Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 170920

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2021/RBDHA-170920

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rekestnummer: C/09/588646 / HA RK 20-85

Beschikking van 17 september 2020

in de zaak van

[ verzoeker ] te [ woonplaats ] ,
verzoeker,
advocaat mr. V.B. Boendermaker te Hilversum,

tegen

[ verweerster 1 ] . te [ vestigingsplaats ] , [ Land ] , in Nederland vertegenwoordigd door [ verweerster 2 ] te [ vestigingsplaats ] ,
verweerster,
advocaat mr. I.K. Verhoeks te Blaricum.

Verzoeker wordt hierna [ verzoeker ]. genoemd. Verweerster wordt hierna [ verweerster 2 ] genoemd.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift ex artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) met producties I tot en met 23, ingekomen op 18 februari 2020;
- de vermeerdering van het verzoek tevens houdende aanvulling van de gronden met producties 24 tot en met 30, ingekomen op 24 april 2020;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 28, ingekomen op 7 juli 2020, tevens inhoudende een zelfstandig tegenverzoek;
- de mondelinge behandeling van de verzoeken op 13 juli 2020. Hierbij zijn verschenen: (i) [ verzoeker ] in persoon, vergezeld van zijn vader en bijgestaan door mr. V.B. Boendermaker voornoemd en; (ii) namens [ verweerster 2 ] mr. I.K. Verhoeks voornoemd.

1.2. Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.

2. De feiten

2.1. Op 1 september 2019 omstreeks 20:42 uur heeft op de kruising van de Badhuiskade met de Jurriaan Kokstraat in Den Haag een aanrijding plaatsgevonden tussen [ verzoeker ] als bestuurder van een motorfiets en de heer [ X ] als bestuurder van een taxi ('de taxichauffeur' of 'verzekerde'). [ verzoeker ] was op het moment van de aanrijding in gezelschap van twee van zijn neven die samen op een motorquad reden.

2.2. De Politie eenheid Haaglanden heeft een proces-verbaal opgemaakt, waarin onder meer het volgende is vastgelegd:

"( ... ).

Omstandigheden
Bebouwde kom : Binnen de bebouwde kom
Maximum snelheid : 50 km/h
Aard ongeval : botsing flank
Lichtgesteldheid : daglicht
( ... )
Weersgesteldheid : regen
Wegdek : nat / vochtig
( ... ).
Wegverlichting : niet brandend

( ... ).

Toedracht
1: taxi
2: quad
3: motor

1 reed over badhuiskade, komende uit de richting haringkade. 2 en 3 reden over de Jurriaan Kokstraat komende uit de richting Scheveningseweg. 1 verleende op vermeld kruispunt geen voorrang aan de voor hem van links komende 2 en 3, die op de kruisende weg reden. 1 was tot stilstand gekomen met de voorste twee wielen op de Jurriaan Kokstraat. 2 en 3 hebben volgens meerdere getuigen met ruim 70 kilometer per uur in de tegengestelde rijrichting over de Jurriaan Kokstraat gereden. De motorrijder en de quad reden over de Jurriaan Kokstraat komende uit de richting van de Scheveningseweg. Zij zagen de taxi over het hoofd. Hierdoor onstond tussen het drietal een aanrijding. Hierbij is aanzienlijke schade veroorzaakt aan alle drie de voertuigen. Daarnaast is de motorrijder per ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis met onbekend letsel. ( ... )."

2.3. De verkeerssituatie na het ongeval is te zien op onderstaande foto:

(noot red. LSA LM: helaas is de foto uit de uitspraak hier niet leesbaar weer te geven, maar op regio15.nl staat het ongeval vanuit alle richtingen gefotografeerd: https://regio15.nl/nieuws/ongevallen/30685/ongeval-met-drie-partijen-in-de-juriaan-kokstraat/)

2.4. Op 5 september 2019 heeft de politie een trambestuurder verhoord als getuige van het ongeval. Een verslag van dit verhoor is toegevoegd aan voornoemd proces-verbaal en luidt als volgt, voor zover relevant:
"Ik ben trambestuurder bij de HTM. Op zondag 1 september 2019 reed ik in tram 1 richting Scheveningen, tramtoestel 3119. Ik reed omstreeks 20:45 uur over de Jurriaan Kokstraat te 's-Gravenhage. Ter hoogte van de kruising met de Korendijkstraat werd ik links ingehaald door een motor en een quad. Ik reed zelf toen ongeveer 35 kilometer per uur. Zij moeten minstens 70 kilometer per uur tegen de richting in. Ik zag vervolgens een taxi uit de badhuiskade komen. Ik zag dat de taxi met de voorwielen op de Jurriaan Kokstraat tot stilstand kwam. Ik zag dat de motor en vervolgens de quad tegen de taxi aanreden. Ik zag dat alle opzittenden over hun voertuigen werden gelanceerd ( ... )."

2.5. Het voertuig van de taxichauffeur is verzekerd bij [ verzekeraar 1 ] , handelend onder de naam [ verzekeraar 2 ] . [ verweerster 2 ] is de Nederlandse vertegenwoordiger van de verzekeraar [ verweerster 1 ] en wikkelt de schade af.

2.6. Op 26 september 2019 heeft de advocaat van [ verzoeker ] [ verzekeraar 1 ] ([ verweerster 2 ] ) aansprakelijk gesteld voor de schade die [ verzoeker ] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval en verzocht om betaling van een voorschot van € 2.500.

