Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 040220

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2020/RBDHA-040320

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/57729I / HA ZA 19-772

Vonnis van 4 maart 2020 (bij vervroeging)

in de zaak van

[X.] , te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. [X.] te [plaats],

tegen

[ gedaagde ] te [ woonplaats ] ,
gedaagde,
advocaat mr. K. Aantjes te Rijswijk Zh.

Partijen zullen hierna Witlox (in mannelijk enkelvoud) en [ gedaagde ] genoemd worden.

1.
De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit
- de dagvaarding tevens opzegging van 5 juli 2019, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 18 september 2019 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van de op 5 februari 2020 gehouden comparitie van partijen.

1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. [ gedaagde ] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 13 februari 2020. Deze brief maakt deel uit van het procesdossier en het vonnis wordt gewezen met inachtneming van deze brief, voor zover het correcties van feitelijke aard betreft.

1.3.
Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis nader bepaald op heden.

2.
De feiten

2.1.
Op 19 juni 2014 is [ gedaagde ] slachtoffer geworden van een verkeersongeval. Zij heeft daarbij letsel opgelopen. Haar rechtsbijstandsverzekeraar ARAG heeft op haar verzoek ASR als WA-verzekeraar aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. ASR heeft de aansprakelijkheid op 30 december 2014 erkend. Vervolgens heeft ARAG namens [ gedaagde ] met ASR een schaderegelingstraject in gang gezet.

2.2.
In de bij de e-mail van 23 september 2015 van ARAG aan [ gedaagde ] gevoegde schadestaat wordt voor de daarin omschreven schadeposten een totaalschade van € 10.193,43 genoemd.

2.3.
In oktober 2015 heeft X., in de persoon van mr. X., de behandeling van het schaderegelingstraject van [ gedaagde ] van ARAG overgenomen. Op 8 oktober 2015 hebben [ gedaagde ] en X. daartoe de volgende door mr. X. opgestelde overeenkomst ondertekend:
"Overeenkomst/machtiging
[ gedaagde ] machtigt hierbij en komt overeen met [X.], het volgende:
I. Het opvragen van alle (medische) informatie die [X.] nodig vindt voor een optimale behandeling van uw letselschadezaak.
2. Het voeren van onderhandelingen met de wederpartij over de hoogte van de schadevergoeding en de afwikkeling van uw letselschadezaak.
3. Indien geen overeenstemming met de wederpartij valt te bereiken over erkenning van aansprakelijkheid en/of betaling van schadevergoeding machtigt u [X.] voor het (doen) opstarten van een gerechtelijke procedure,
4. Het op de (derden) rekening van[X.] ontvangen, doorbetalen en zo nodig verrekenen van de aan u toekomende schadevergoedingen en kosten zoals in punt 5 genoemd.
5. Het rechtstreeks aan de wederpartij declareren van de buitengerechtelijke kosten die Mr X. in uw zaak heeft gemaakt. De kosten vangen aan op het moment van het eerste contact tussen u en [X.], en zijn gebaseerd op het standaarduurtarief van 325,-- euro, excl. 6% kantoorkosten. verschotten en BTW.
Deze kosten worden door u bij voorbaat aan [X.] overgedragen en dus niet bij u 
in rekening gebracht
6. Bovengenoemde financiële afspraken zijn alleen van toepassing indien de wederpartij aansprakelijkheid erkent of bereid is uw letselschade te betalen.

Aldus in tweevoud opgemaakt en ondertekend:

Opdrachtgever
[handtekening [ gedaagde ]

Opdrachtnemer [X.]
[handtekening mr. X.]
"

