnomen om enige invloed uit te oefenen op deze schadepost. Daar komt bij dat [ verweerder ] ook voordeel heeft van de camper. Zoals Allianz heeft opgemerkt bespaart hij de kosten van de tweede motor. Verder bespaart hij mogelijk de kosten van logies, omdat hij in de camper kan slapen. De goede en kwade kansen afwegend is het ook niet uit te sluiten dat [ verweerder ] en zijn partner in de toekomst niet meer met de motorfiets op vakantie zouden zijn gegaan en wellicht een camper hadden aangeschaft. Bovendien biedt de aanschaf van de elektrische fiets, zie hiema bij 3.58 een compensatie voor de korte afstanden. Alles afwegende vindt de rechtbank het in de gegeven omstandigheden redelijk dat Allianz een kwart van de door [ verweerder ] genoemde meerkosten draagt. Dat betekent dat Allianz van de totale vordering voor de sociale kilometers en vakantiekosten in totaal een bedrag van (afgerond) € 12.500,00 vergoedt. 

De immateriële schadevergoeding 

3.54.
[ verweerder ] vordert een bedrag van € 40.000,00 aan immateriële schadevergoeding. Allianz heeft een bedrag van € 17.500 aan immateriële schade vergoed. 

3.55.
De rechtbank is van oordeel dat met een bedrag van € 25.000,00 aan immateriële schadevergoeding recht wordt gedaan aan het leed dat [ verweerder ] door het ongeval is toegebracht. Daarbij is in aanmerking genomen dat [ verweerder ] door zijn fysieke 
beperkingen als gevolg van het ongeval zijn bezigheden die voor hem van groot belang waren: zijn werk, zijn kluswerkzaamheden, het werken in de tuin en zijn hobby motorrijden niet meer kan doen. Bij de bepaling van dit bedrag heeft de rechtbank ook rekening 
gehouden met gevallen met vergelijkbare ongevalsgevolgen. 

3.56. 
Bij de betaling op 1 januari 2017 heeft Allianz een bedrag van € 17.500,00 aan immateriële schadevergoeding voldaan, zodat nog een bedrag van € 7.500 resteert. De wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding is verschuldigd vanaf de datum van het ongeval, waarop deze schade is aangevangen. Bij het reeds betaalde bedrag is niet de wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval vergoed. Daarom moet Allianz de volgende bedragen aan immateriële schadevergoeding voldoen: 
De wettelijke rente over het bedrag van € 17.500,00 vanaf 16 april 2009 tot 1 januari 2017 
Het bedrag van € 7.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 april 2009 tot de dag van betaling daarvan. 

De 'overige kosten' 

3.57. 
[ verweerder ] vordert een bedrag van € 14.000,00 voor 'overige kosten'. Allianz heeft betwist dat hij de gevorderde kosten werkelijk heeft gemaakt en/of dat deze kosten kunnen worden toegerekend aan het ongeval. 

3.58.
[ verweerder ] heeft voor de gevorderde kosten de volgende bewijsstukken overgelegd (productie 72): een gehandicaptenparkeerkaart, twee elektrische fietsen, een aangepast bed en ergonomische stoelen in de auto. De kosten en de noodzaak voor de 
gehandicaptenparkeerplaats zijn voldoende onderbouwd. Deze schadepost zal worden toegewezen. De kosten van één elektrische fiets zijn eveneens voldoende onderbouwd. Allianz heeft niet betwist dat de aanschafprijs van de elektrische fiets € 3.200,00 bedraagt. 
Bovendien heeft [ verweerder ] een brief overgelegd van de fietsenhandelaar waarin wordt uitgelegd dat hij vanwege zijn beperking aangewezen is op het duurdere type elektrische fiets. Het bedrag van € 3.200,00 voor de aanschaf van deze fiets zal daarom door Allianz moeten worden vergoed. De kosten van de elektrische fiets voor de partner van [ verweerder ] komt niet voor vergoeding in aanmerking. In deze tijd is de aanschaf van een elektrische fiets geen bijzondere uitgave. Het is dan ook heel aannemelijk dat de partner van [ verweerder ] - gelet op haar gezondheid, die volgens [ verweerder ] niet erg goed is - ook zonder het ongeval een elektrische fiets zou hebben gekocht.