2.7. Vervolgens is tussen partijen gecorrespondeerd over de omvang van de aansprakelijkheid van [ verweerster 2 ] , mede gelet op eventuele aanwezigheid van eigen schuld van [ verzoeker ] . [ verweerster 2 ] heeft vooruitlopend hierop een eerste voorschot van € 1.500 betaald.

2.8. Op 11 november 2019 heeft [ verweerster 2 ] het volgende geschreven aan [ verzoeker ] , voor zover relevant:
"( ... ). Op dit moment kan ik geen volledige aansprakelijkheid erkennen. Ik verwijs u naar het proces-verbaal ( ... ). Er is een getuigenverklaring opgenomen van de trambestuurder die het ongeval heeft waargenomen. Hij geeft aan dat de bestuurder van de quad met minstens 70 km/u heeft gereden. Onze verzekerde diende weliswaar voorrang te verlenen. maar hij kon niet anticiperen op een dergelijke snelheidsoverschrijding binnen de bebouwde kom.

De tram bevond zich op enige afstand van het ongeval toen uw cliënt hem inhaalde, maar gezien de plaats op de weg, de verhoogde zitplaats van de trambestuurder, de verlichting die uw cliënt naar ik aanneem voerde en de snelheid van de trambestuurder zelf ben ik het niet met u eens dat hij geen adequate inschatting kon maken van de snelheid van uw cliënt.

Op basis van het bovenstaande zal ik onder voorbehoud 50% aansprakelijkheid erkennen ( ... ) "

[ verweerster 2 ] heeft [ verzoeker ] tevens verzocht medische informatie op te sturen.

2.9. Experda B.V. heeft in opdracht van [ verweerster 2 ] de schade aan de motorfiets van [ verzoeker ] onderzocht. Deze schade is op 18 november 2019 vastgesteld op € 2.000 inclusief btw.

2.10. Op 3 december 2019 heeft [ verweerster 2 ] aan [ verzoeker ] geschreven dat zij uit hoofde van voertuigschade een bedrag van € 1.000 zal overmaken op zijn bankrekening, uitgaande van 50% aansprakelijkheid.

2.11. Op 19 december 2019 heeft CED Nederland ('CED') op verzoek van [ verweerster 2 ] een huisbezoek gebracht aan [ verzoeker ] , met als doel de actuele situatie te inventariseren en afspraken over het vervolgbeleid te maken. De belangenbehartiger van [ verzoeker ] was hierbij aanwezig. CED heeft nadien een rapport opgesteld, waarin is vermeld dat de toedracht uitgebreid is besproken vanwege de discussie inzake de schuldvraag. Voorts luidt het rapport als volgt, voor zover relevant:

( ... ). Toedrachtsomschrijving
Betrokkene geeft aan dat hij rustig aan het toeren was met twee neven. Ze reden richting Scheveningen. Hij reed op de motor voor de quad uit met snelheid van ongeveer 50 km/uur. Voor de zijstraat had hij zijn gas los gelaten. vanwege de naderende bocht naar links. Plotseling reed de taxi, zonder te remmen, de rijbaan op. Betrokkene kon een aanrijding niet voorkomen en klapte vol tegen de taxi ter hoogte van voorwiel. ( ... ).

Medische machtiging
Belangenhehartiger draagt zelf zorg voor het opvragen van medische informatie die hij op de gebruikelijke wijze ter attentie van uw medische adviseur aan u zal toesturen. ( ... ).

SCHADE
Er is nog geen gespecificeerde schadestaat. Belangenbehartiger zal op korte termijn schadestaat opstellen en overleggen. Grofmazig noteerde we de volgende schadeposten:

Verlies aan arbeidsvermogen: Uit gaande van netto jaaromzet van € 17.058,00 in 2018 zou er sprake zijn van omzet per maand van € 1.895,33. Volgens betrokkene was dit in 2019 hoger. Periode september t/m december 2019: € 7.581,32 aan V.A.V. ( ... ) "

In het rapport staat verder dat [ verzoeker ] de schadestaat zal actualiseren en onderbouwende stukken zal overleggen, een reactie op het rapport zal geven en uiterlijk 1 februari 2020 het medisch dossier zal completeren. Tevens is vermeld dat een aanvullend voorschot (€ 5.000) is toegekend en dat er is gesproken over het innemen van een standpunt door [ verweerster 2 ] over het al dan niet toerekenen van eigen schuld.

2.12. Bij e-mailbericht van 27 januari 2020 heeft [ verweerster 2 ] het volgende geschreven aan de advocaat van [ verzoeker ] , voor zover relevant:
"( ... ). U kunt ons bereid vinden 75% van de schade van uw cliënt te vergoeden. Uw cliënt heeft het gevaar op ongevallen vergroot en dit leidt daarom tot een percentage eigen schuld. Wij gaan uit van 25%.

- De trambestuurder is een professional.
- Hij heeft vanuit zijn cabine goed uitzicht en heeft alles goed kunnen waarnemen doordat hij ingehaald werd.
- Hij noemt een snelheid van minstens 70 km/uur.
- Het gaat om een smalle straat nabij Scheveningen strand. Het is op een dergelijk punt onverstandig om met hoge snelheid een tram in te halen.
- Het kruispunt is een overzichtelijk kruispunt.
- Volgens de zonsondergangstabellen was de zon al onder op het tijdstip van aanrijding (20:42).
- Het regende. Door regen wordt het zicht minder en de remweg langer.
- Uw cliënt reed op een motorfiets en behoort voorzichtig en anticiperend te rijden. Dit is niet anders op een voorrangsweg."