2.4.
Op 25 juli 2017 heeft de secretaresse van mr. X. het volgende in een e-mail aan [ gedaagde ] geschreven:
"Beste [ gedaagde ] ,
Bij afwezigheid van [X., rechtbank] in verband met een bespreking buiten kantoor heb ik vanmorgen wederom met ASR gebeld. De heer [ X ] en de heer [ Y ] zijn op dit moment beiden wegens vakantie afwezig. De zaak is op ons verzoek door iemand anders bekeken. Zojuist werd ik teruggebeld door mevrouw [ Z ] van ASR. Zij ,wijst erop dat de schadestaat nog niet volledig is en wat de medische informatie betreft, de gegevens van de huisarts van vóór het ongeval nog ontbreken. Zij heeft uiteraard begrip voor jouw financiële situatie en is uiteindelijk bereid onder voorbehoud van alle rechten (er volgt nog een mail) een voorschot over te maken van € 1.500,00. Dit kan rechtstreeks op jouw rekening dan wel via de derdenrekening van X. In het eerste geval heeft zij, omdat de in totaal verstrekte voorschotten gaan uitkomen boven € 5.000,00, een kopie nodig van jouw ID en bankpas. Dit blijkt een nieuw voorschrift van de bank te zijn, waarvan ik eerlijk gezegd (nog) niet op de hoogte was. Wanneer het voorschot op de derdenrekening van X. moet worden overgemaakt, heeft zij een recente machtiging nodig.
Twee dingen dus:
Kun je mij vanmiddag nog een kopie van je ID en bankpas mailen, plus bijgaande machtiging, gedateerd en ondertekend, terugmailen?
Ik heb al kort telefonisch overleg hierover gehad met X.. Hij verzocht mij dit zo in orde te maken. Na ontvangst van de hierboven genoemde stukken stuur ik de deze direct door naar mevrouw [Z ]van ASR.
Ik heb geprobeerd je te bellen, maar kreeg geen gehoor. Vandaar dit mailtje.
Ik ga zo even met lunchpauze. Mocht je nog iets willen vragen dan ben ik bereikbaar op [ ... ].
Om 14.00 uur ben ik weer terug op kantoor. X. in de loop van de middag.

Een en ander graag tegemoetziend,

met vriendelijke groet,

[naam secretaresse]

2.5.
[ gedaagde ] beeft nog diezelfde dag het als bijlage bij de e-mail van (de secretaresse. van) X. meegestuurde document ondertekend. Dit document luidt als volgt:
"Overeenkomst/machtiging
[ gedaagde ] . als opdrachtgever, machtigt hierbij en komt overeen met [X.], het volgende:
1. Het opvragen van alle (medische) informatie die [X.] nodig vindt voor een optimale behandeling van uw letselschadezaak.
2. Het voeren van onderhandelingen met de wederpartij over de hoogte van de schadevergoeding en de afwikkeling van uw letselschadezaak.
3. Indien geen overeenstemming met de wederpartij valt te bereiken over erkenning van aansprakelijkheid en/ofbetaling van schadevergoeding machtigt u [X.] voor het (doen) opstarten van een gerechtelijke procedure.
4. Het op de (derdenrekening van [X.] ontvangen, doorbetalen en zo nodig verrekenen van de aan u toekomende schadevergoedingen en kosten zoals in punt 5 genoemd.
5. Het rechtstreeks aan de wederpartij declareren van de buitengerechtelijke kosten die [X.] in uw opdracht heeft gemaakt. De kosten vangen aan op het moment van het eerste contact tussen u en [X.], en zijn gebaseerd op het standaard uurtarief van € 350,00, exclusief 6% kantoorkosten. verschotten en BTW.
Deze kosten worden door u door ondertekening van deze overeenkomst bij voorbaat aan [X.] overgedragen.
6. Bij voortijdige opzegging van deze overeenkomst behoudt [X.] zich het recht voor de openstaande buitengerechtelijke kosten als redelijk loon in de zin van art. 7:411 BW bij u in rekening te brengen.

Aldus in tweevoud opgemaakt en ondertekend:

Opdrachtgever
[handtekening [ gedaagde ] ]

[X.]
[handtekening mr. X.]
"

2.6.
X. heeft voor de door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met kantoorkosten en btw, diverse declaraties verstuurd naar ASR. Deze declaraties bedragen in totaal € 37.151,89. ASR heeft een klein gedeelte van de declaraties van X. voldaan. X. heeft geen declaraties aan [ gedaagde ] gestuurd.