De kosten voor een nieuw bed zullen worden afgewezen. [ verweerder ] heeft niet onderbouwd dat er een aan het ongeval toe te rekenen medische noodzaak is voor de aanschaf van dit bed. Hetzelfde geldt voor het plaatsen van ergonomische stoelen in de auto. Uit de beperkingenlijst in het rapport van Burgers (zie hiervoor in 3.5) blijkt niet dat speciale aanpassingen nodig zijn voor het zitten. 
Voor de overige kosten die [ verweerder ] heeft genoemd zijn geen stukken overgelegd. De stelling van [ verweerder ] dat dit niet nodig is omdat hij in het verleden reeds specificaties aan Allianz heeft toegestuurd, kan niet worden gevolgd. De vorderingen kunnen in deze procedure bij de rechtbank alleen worden toegewezen als deze met voldoende concrete feiten en stukken zijn onderbouwd. 

3.59. 
Op grond van het voortgaande is de rechtbank van oordeel dat Allianz een bedrag van in totaal € 3.246,25 (€3.200,00 voor de elektrische fiets en € 46,25 voor de gehandicaptenparkeerkaart) moet vergoeden. Allianz heeft niet tegengesproken dat zij de wettelijke rente over deze overige kosten is verschuldigd. Deze zal zij dus ook moeten voldoen met ingang van 7 april 2017, zoals [ verweerder ] heeft gevorderd. 

De buitengerechtelijke kosten 

3.60. 
Allianz heeft reeds een bedrag van € 73.000,00 aan buitengerechtelijke kosten vergoed voor de werkzaamheden van mr. Koeleman. De vordering van [ verweerder ] dat de rechtbank voor recht verklaart dat Allianz - in het geval de erfgenamen van mr. Koeleman 
en/of de vereffenaar van zijn kantoor hem alsnog aanspreken op openstaande facturen- verplicht is deze buitengerechtelijke kosten te voldoen zal worden afgewezen. Deze vordering is te vaag en toewijzing daarvan leidt ertoe dat Allianz verplicht zou zijn om zonder nadere beoordeling of is voldaan aan de redelijkheidstoets de kosten te voldoen. Dat neemt niet weg dat Allianz de buitengerechtelijke kosten die [ verweerder ] voor de voortgang van de onderhandelingen nu nog maakt, zal moeten voldoen voor zover deze kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. 

De belastinggarantie en rente over het op 1 januari 2017 betaalde bedrag 

3.61.
In het verweerschrift tegenvordering heeft Allianz zich bereid verklaard om een belastinggarantie te verstrekken. De rechtbank heeft geen reden om te veronderstellen dat Allianz deze toezegging niet zal nakomen. [ verweerder ] heeft dan ook geen belang (meer) 
bij deze vordering. 

3.62. 
In dit verweerschrift heeft Allianz erkend dat zij vanaf 1 januari 2017 rente verschuldigd is over het betaalde bedrag van € 143.368,26 en zij heeft toegezegd deze rente te betalen aan [ verweerder ] . Ook op dit punt heeft de rechtbank geen reden om te veronderstellen dat Allianz deze toezegging niet zal nakomen. Daarom geldt ook voor deze vordering dat [ verweerder ] daar geen belang (meer) bij heeft. 

Slotsom 

3.63. 
De rechtbank heeft in dit vonnis de uitgangspunten voor de berekening van de schade vastgesteld. De rechtbank geeft partijen in overweging opnieuw te trachten op basis van deze uitgangspunten in gezamenlijk overleg tot afwikkeling van de schade te komen. De 
rechtbank zal daartoe bepalen dat partijen op een termijn van twee maanden of zoveel eerder als mogelijk, de rechtbank informeren of zij daarin zijn geslaagd. Indien partijen niet tot een gezamenlijke regeling komen verzoekt de rechtbank hen duidelijk aan te geven of en zo ja op welke punten zij wel overeenstemming hebben bereikt en welke geschilpunten er nog resteren. De rechtbank zal dan (voor de resterende geschilpunten) NRL verzoeken om op basis van de in dit vonnis bepaalde uitgangspunten een schadeberekening te maken. 

4. 
De beslissing 

De rechtbank, 

4.1. 
Bepaalt dat partijen uiterlijk op 27 mei 2019, ofzo veel eerder als mogelijk, de rechtbank mee delen wat de stand van zaken is; 

4.2. 
houdt iedere verdere beslissing aan. 

Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2019.


Met dank aan de heer mr. J. Roth, SAP Letselschade Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBMNE-270319