Daarnaast verzoekt [ verweerster 2 ] [ verzoeker ] zijn vordering (medisch) te onderbouwen, ten aanzien van letsel, de beperkingen, de prognose en verlies aan arbeidsvermogen.

2.13. De medisch adviseur van [ verzoeker ] , [ Y ] , verzekeringsarts bij [ Z ] , heeft op 5 mei 2020 een medisch advies afgegeven dat voor zover relevant, luidt als volgt:

"( ... ) Cliënt heeft bij het motor-ongeval d.d. 01-09-2019 diverse kneuzingen opgelopen, met name van nek en rug. Er zijn geen aanwijzingen dat hij bij genoemd ongeval structureel anatomisch letsel heeft opgelopen. Als gevolg van het ongeval is tevens een PTSS-beeld ontstaan, waarvan ik de indruk heb dat dit zijn herstel fors tegenwerkt. Cliënt lijkt onvoldoende open te staan voor adequate behandeling van zijn PTSS-beeld, als gevolg waarvan niet alleen zijn psychische klachten in stand blijven, maar ook zijn fysieke klachten in stand gehouden worden.

( ... ). Cliënt lijkt in een vicieuze cirkel te zijn beland van pijnklachten en vermijding van pijn-veroorzakende handelingen of belastingen. Hetzelfde geldt voor zijn psychische klachten. Er is op zich geen reden te bedenken waarom de fysieke klachten niet zouden moeten kunnen verdwijnen, echter dan dient wel het patroon van de slachtofferrol en het vermijdingsgedrag doorbroken te worden. ( ... ).

Ik heb geen aamwijzingen gevonden voor structureel fysiek letsel. anders dan kneuzingen en schaafwonden. ( ... ). "

2.14. De medisch adviseur van [ verweerster 2 ], A. verzekeringsarts bij B, heeft op 7 mei 2020 een medisch advies afgegeven, dat voor zover relevant luidt als volgt:

"( ... ). Gezien de verkregen informatie heeft betrokkene bij het ongeval een kneuzing van de rug en een kneuzing van de onderbenen opgelopen, met een schaafverwonding ter plekke. Structureel letsel is niet geconstateerd. Uiteraard is het mogelijk dat betrokkene als gevolg van de doorgemaakte kneuzingen tijdelijk enigszins belemmerd was, maar de aanhoudende klachten, die in de loop der tijd zelfs toenemen met ook nekklachten en klachten van de armen, kan ik niet aan het ongeval relateren. ( ... ). Verder wordt op 9 september 2019 door de huisarts opgetekend dat betrokkene na het motorongeval psychische klachten heeft. ( ... ). Wel valt op dat de EMDR-behandeling bij betrokkene niet lukt, waarbij er over vermijding wordt gesproken. Het is onduidelijk waarop dit berust. Over het algemeen is een eenmalig trauma heel goed te verwerken, al dan niet met behandeling. Ik begrijp ook dat betrokkene verwezen is voor begeleiding bij het maken van een dagstructuur, maar dat hij hiervan heeft afgezien. Het is mij niet duidelijk waarom, maar het is hierbij dus wel enigszins de vraag hoe gemotiveerd voor behandeling betrokkene is. Verder valt op dat de behandeling bij de GGZ op 20 januari 2020 is afgesloten, maar ik kan niet terugvinden dat betrokkene nadien onder behandeling is gekomen van de praktijkondersteuner GGZ zoals was aangeraden. ( ... ).

Het is van groot belang dat betrokkene zoveel mogelijk blijft bewegen. Er is namelijk geen enkele reden om aan te nemen dat het schade oplevert als er wordt bewogen of belast.

Ten aanzien van de door u gestelde vragen het navolgende:

( ... ). Dit zijn inderdaad klachten die bij een PTSS kunnen passen en die bijvoorbeeld aanleiding kunnen geven tot een wat verminderde inzetbaarheid, maar, zoals al aangegeven, is een PTSS normaliter goed behandelbaar en zijn ernstige beperkingen op basis van de verkregen informatie in ieder geval niet voldoende medisch onderbouwd.

Ten aanzien van de rugklachten kan worden opgemerkt dat tijdelijke rugklachten na een valpartij uiteraard aannemelijk zijn. ( ... ). Ik zie dan ook geen enkele reden om op basis hiervan uit te gaan van aanhoudende belemmeringen in het werk, dan wel het huishouden. Zeker bij jonge mensen is te verwachten dat het lichaam hiervan snel herstelt. ( ... ).

Ten aanzien van het lopen op krukken zie ik niet in op basis van welk letsel dit geïndiceerd zou zijn. ( ... ). Ten aanzien van de medische informatie is van belang dat ik vervolginformatie van de huisarts vanaf eind januari 2010 ontvang. ( ... ). Daarnaast zal er bij aanhoudende klachten en beperkingen naar mijn mening ook navraag gedaan moeten worden naar de voorgeschiedenis. Bij een dergelijk aspecifiek klachtenpatroon is het uitsluitend vragen naar pre-existente nek- en rugklachten onvoldoende. ( ... ). "

2.15. [ verweerster 2 ] heeft tot op heden in totaal een bedrag van € 15.000 aan voorschotten aan [ verzoeker ] uitgekeerd.

