Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 130319

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBAMS-130319

vonnis 

RECHTBANK AMSTERDAM 
Afdeling privaatrecht 

zaaknummer / rolnummer: CI13/657939/HA ZA 18 .. 1213 

Vonnis van 13 maart 2019 . 

in de zaak van 
[ eiser ] , 
wonende te [ woonplaats ] , 
eiser, 
advocaat mr. B. Wernik te Haarlem, 

tegen 

de stichting 
STICHTING OLVG, 
gevestigd te Amsterdam, 
gedaagde, 
advocaat mr. O.L. Nunes te Utrecht. 

Partijen zullen hierna [ eiser ] en het OLVG worden genoemd. 

1. 
De procedure 

1.1. 
Het verloop van de procedure blijkt uit: 
- de dagvaarding van 14 november 2018, 
- de akte overlegging van stukken van [ eiser ] met producties, 
- de conclusie van antwoord met producties, 
- de e-mail van de rechtbank van 15 januari 2019 waarin [ eiser ] wordt verzocht te reageren op de punten 25 tot en met 31 en 71 en 72 van de conclusie van antwoord, 
- de e-mail van 5 februari 2019 met daarin een reactie van [ eiser ] . 

1.2. 
De rechtbank heeft bij rolbeslissing van 20 februari 2019 geoordeeld dat in deze zaak geen comparitie van partijen zal plaats te vinden noch dat de zaak zal worden verwezen naar de rol voor repliek en dupliek. Bij e-mail van 15 januari 2019 heeft de rechtbank immers [ eiser ] uitdrukkelijk verzocht te reageren op het procedurevoorstel van het OLVG om aanstonds vonnis te wijzen. [ eiser ] heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt en enkel meegedeeld zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft [ eiser ] bij de e-mail van 15 januari 2019 gelegenheid gehad te reageren op hetgeen het OLVG naar voren heeft gebracht ten aanzien van de deelgeschilprocedure die reeds tussen partijen heeft plaatsgevonden. Gelet daarop en op hetgeen hierna wat die deelgeschilprocedure betreft wordt overwogen, heeft de rechtbank het niet opportuun geacht een comparitie van partijen te laten plaatsvinden dan wel repliek/dupliek toe te staan. Dit betekent dat in deze zaak direct vonnis is bepaald. 

2. 
De feiten 

2.1. 
[ eiser ] is op 22 november 2012 door een oogarts verbonden aan het OLVG voor staar aan zijn rechteroog geopereerd. Na deze operaties zijn complicaties opgetreden. 

2.2. 
Op 14 augustus 2012 is [ eiser ] bij de huisarts geweest vanwege problemen aan zijn prostaat. Hij heeft van de huisarts de medicijnen Alfuzosine en Ciprofloxacine voorgeschreven gekregen. Het middel Alfuzosine heeft als bijwerking dat bij een staaroperatie problemen kunnen ontstaan.

2.3. 
Voorafgaand aan de operatie heeft op 2 oktober 2012 een screening plaatsgevonden. Die screening bestond onder meer uit een gesprek met de oogarts. Op de vragenlijst naar aanleiding van dit gesprek staat met een kruisje aangegeven dat [ eiser ] geen prostaatmedicatie gebruikt. 

2.4. 
De operatie op 22 november 20 12 werd gecompliceerd door een IFIS (Intra Operative Floppy Iris Syndrome = irisprolaps). 

2.5. 
[ eiser ] is sinds 2016 na drie hersteloperaties aan zijn rechteroog blind geworden. Na een vijfde operatie is hij aangewezen op een kunstoog. 

2.6. 
Bij verzoekschrift van 10 juli 2015 is [ eiser ] een deelgeschilprocedure gestart, [ eiser ] heeft in die procedure onder meer verzocht dat het OLVG aansprakelijk wordt gesteld voor alle schade als gevolg van de operatie van 22 november 2012 en dat aan hem een voorschot op de schade van € 25.000,- wordt betaald. 

2.7. 
Bij beschikking van 3 december 2015 heeft deze rechtbank geoordeeld dat het OLVG niet aansprakelijk is voor de gestelde schade en deze verzoeken van [ eiser ] afgewezen. Zij heeft daartoe, voor zover van belang, het volgende overwogen: 
"( ... ) 4.5. De klachten over de formulering van de vragen op de vragenlijst(en) kunnen niet slagen. [ eiser ] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat hem in het gesprek voorafgaand aan zijn operatie gevraagd is of hij (op dat moment) medicatie voor zijn prostaat gebruikte en of hij (in het verleden) medicatie voor zijn prostaat heeft gebruikt. Dat is de informatie die van belang was en daar is in het gesprek kennelijk en (naar het oordeel van de Rechtbank) voldoende duidelijk naar gevraagd. [ eiser ] heeft-- zo verklaart hij - "nee" geantwoord, omdat hem niet duidelijk was dat de medicatie die hem was voorgeschreven, medicatie voor zijn prostaat was. Niet valt in te zien hoe een andere formulering van dezelfde vragen op de vragenlijst tot een ander (juist) antwoord had geleid op de vragenlijst of in het gesprek voorafgaand aan de operatie. Eventuele onduidelijkheid in de vragenlijst, is derhalve weggenomen doordat in het gesprek voorafgaand aan de operatie gericht gevraagd is naar de relevante informatie. 

4.6, [ eiser ] voert aan dat een dergelijke vergissing of onduidelijkheid bij een leek als [ eiser ] te verwachten is en dat het OVLG - gelet op de kelderluik-criteria- eenvoudige maatregelen had kunnen en moeten nemen, bijvoorbeeld door een algemene vraag te stellen of de medicatiehistorie op te vragen bij apotheek of behandelaars. 