2.7.
Op 29 augustus 2017 heeft mr. R. Bocxe - voor zover hier relevant - het volgende namens [ gedaagde ] in een brief aan X. geschreven:
"Cliënte, [[ gedaagde ] ], zegt door middel van dit schrijven de overeenkomst die zij op 25 juli 2017 met u heeft gesloten op, onder de voorwaarde dat u haar schriftelijk zult bevestigen dat zij u niets meer en/of althans geen redelijk loon meer verschuldigd is te betalen en dat u verklaart van haar verder niets meer te vorderen te hebben. ( ... )"

2.8.
ln zijn brief van 12 september 2017 heeft X. aan [ gedaagde ] medegedeeld dat hij niet akkoord was met de opzegging van de overeenkomst en dat hij niet wilde voldoen aan de door [ gedaagde ] aan haar opzegging gestelde voorwaarde.

2.9.
In de periode waarin X. bij de letselschadezaak van [ gedaagde ] betrokken was, heeft hij drie voorschotten voor [ gedaagde ] geregeld, namelijk € 3.500 op 28 april 2016, € 1.000 op 13 oktober 2016 en € 1.000 op 31 juli 2017.

2.10.
X. heeft zowel de overeenkomst van 8 oktober 2015 als de volgens hem bestaande overeenkomst van 25 juli 2017 door middel van zijn exploot van dagvaarding opgezegd. Bij dagvaarding heeft [ gedaagde ] voor het eerst kennis genomen van de door X. aan ASR gestuurde declaraties met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten.

2.11.
Voorafgaand aan deze procedure heeft X. ASR in rechte betrokken om zijn declaraties in verschillende letselschadezaken - waaronder die van [ gedaagde ] betaald te krijgen. De rechtbank Midden-Nederland heeft de vorderingen van X. met betrekking tot het dossier [ gedaagde ] bij vonnis van 17 april 2019 (ECLI:NL:RBMNE:2019:3894) tot een bedrag van € 2.420 toegewezen, zodat ASR een bedrag van in totaal € 7.151 aan buitengerechtelijke kosten in de letselschadezaak van [ gedaagde ] aan X. heeft voldaan. In dit vonnis-is het volgende overwogen ten aanzien van het dossier [ gedaagde ] ;
"Het dossier [ gedaagde ]
2.50.
[ gedaagde ] was betrokken bij een ongeval op 17 juni 2014 met een verzekerde bij ASR. [ gedaagde ] had eerst een andere belangbehartiger. die 53 uur aan de zaak heeft besteed en daarvoor door ASR €. 5.000,- betaald kreeg. In oktober 2015 is X. de belangen behartiger van [ gedaagde ] geworden. De aansprakelijkheid' was toen al door ASR erkend.

2.51.
X. stelt dat [ gedaagde ] 'door het ongeval volstrekt chaotisch is geworden en tevens meer dan gebruikelijk om aandacht vroeg'. Daarom is er voor X. veel meer tijd in de behandeling van de zaak gaan zitten dan normaal. X. heeft - totdat [ gedaagde ] de opdracht aan X. opzegde in augustus 2017 - in totaal aan ASR gedeclareerd€ 37.151,89, waarin begrepen een bedrag van ongeveer € 4.000,- aan verschotten en reiskosten. ASR heeft aan X. betaald € 4.731,87. Op 28 februari 20 8 is tussen [ gedaagde ] (bijgestaan dooreen opvolgend belangenbehartiger) en ASR een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen, waarbij haar schade is begroot op € 42.500, -.

2.52.
Uit de conclusie van repliek blijkt overtuigend dat [ gedaagde ] veel aandacht vroeg van X.. Maar het begin van een onderbouwing dat dit met het ongeval te maken had, ontbreekt. Met verwijzing naar wat is overwogen in 2.15 oordeelt de rechtbank dat de hoeveelheid tijd die X. besteedt aan contacten meteen cliënt moet voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Het is aan X. feiten en omstandigheden te stellen waaruit dat blijkt en ook om die stellingen te concretiseren. Dat deed X. niet. Daar komt bij dat de fase waarin dit dossier zich bevond toen X. erbij betrokken was, niet meer inhield dan het verzamelen van medische informatie. Want de juridische aansprakelijkheid was geen punt van discussie meer toen X. 'aantrad' en de medische gegevens waren pas compleet na haar defungeren als belangenbehartiger van [ gedaagde ] . Uit de stellingen van X. volgt niet dat haar declaratie zelfs maar in de buurt komt van wat redelijk is.