3. Het geschil

3.1. Het gewijzigde verzoek op grond van artikel 1019w Rv strekt ertoe dat de rechtbank bij beschikking. voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: l) verklaart voor recht dat [ verzekeraar 1 ] de schade van [ verzoeker ] volledig moet vergoeden, althans met inachtneming van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen percentage eigen schuld met een maximum van 25:
2) [ verzekeraar 1 ] veroordeelt tot betaling van een aanvullend voorschot op de schadevergoeding van € 15.000. vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, althans [ verzekeraar 1 ] veroordeelt tot betaling van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
3) [ verzekeraar 1 ] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 12.160,05 aan openstaande buitengerechtelijke kosten;
4) de kosten van dit deelgeschil begroot op een bedrag van € 9.434.22 en [ verzekeraar 1 ] veroordeelt tot betaling van dit bedrag aan [ verzoeker ] .

3.2. [ verzoeker ] legt aan het verzoek ten grondslag dat [ verweerster 2 ] als verzekeraar van de taxichauffeur gehouden is de schade te vergoeden die hij heeft: geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval. De taxichauffeur heeft geen voorrang verleend. Dat is een verkeersfout. Aansprakelijkheid moet reeds daarom worden erkend. [ verweerster 2 ] heeft erkend dat haar vergoedingsplicht 75% bedraagt en kan daar in ieder geval niet van terugkomen. Dat daargelaten betwist [ verzoeker ] de aanwezigheid van enige eigen schuld. Zelfs indien de rechtbank een percentage eigen schuld aan [ verzoeker ] zal toerekenen, zal op grond van de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW tot 100% schuld aan de zijde van de taxichauffeur moeten worden gekomen vanwege de ernst van het letsel van [ verzoeker ] .

3.2.1. Uit de medische stukken blijkt volgens [ verzoeker ] van de aard en ernst van het letsel. Het is volgens hem voldoende aannemelijk dat hij forse klachten en beperkingen ervaart als gevolg van het ongeval. De schadestaat die hij heeft opgesteld komt voorlopig uit op een bedrag van € 29.185,99. Dit bedrag is opgebouwd uit zaakschade ( € 2.000 casco), medische kosten (€ 1.140,99), verlies aan verdienvermogen (€ 19.000), huishoudelijke hulp (€ 1.700), smartengeld ex artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek ('BW') (€ 2.500), smartengeld secundaire victimisatie (€ 2.500) en taxatiekosten BGK (€ 75). Het bedrag dat [ verweerster 2 ] aan voorschotten heeft betaald onder erkenning van 50% aansprakelijkheid komt ongeveer neer op de helft van 50% van € 29.185,99. Dit vat [ verzoeker ] op als een erkenning van [ verweerster 2 ] van de juistheid van het door hem berekende totaal. [ verzoeker ] verkeert in een kwetsbare positie in die zin dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid zonder arbeidsongeschiktheidsverzekering. Uitgaande van een vergoedingsplicht van 100% en gelet op de omvang van de verschenen en toekomstige schade, moet betaling van een aanvullend voorschot van € 15.000 dan ook als redelijk worden beschouwd.

3.3. [ verweerster 2 ] verzoekt primair het verzoek van [ verzoeker ] niet-ontvankelijk te verklaren en concludeert subsidiair tot afwijzing. [ verweerster 2 ] verzoekt de rechtbank te verklaren voor recht dat [ verweerster 2 ] gehouden is maximaal 50% van de schade van [ verzoeker ] te voldoen alsmede dat geen sprake is van secundaire victimisatie.

3.3.1. [ verweerster 2 ] baseert haar standpunt dat sprake is van eigen schuld van [ verzoeker ] hoofdzakelijk op de waarnemingen van de trambestuurder. [ verweerster 2 ] acht zich niet gehouden meer dan 50% van de schade van [ verzoeker ] te vergoeden, omdat [ verzoeker ] in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval door kort voor de kruising de tram met te hoge snelheid in te halen waardoor hij niet in staat zijn was motor tijdig tot stilstand te brengen en te anticiperen op het overige verkeer. [ verzoeker ] heeft aldus een gevaarlijke situatie in het leven geroepen die zich heeft verwezenlijkt.

3.3.2. [ verweerster 2 ] heeft 50% aansprakelijkheid erkend onder voorbehoud van het verkrijgen van nadere informatie. Ter voorkoming van een procedure heeft zij vervolgens onder hetzelfde voorbehoud 75% aansprakelijkheid erkend. Nadien bleek [ verweerster 2 ] niet over alle informatie te beschikken. Op 30 april 2020 heeft de trambestuurder een tweede verklaring afgelegd, waarin hij concreet heeft benoemd dat het ongeval is veroorzaakt door roekeloos rijgedrag van [ verzoeker ] (en de neven) maar [ verzoeker ] heeft het doen voorkomen alsof het ongeluk volledig te wijten is aan de taxichauffeur. [ verweerster 2 ] mag om die reden teruggekomen van de omvang van de erkenning, die steeds onder voorbehoud is gegeven.

3.3.3. [ verzoeker ] had de gestelde (medische en financiële) schade bij het indienen van het verzoekschrift nog niet onderbouwd en het deelgeschil is dan ook ten onrechte ingesteld. [ verweerster 2 ] verzet zich voorts tegen het verzoek tot nadere bevoorschotting. In de summiere medische gegevens zijn geen aanwijzingen aanwezig voor blijvend letsel dan wel letsel dat loonvormende arbeid belemmert. [ verweerster 2 ] heeft tot op heden dan ook voldoende bevoerschot. Daaruit mag geen erkenning van bestaan of omvang van de gestelde schade worden afgeleid. [ verweerster 2 ] betwist tot slot het bestaan van secundaire victimisatie,

4. De beoordeling

Behandeling in deelgeschil

4.1. Het verzoek is gegrond op artikel 1019w Rv. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letselschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. [ verzoeker ] heeft verzocht de omvang van de aansprakelijkheid van [ verweerster 2 ] als gevolg van het ongeval vast te stellen. Anders dan [ verweerster 2 ] heeft gesteld, valt het verzoek onder het bereik van artikel 1019w Rv, nu de verzochte beslissing in beginsel kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv). De rechtbank zal het verzoek derhalve inhoudelijk beoordelen.