4.7. De rechtbank overweegt als volgt. De in de jurisprudentie ontwikkelde maatstaf voor de beantwoording van de vraag of gevaarzettend handelen onrechtmatig is, is hier niet aan de orde. Het gaat om een medische behandeling van [ eiser ] en de vraag of zijn oogarts - en in het verlengde daarvan, het OVLG - heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam arts mocht worden verwacht. De rechtbank. oordeelt als volgt. Er is gericht gevraagd naar relevante informatie. De kans op een misverstand is niet zo groot geworden dat de oogarts (ook) in algemene termen vragen had moeten vragen naar medicatie of informatie had moeten opvragen. Dat geen algemene vraag naar medicatie is gesteld of dat dat de oogarts geen informatie heeft opgevraagd bij de huisarts of de apotheek, is daarom geen fout van de oogarts geweest. Aan [ eiser ] is gevraagd of hij in het verleden medicatie voor zijn prostaat heeft gebruikt. De oogarts had mogen verwachten dat [ eiser ] - ook als leek- in staat zou zijn om die vraag adequaat te beantwoorden. Bijzondere omstandigheden die dit anders zouden kunnen maken zijn gesteld noch gebleken. Eventuele misverstanden over welk medicijn [ eiser ] waarvoor heeft gebruikt zijn de oogarts in dit geval niet aan te rekenen. 

4,8. Uit het voorgaande volgt dat het OLVG niet aansprakelijk is voor de gestelde schade. Dat deel van het verzoek zal daarom worden afgewezen. ( ... )" . 

3. 
Het geschil 

3 .1. 
[ eiser ] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het OLVG veroordeelt tot betaling van: 
I. de door [ eiser ] geleden en te lijden schade, nader op te maken hij staat, 
II een voorschot van € 25.000,- op de schade, 
III. de proceskosten. 

3.2.
[ eiser ] stelt,- kort weergegeven - dat het OLVG aansprakelijk is voor de door hem geleden schade als gevolg van de operatie. Van een zorgvuldig handelend arts had immers mogen worden verwacht dat hij zou beschikken over een actueel medicatieoverzicht van de apotheek voordat hij de operatie zou uitvoeren. Daarbij doet [ eiser ] een beroep op protocollen van andere ziekenhuizen die zulks bepalen. Doordat de oogarts niet wist dat [ eiser ] het medicijn Alfuzosine gebruikte, zijn adequate voorzorgsmaatregelen niet genomen en is de kans op succes van de operatie aanzienlijk verkleind. De schade die [ eiser ] als gevolg daarvan heeft geleden bestaat uit onder meer parkeerkosten, reiskosten, medische kosten, verlies arbeidsvermogen en smartengeld. Deze schade dient het OLVG aan hem te vergoeden, aldus steeds [ eiser ] . 

3.3. 
OLVG voert verweer. 

3.4. 
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 

4. 
De beoordeling 

4.1. 
Het geschil tussen partijen richt zich op de vraag of het OLVG aansprakelijk is voor de schade die [ eiser ] als gevolg van de operatie heeft geleden en of het OLVG is gehouden die schade te vergoeden. In de reeds eerder tussen partijen gevoerde deelgeschilprocedure stond deze vraag ook centraal. De rechtbank heeft in die procedure geoordeeld dat het OLVG niet aansprakelijk is voor de gestelde schade. Aan deze beslissing is- zoals het OLVG terecht heeft aangevoerd - de rechtbank in deze bodemprocedure op grond van artikel 1019cc van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv) op dezelfde wijze gebonden als in het geval dat die beslissing in een tussenvonnis zou zijn genomen. In de deelgeschilprocedure is immers uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist op geschilpunten betreffende de materiële rechtsverhouding van partijen, namelijk op de vraag of het OLVG aansprakelijk is voor de gestelde schade. Gelet hierop is - anders dan [ eiser ] (bij het in 1.1 genoemde e-mailbericht) heeft gesteld - deze beslissing wel degelijk een bindende eindbeslissing. Een dergelijke beslissing wordt enkel heroverwogen indien is gebleken dat die op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag is genomen. Daartoe heeft [ eiser ] echter in het geheel niets gesteld. Hij heeft enkel - anders dan in zijn verzoekschrift - naar voren gebracht dat van een zorgvuldig handelend arts mag worden verwacht dat hij beschikt over een actueel medicatieoverzicht van de apotheek voordat hij een operatie uitvoert. Die enkele stelling is - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - echter onvoldoende om te concluderen dat de beslissing in deelgeschil is gegrond op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Bovendien is de juistheid van de stelling door het OLVG uitdrukkelijk betwist en heeft zij genoegzaam toegelicht dat in dit kader niet kan worden aangesloten bij de protocollen van andere ziekenhuizen omdat die niet de professionele standaarden voor oogartsen in 2012 weergeven. 

4.2. 
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank geen aanleiding ziet terug te komen van de in de deelgeschil proceduregenomen beslissing dat het OLVG niet aansprakelijk is voor de door [ eiser ] geleden scbade. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen. 

4.3. 
[ eiser ] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van OLVG worden begroot op: 
- griffierecht € 1.950 
- salaris advocaat € 695 (1 punt x tarief € 695) + 
totaal € 2.645 

4.4. 
Verder zal [ eiser ] worden veroordeeld in de nakosten voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden begroot op de wijze zoals in de beslissing vermeld. 

5. 
De beslissing 

De rechtbank 

5.1. 
wijst de vorderingen af, 

5.2.
veroordeelt [ eiser ] in de proceskosten, aan de zijde van OLVG tot op heden begroot op € 2.645,00,

5.3.
veroordeelt [ eiser ] de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [ eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak. 

Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Bockwinkel, rechter, bijgestaan door mr. H.D. Coumou, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2019. 

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBAMS-130319