2.53.
Daar staat tegenover dat ASR te weinig heeft betaald. Onweersproken is dat X. verschotten heeft gedeclareerd tot een bedrag van ongeveer € 4.000,-. Daarin zijn reiskosten begrepen. Die schat ASR op € 626,-. ASR vindt dat te veel. Maar dan blijft een bedrag van ongeveer € 3.400,- aan verschotten overeind, dat geen kritiek heeft ondervonden van ASR in deze rechtszaak. Dan is het betalen van € 1.300,- méér aan totale voorschotten te mager voor de periode van een kleine twee jaar dat X. actief is geweest. Omdat in het dossier verdere aanknopingspunten ontbreken om tot een berekening te komen van een redelijk bedrag aan extra buitengerechtelijke kosten, schat de rechtbank dit ambtshalve op € 2.000,~. Dit is inclusief kantoorkosten en btw.

2.54.
De vordering van X. tot veroordeling van ASR van een aanvullend voorschot wordt in het dossier [ gedaagde ] toegewezen tot € 2.000,- exclusief btw, dus van € 2.420,· inclusief btw. In dat bedrag zijn kantoorkosten verschotten begrepen.
"

2.12.
X. is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan. Ten tijde van het wijzen van dit vonnis is er nog geen arrest gewezen.

3.
Het geschil

3.1.
X. vordert -samengevat -veroordeling van [ gedaagde ] tot betaling van€ 36.773,71, vermeerderd met rente en kosten.

3.2.
X. legt hieraan het volgende ten grondslag. Partijen hebben op 8 oktober 2015 schriftelijk een overeenkomst van opdracht gesloten. Op basis van die overeenkomst mocht X. de buitengerechtelijke kosten rechtstreeks aan de wederpartij (ASR) declareren en zouden die dus niet bij [ gedaagde ] in rekening worden gebracht. Op 25 juli 2017 hebben partijen een tweede overeenkomst gesloten, waarin is bepaald dat X. zich bij voortijdige opzegging van die overeenkomst het recht voorbehoudt de openstaande buitengerechtelijke kosten als redelijk loon in de zin van artikel 7:411 BW bij [ gedaagde ] in rekening te brengen. X. heeft in totaal voor een bedrag van € 37.151,89 buitengerechtelijke kosten gemaakt (bestaande uit gewerkte uren en onkosten, kantoorkosten en btw) en heeft die aan ASR gedeclareerd. Na enkele door ASR gedane betalingen, staat er nog een bedrag van € 32.420,02 open. Omdat [ gedaagde ] de opdracht voortijdig heeft beëindigd door naar een andere belangenbehartiger over te stappen, is zij dit bedrag op grond van artikel 6 van de tweede overeenkomst aan X. verschuldigd. Ook is zij hem dit bedrag ondanks het bestaan van de twee hiervoor bedoelde overeenkomsten verschuldigd op grond van artikel 7:411 BW. Verder is [ gedaagde ] volgens X. over het openstaande bedrag wettelijke rente aan hem verschuldigd.