Inhoudelijke beoordeling

4.2. [ verzoeker ] stelt dat [ verweerster 2 ] voor 100% aansprakelijk is. [ verweerster 2 ] beroept zich op eigen schuld van [ verzoeker ] , die volgens haar meebrengt dat de schade van [ verzoeker ] op grond van eigen schuld voor 50% moet worden toegerekend aan [ verzoeker ] .

4.3. Voordat wordt toegekomen aan de beoordeling van het voorgaande, stelt de rechtbank voorop dat [ verweerster 2 ] niet kan terugkomen van de erkenning van aansprakelijkheid ter hoogte van 75%. Het recht daartoe heeft zij verwerkt. [ verweerster 2 ] heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval in eerste instantie inderdaad onder voorbehoud erkend voor 50%. Op 27 januari 2020 heeft [ verweerster 2 ] echter zonder voorbehoud geschreven dat zij bereid is 75% van de schade van [ verzoeker ] te vergoeden en dat zij - op basis van het in deze brief geschetste scenario- uitgaat van 25% eigen schuld (2.12). Gesteld noch gebleken is dat [ verweerster 2 ] daarbij van een onjuiste voorstelling van zaken ten aanzien van de feiten is uitgegaan. Zij kende de feiten en discussiepunten rondom de toedracht en heeft niettemin 75% aansprakelijkheid aanvaard. [ verweerster 2 ] heeft uiteengezet dat zij dit heeft gedaan ter voorkoming van een procedure. Wat daarvan zij. dat blijkt uit niets. Uit de stukken blijkt dat [ verweerster 2 ] vanaf het begin rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van eigen schuld aan de zijde van [ verzoeker ] op basis van hetzelfde scenario over de toedracht als waarvan zij ook in haar bericht van 27 januari 2020 is uitgegaan en dat zij zich niet heeft verenigd met het scenario dat het ongeval volledig te wijten is aan haar verzekerde. Tot 27 januari 2020 heeft [ verweerster 2 ] geschreven dat zij onder voorbehoud van het verkrijgen van informatie 50% aansprakelijkheid erkent. In dat standpunt had zij kunnen volharden. Per slot van rekening was [ verweerster 2 ] volgens eigen zeggen op dat moment nog steeds niet in het bezit gesteld van de door haar verlangde informatie. Dit heeft haar er echter niet van weerhouden om over te gaan tot verhoging van het erkende percentage aansprakelijkheid. Dat aan deze erkenning nog enig voorbehoud was verbonden blijkt uit niets. Zodra eenmaal duidelijk was dat [ verzoeker ] onderhavig deelgeschil (toch) aanhangig had gemaakt, heeft [ verweerster 2 ] overigens ook niet gemeld dat zij aan de erkenning van 75% blijkbaar de voorwaarde had verbonden dat [ verzoeker ] dat niet zou doen. Sterker, [ verweerster 2 ] heeft opnieuw om de nog steeds ontbrekende onderbouwing gevraagd en gemeld dat zij in afwachting van een medisch advies een aanvullend voorschot zou betalen. [ verweerster 2 ] heeft ter zitting nog aangevoerd dat zij in de tweede verklaring van de trambestuurder aanleiding heeft mogen zien om terug te komen van de erkenning van de mate van aansprakelijkheid. Dat volgt de rechtbank niet. nu de inhoud van de verklaringen van de trambestuurder voor zover hier relevant in feite neerkomen op hetzelfde en uit de tweede verklaring in essentie geen ander scenario volgt dan waarvan [ verweerster 2 ] in haar brief van 27 januari 2020 is uitgegaan. wetende welke discussiepunten daarover nog bestonden. zoals hierna zal blijken. lndien zij een slag om de arm had willen houden ten aanzien van de erkenning in relatie tot de omstandigheden waaronder het ongeval gebeurde. had zij dat simpelweg moeten zeggen ofwel zich van die erkenning moeten onthouden.

4.4. De rechtbank zal bij de verdere beoordeling derhalve uitgaan van een erkenning van aansprakelijkheid door [ verweerster 2 ] van ten minste 75%. In geschil is daarom nog de vraag of sprake is van eigen schuld van [ verzoeker ] en zo ja, of dit - met inachtneming van het beroep op de billijkheidscorrectie - leidt tot een hoger percentage aansprakelijkheid van [ verweerster 2 ] dan de erkende 75%.

4.5. Wat partijen verdeeld houdt is in de kern terug te voeren op de vraag in hoeverre aan [ verzoeker ] dan wel de taxichauffeur toe te rekenen omstandigheden hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval en of dit leidt tot het aannemen van een aandeel eigen schuld aan de zijde van [ verzoeker ] , zoals bedoeld in artikel 6:101 BW (de wederzijdse causaliteit). De stelplicht - en bewijslast - van feiten waaruit de door [ verweerster 2 ] gestelde eigen schuld van [ verzoeker ] kan volgen, rusten op [ verweerster 2 ] .