3.3.
[ gedaagde ] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van X. in zijn vorderingen dan wel tot afwijzing daarvan. [ gedaagde ] betwist dat er tussen haar en X. op 25 juli 2017 door ondertekening van de op die datum door X. aan haar toegestuurde akte een nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen. Dit omdat X. tegen haar had gezegd dat die akte dezelfde was als de eerder door haar getekende overeenkomst en dat zij die akte moest ondertekenen omdat zij anders geen geld van ASR zou krijgen. Subsidiair betwist [ gedaagde ] dat van een voortijdige opzegging als bedoeld in de door haar op 25 juli 2017 ondertekende akte sprake is. Meer subsidiair roept [ gedaagde ] de vernietigingsgronden misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 BW) en dwaling (artikel 6:228 BW) in. Nog meer subsidiair doet zij een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 jo. artikel 6:248 BW). Uiterst subsidiair voert [ gedaagde ] aan dat zij erop mocht vertrouwen dat wat X. aan kosten zou maken, buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 6:96 BW zouden betreffen die de dubbele redelijkheidstoets doorstaan en dus door ASR vergoed zouden worden. De rechtbank Midden-Nederland heeft bij vonnis van 17 april 2019 immers geoordeeld dat die kosten de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan, zodat [ gedaagde ] er daarom geen rekening meer mee hoefde te houden dat de kosten die niet door ASR vergoed zouden worden, alsnog bij haar in rekening zouden kunnen worden gebracht.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.
De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat X. op grond van de overeenkomst die partijen op 8 oktober 2015 hebben gesloten, geen buitengerechtelijke kosten hij [ gedaagde ] in rekening kan brengen. Wel twisten partijen over de vraag of zij op 25 juli 2017 een tweede overeenkomst hebben gesloten die [ gedaagde ] verplicht tot betaling van de openstaande buitengerechtelijke kosten aan X..

4.2.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Op grond van artikel 6:217 lid 1 BW komt een overeenkomst tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. De rechtbank dient daarom allereerst te beoordelen of X. aan [ gedaagde ] een aanbod heeft gedaan tot het aangaan van een nieuwe overeenkomst, inhoudende dat [ gedaagde ] de openstaande buitengerechtelijke kosten bij voortijdige opzegging zelf zou moeten betalen tegen een hoger dan reeds afgesproken uurtarief (€ 350 in plaats van € 325). Op 25 jul i 2017 heeft (de secretaresse van) X. het door X. opgestelde document getiteld "overeenkomst/machtiging" aan [ gedaagde ] gemaild. In de begeleidende e-mail heeft zij aan [ gedaagde ] geschreven dat ASR een recente machtiging van [ gedaagde ] nodig had om een voorschot van € 1.500 naar [ gedaagde ] over te kunnen maken en heeft zij [ gedaagde ] gevraagd daarom de bij haar e-mail gevoegde machtiging ondertekend aan haar terug te mailen. Ter comparitie heeft mr. X. desgevraagd verklaard dat hij pas nadat [ gedaagde ] deze "overeenkomst/machtiging?' had ondertekend, aan [ gedaagde ] heeft uitgelegd dat zij - in tegenstelling tot de al bijna twee jaar tussen partijen bestaande afspraak dat [ gedaagde ] geen buitengerechtelijke kosten aan X. hoefde te betalen - door het ondertekenen van dat document alle openstaande buitengerechtelijke kosten zelf moest gaan betalen, óók die van de afgelopen twee jaar. Dit terwijl als onbetwist vaststaat dat X. haar eerder had verteld dat deze machtiging dezelfde was als de machtiging die zij in 2015 had ondertekend.
De rechtbank constateert dat de documenten uit 2015 en 2017 ook erg op elkaar lijken: zij hebben dezelfde titel, dezelfde opbouw, evenveel bepalingen en gelijkluidende bepalingen - met uitzondering van de laatste bepaling en het genoemde uurtarief van X.. Naar het oordeel van derechtbank heeft X. door als hiervoor omschreven te handelen, bij [ gedaagde ] de indruk gewekt dat zij de "overeenkomst/machtiging" enkel moest ondertekenen om het door haar benodigde voorschot van ASR te kunnen krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de e-mail van 25 juli 2017 met bijlage dan ook niet worden gezien als een aanbod om een nieuwe overeenkomst met X. aan te gaan.