4.6. [ verweerster 2 ] stelt dat [ verzoeker ] onvoldoende heeft geanticipeerd op het verkeer, omdat hij gegeven de verkeerssituatie met een te hoge snelheid reed, (mede) omdat hij net een bijzondere manoeuvre had verricht, te weten het inhalen van de tram. Een en ander blijkt volgens [ verweerster 2 ] uit het proces-verbaal van de politie (2.2) en de daarin opgenomen verklaring van de trambestuurder van 5september 2019 (2.4). De trambestuurder heeft bovendien eind april/begin mei 2020 een tweede verklaring afgelegd, te weten:

"( ... ).
1. Ik heb 40 jaar mijn rijbwijs die ik ook beroepsmatig gebruikt heb in de afgelopen 40 jaar.
2. Ik heb 30 jaar ervaring als railbestuurder.
( ... ).
1. De geschatte snelheid van de quad was rond de 70 km/u
2. Op het moment dat de quad mij passeerde was de snelheid van de tram 35 km/u, de snelheid was naar mijn inschatting 2 keer de snelheid van de tram
3. De voertuigen passeerde de tram aan de linkerzijde, op het moment dat dit gebeurde was het nog niet aan het regenen dat gebeurde pas enkele momenten na het ongeval en flink hard ook.
( ... ).

1. De beide voertuigen passeerde mij ter hoogte van de Gondelstraat (dit is een zijstraat rechts in de Jurriaan Kokstraat, ik heb dit van de week nog even bekeken blijkbaar een vergissing van mijn kant in de verklaring. Dit klopt wel want ik heb de tram ter hoogte van perceel 26 in de Jurriaan Kokstraat tot stilstand gebracht)

De beide voertuigen zijn tussen de Gondelstraat en kruising met de Badhuiskade weer op hun eigen weghelft terecht gekomen.

2. Ik was de Korendijkstaat al gepasseerd.
3. Waarom de beide voertuigen mij links inhaalden weet ik niet. Rechts ligt een fietsstrook daar is te weinig ruimte voor een auto of in dit geval een quad en motor naast elkaar te passeren. Ze hadden beter kunnen anticiperen door achter de tram te blijven en deze te passeren bij de halte Badhuiskade dan was dit ongeval niet plaatsgevonden.
( ... ).
Op het moment van de aanrijding was het nog droog, het begon vlak hierna vrij hard te regenen.
Dat kan ik mij nog herinneren want ik kreeg van buurtbewoners ter hoogte van nr. 26 koffie aangeboden.

( ... ).
Ik had heel goed zicht op de hele situatie (je zit vrij hoog) ( ... ). Door de hoge snelheid en het passeren van de tram aan de linkerzijde heeft de taxichauffeur naar mijn idee de beide motorvoertuiigen niet kunnen zien hij is gestopt, maar beide motorvoertuigen reden zo hard dat zij geen tijd meer.hadden om te kunnen reageren en eigenlijk tegen de linkerzijde van de taxi zijn gereden. Deze stond stil, ze reden dus feitelijk tegen een stilstaand voertuig, de taxi heeft hun dus niet aangereden. ( ... ).

Zoals ik af aangaf heb ik de aanrijding goed kunnen aanschouwen het gebeurde recht voor mij. terwijl ik dit alles weer opschrijf zie ik het zo weer voor mij, het was heftig om het te zien gebeuren net of je in een film zit.
Ik ben geen slachtoffer in deze situatie maar iets zegt mij dat het niet had hoeven te gebeuren in deze heeft de taxichauffeur geen schuld aan de aanrijding hij is het slachtoffer van roekeloos rijgedrag.
( ... ).

Aanvulling op mail 01-05-2020:
Snelheid:
Beide voertuigen reden rond de 70 km/u en beide voertuigen passeerden mij naast elkaar aan de linkerzijde. ( ... )
."

4.7. [ verzoeker ] betwist dat hij roekeloos of te hard heeft gereden. Volgens hem was hij na de inhaalmanoeuvre al weer ruimschoots terug op de eigen weghelft en reed hij maximaal de toegestane snelheid toen de taxichauffeur plotseling de kruising opreed zonder voorrang te verlenen of ook maar tot stilstand te komen. Gelet op de omstandigheden - het regende en het was schemerig- was er temeer aanleiding voor de taxichauffeur om bij de kruising extra voorzichtig te zijn. [ verzoeker ] heeft geen kans gehad te anticiperen of een aanrijding te vermijden. Met een dergelijke fout van de taxichauffeur hoefde hij geen rekening te houden. Voor zover al sprake is van eigen schuld, geldt op grond van de billijkheidscorrectie dat de schade geheel door [ verweerster 2 ] moeten worden gedragen. [ verzoeker ] voert hiertoe aan dat het ongeval is veroorzaakt door een beroepschauffeur, dat hij ernstig letsel heeft opgelopen en nog altijd last heeft van lichamelijke en psychische beperkingen.

4.8. De rechtbank stelt vast dat de verslaglegging van dit ongeval opvallend summier is. Het proces-verbaal dat de politie heeft opgemaakt bevat naast een opgave van de betrokken personen en voertuigen en een weergave van de ongevalslocatie en de relevante omstandigheden ter plaatse, alleen de getuigenverklaring van de trambestuurder. Hoewel het melding maakt van "meerdere getuigen" wordt niet verduidelijkt wie dat zijn en waar zij zich bevonden ten tijde van het ongeval. Verklaringen van de direct betrokkenen ([ verzoeker ] , zijn neven, de taxichauffeur) ontbreken in het proces-verbaal. [ verweerster 2 ] heeft een nadere verklaring van de trambestuurder in het geding gebracht. Geen van partijen heeft ter onderbouwing van de door hun gestelde toedracht en omstandigheden verklaringen van andere betrokkenen ingebracht ([ verweerster 2 ] bijvoorbeeld niet van haar verzekerde en [ verzoeker ] niet van zijn neven die ook bij het ongeval betrokken waren). Dat betekent dat aan de (waarde van de) verklaringen van de trambestuurder doorslaggevende betekenis toekomt.

4.9. De rechtbank ziet - anders dan [ verzoeker ] heeft bepleit - geen reden om de verklaringen van de trambestuurder terzijde te schuiven. Deze getuige is een ervaren en beroepsmatige deelnemer aan het verkeer (onweersproken al tenminste 30 jaar) en heeft bij de inhoud van zijn verklaring geen belang. De verklaring die de politie uit zijn mond heeft opgetekend en in het proces-verbaal heeft neergelegd is kort. De nadere verklaring van eind april/begin mei 2020 is uitgebreider en concreter. Anders dan [ verzoeker ] betoogd heeft, zijn er geen in het oog springende discrepanties tussen deze verklaringen. De trambestuurder heeft alleen zijn eerdere verklaring gecorrigeerd voor wat betreft het punt waarop hij door [ verzoeker ] en de quad werd ingehaald. Dat maakt de verklaring niet om die reden onbetrouwbaar.

4.10. De trambestuurder heeft verklaard dat [ verzoeker ] en de neven op de quad naast elkaar zijn tram met een snelheid van ongeveer 70 km/uur aan de linkerzijde hebben ingehaald, waartoe zij over de andere rijbaan tegen het verkeer in hebben moeten rijden. Dat de tram ter linkerzijde is gepasseerd is niet in geschil. [ verzoeker ] weerspreekt wel dat dit met hoge snelheid is gebeurd en dat motor en quad toen naast elkaar reden. De rechtbank gaat hier aan voorbij. Er was voor achter elkaar rijdend verkeer aan de rechterzijde van de tram voldoende ruimte om de tram te passeren. Zo het al nodig was de tram op deze plaats te passeren was dat dus de aangewezen wijze geweest, in plaats van de rijbaan voor tegenovergesteld verkeer te nemen, iets wat bovendien ook het verhogen van de snelheid uitlokt om zo snel weer snel op de eigen rijhelft te zijn. De rechtbank ziet in het feit dat [ verzoeker ] en de quad de tram niettemin links zijn gepasseerd aanleiding om de trambestuurder ook te geloven waar hij verklaart dat dit roekeloos gebeurde, met te hoge snelheid en naast elkaar. De enkele niet onderbouwde betwisting hiervan van [ verzoeker ] legt onvoldoende gewicht in de schaal.

4.11. Er is onvoldoende reden om te betwijfelen dat de trambestuurder het ongeval zelf ook goed heeft kunnen zien, zoals hij ook onomwonden heeft verklaard. Hij zat op een verhoogde positie in de tramcabine en het ongeval gebeurde recht voor hem. Gelet op het verkeersgedrag van [ verzoeker ] en de quadbestuurders bij het inhalen van de tram is aannemelijk dat de trambestuurder zijn aandacht op hen gevestigd had.
De trambestuurder heeft in zijn tweede verklaring gezegd dat hij werd ingehaald ter hoogte van de Gondelstraat. Blijkens Google Maps. naar welke bron beide partijen verwijzen als een betrouwbaar gegeven, is de afstand vanaf dat punt tot de kruising met de Badhuiskade 150 meter. Aannemende dat de tram nog enkele seconden is doorgereden voordat de aanrijding plaatsvond (hetgeen aannemelijk is omdat hij de tram heeft stilgezet ter hoogte van nummer 26, ongeveer 58 meter van de locatie van het ongeval vandaan) was de afstand tot het ongeval dus ruimschoots minder dan 150 meter. Hij heeft vervolgens kunnen zien dat de motor van [ verzoeker ] en de quad van de neven aanreden tegen de linkerflank van de taxi. die de.haaientanden al voorbij was en stilstond op het moment van de aanrijding. Dit spoort met de verklaring van [ verzoeker ] op dit punt. Dat het op dat moment schemerig was en mogelijk ook al regende (dit is tussen partijen in geschil) doet aan de overtuigingskracht van de waarnemingen van de trambestuurder onvoldoende af.

4.12. De rechtbank stelt dus vast dat [ verzoeker ] de tram links heeft gepasseerd met veel te hoge snelheid en met de quad naast zich. Deze voertuigen waren dus met elkaar bezig in plaats van met het overige verkeer terwijl een kruising naderde. Geen van beide voertuigen is vervolgens in staat gebleken de taxi te ontwijken. Zij zijn klaarblijkelijk min of meer naast elkaar op de taxi geklapt.

4.13. Door dit verkeersgedrag - dat gevaarzettend is en daarom in strijd met artikel 5 WVW 1994 - heeft [ verzoeker ] het ongeval mede veroorzaakt. De taxi had voorrang moeten verlenen, moeten stoppen bij de haaientanden en moeten zien dat [ verzoeker ] en de quad (met te grote snelheid) naderden . [ verzoeker ] heeft door dit rijgedrag echter onvoldoende op deze verkeersfout kunnen anticiperen en zijn motor niet meer op tijd tot stilstand kunnen brengen dan wel de taxi ontwijken. Dat het rijgedrag van [ verzoeker ] (en de quad) los staan van het ongeval volgt de rechtbank dus niet.