4.3.
Maar ook als het toezenden van de akte aan [ gedaagde ] zou kunnen worden gezien als een aanbod van X. aan [ gedaagde ] , kan- anders dan X. meent- niet enkel op basis van de ondertekening van die akte door [ gedaagde ] worden geoordeeld dat zij met de inhoud daarvan akkoord is gegaan. Gelet op de hiervoor in 4.2 beschreven gang van zaken had het X. namelijk duidelijk moeten zijn dat [ gedaagde ] niet heeft opgemerkt dat artikel 6 van het door haar te ondertekenen document afweek van het document dat zij op 8 oktober 2015 had ondertekend én had X. dus moeten begrijpen dat [ gedaagde ] dacht dat zij door ondertekening van de akte € 1.500 van ASR zou kunnen ontvangen en niet dat zij een (haar op dat moment nog onbekend) bedrag aan X. zou moeten betalen. X. heeft er naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet op mogen vertrouwen dat [ gedaagde ] ermee akkoord was dat zij de buitengerechtelijke kosten - die op 25 juli 2017 al waren opgelopen tot een bedrag van ruim € 25.000 - in afwijking van de al bijna twee jaar tussen partijen bestaande afspraak opeens zelf zou moeten betalen, zeker niet nu hij bekend was met de penibele financiële situatie waarin [ gedaagde ] op dat moment verkeerde. Dit laatste blijkt immers uit de e-mail van (de secretaresse van) X. van 25 juli 2017. X. had dus moeten begrijpen dat [ gedaagde ] niet akkoord was met de door hem voorgestane wijziging van de tussen partijen bestaande afspraken. De rechtbank is van oordeel dat X. [ gedaagde ] expliciet had moeten informeren over zijn nieuwe voorstel. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat van een aanbod en aanvaarding geen sprake is, zodat moet worden vastgesteld dat de door X. gestelde overeenkomst niet tot stand is gekomen. De vordering van X. kan daarom in ieder geval niet op grond van artikel 6 van de op 25 juli 2017 door partijen ondertekende akte worden toegewezen.

4.4.
X. stelt verder dat [ gedaagde ] , ondanks het bestaan van de overeenkomst die hij met haar gesloten heeft; op grond van artikel 7:411 BW een redelijk loon aan hem verschuldigd is voor de door hem in haar dossier gewerkte uren waarvoor ASR niet heeft betaald. [ gedaagde ] betwist dat zij X. op grond van artikel 7:411 BW een redelijk loon verschuldigd is voor de niet door ASR aan X. vergoede uren. Dit omdat zij erop mocht vertrouwen dat wat X. aan buitengerechtelijke kosten zou maken, buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 6:96 BW zouden betreffen die de dubbele redelijkheidstoets moeten doorstaan en dus door ASR vergoed zouden worden.

4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. X. heeft nooit enige declaratie aan [ gedaagde ] gestuurd omdat zij haar vordering op ASR tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten aan hem had gecedeerd, zodat die kosten - zoals X. ter comparitie heeft benadrukt - [ gedaagde ] dus helemaal niet aangingen. [ gedaagde ] mocht er daarom naar het oordeel van de rechtbank op vertrouwen dat alle uren die X. in het dossier van [ gedaagde ] werkte en vervolgens bij ASR declareerde, buitengerechtelijke kosten waren als bedoeld in de overeenkomst van 8 oktober 2015. Dat X. zelf ervan uitging dat de in de overeenkomst van 8 oktober 2015 bedoelde buitengerechtelijke kosten buitengerechtelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 6:96 BW die moeten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets, volgt uit het feit dat X. - die als ervaren letselschadejurist moet weten dat ASR alleen kosten vergoedt die aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW voldoen - álle in het dossier van [ gedaagde ] gewerkte uren ten bedrage van in totaal € 37.151,89 bij ASR in rekening heeft gebracht. De rechtbank is daarom met [ gedaagde ] van oordeel dat zij niet op basis van artikel 7:411 BW gehouden is de declaraties van X. te voldoen voor zover ASR dat niet heeft gedaan, omdat partijen in de overeenkomst van 8 oktober 2015 een afwijkende afspraak hebben gemaakt.

4.6.
De vorderingen van X. zijn dan ook niet toewijsbaar.

4.7.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat het dubbel declareren van kosten (bij zowel de schadeverzekeraar als het slachtoffer) - wat X. in het dossier van [ gedaagde ] heeft gedaan', in strijd moet worden geacht met de goede zeden. De rechtbank verwijst hieltoe naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 2 november 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:9078 (bekrachtigd door het gerechtshof Amsterdam), een zaak waarbij X. nota bene zelf betrokken was.

Met dank aan de heer K. Aantjes, AantjesZevenberg Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2020/RBDHA-040320