4.14. De vergoedingsplicht van [ verweerster 2 ] zal daarom worden verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.

4.15. De aan de taxichauffeur ([ verweerster 2 ] ) toe te rekenen omstandigheden hebben in grotere mate bijgedragen aan de schade dan de aan [ verzoeker ] toe te rekenen omstandigheden. Dit volgt uit de aard van de fout van de taxichauffeur: het niet verlenen van voorrang. [ verzoeker ] was gehouden anticiperend aan het verkeer deel te nemen en aldus de kruising met lagere snelheid te naderen in plaats van gevaarzettend of zoals de trambestuurder het heeft waargenomen: roekeloos - verkeersgedrag te vertonen dat zijn aandacht afleidde van de verkeersituatie. Alle omstandigheden in aanmerking nemende, is de rechtbank van oordeel dat de aan [ verzoeker ] toe te rekenen omstandigheden voor ten minste 25% aan de schade hebben bijgedragen. Nu [ verweerster 2 ] 75% aansprakelijkheid heeft erkend, kan in het midden blijven of dit percentage nog hoger zou moeten zijn.

4.16. De rechtbank ziet geen grond voor toepassing van de billijkheidscorrectie in het voordeel van [ verzoeker ] . Stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden die tot toepassing van die correctie in het voordeel van [ verzoeker ] aanleiding geven rusten op [ verzoeker ] . [ verzoeker ] heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van [ verweerster 2 ] echter niet onderbouwd dat het door hem opgelopen letsel zodanig ernstig is dat dit een billijkheidscorrectie rechtvaardigt. Zijn eigen medisch adviseur constateert dat er geen aanwijzingen zijn voor structureel fysiek letsel anders dan kneuzingen en schaafwonden en schrijft ook dat hij de indruk heeft dat [ verzoeker ] onvoldoende openstaat voor een adequate behandeling van zijn PTSS-beeld. De medisch adviseur van [ verweerster 2 ] komt tot soortgelijke bevindingen en vraagt zich af hoe gemotiveerd voor behandeling [ verzoeker ] is en zet vraagtekens bij de medische onderbouwing van het een en ander. Voorts ziet de rechtbank geen grond voor het verwijt dat [ verzoeker ] [ verweerster 2 ] maakt in het kader van de afhandeling van de schade. Daargelaten de vraag of dit aanleiding kán geven voor toepassing van de billijkheidscorrectie, blijkt onvoldoende van een onredelijke of zelfs onrechtmatige opstelling van [ verweerster 2 ] bij de schadeafwikkeling. [ verweerster 2 ] heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van eigen schuld aan de kant van [ verzoeker ] . Verder heeft zij tot op heden € 15.000 aan voorschotten betaald, terwijl [ verzoeker ] pas bij dit verzoekschrift de redelijkerwijs door [ verweerster 2 ] verlangde (medische en financiële) informatie heeft overgelegd. terwijl daaruit niet evident volgt dat de bevoorschotting ontoereikend is .

4.17. [ verweerster 2 ] heeft dus 75% van de schade van [ verzoeker ] te vergoeden en [ verzoeker ] draagt 25% van zijn schade zelf. Een verklaring voor recht met die inhoud zal worden uitgesproken.

4.18. Het verzoek van [ verzoeker ] om [ verweerster 2 ] te veroordelen tot het betalen van een nader voorschot wordt bij de huidige stand van zaken afgewezen. De voorlopige schadestaat die [ verzoeker ] ter onderbouwing van dit verzoek heeft ingediend en sluit op ongeveer € 30.000.­ bestaat voor het grootste deel uit verlies aan arbeidsvermogen (tot juni 2020 berekend op € 19.000,-). Uit de beschikbare medische gegevens volgt thans onvoldoende dat daarvan in een substantiële orde van grootte sprake is. Debat over de causaliteit tussen (een deel van) de schade en het ongeval valt bovendien redelijkerwijs te voorzien, mede gelet op het standpunt van de medisch adviseurs van zowel [ verzoeker ] zelf als [ verweerster 2 ] dat [ verzoeker ] niet lijkt open te staan voor adequate behandeling van zijn klachten. Daarom bestaan thans onvoldoende aanknopingspunten om voldoende aannemelijk te achten dat de schade van [ verzoeker ] het bedrag dat tot op heden aan voorschotten is betaald zal overstijgen. Het moge duidelijk zijn dat in de omvang van de reeds betaalde voorschotten geen erkenning van enige schadeomvang kan worden gezien, zoals [ verzoeker ] wel heeft betoogd en [ verweerster 2 ] terecht weerspreekt.

4.19. Daarbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat zij voor de € 2.500,- die op de schadestaat is opgenomen aan smartengeld wegens secundaire victimisatie door de schadeafhandeling van [ verweerster 2 ] geen grond ziet. [ verzoeker ] heeft onvoldoende handen en voeten gegeven aan zijn stelling dat [ verweerster 2 ] jegens hem tot nu toe onrechtmatig handelt bij de wijze van afhandeling van de schade. De rechtbank verwijst verder naar hetgeen in nummer 4.16 is overwogen. Dit betekent ook dat het tegen verzoek van [ verweerster 2 ] in zoverre zal worden toegewezen.

Vergoeding buitengerechtelijke kosten

4.20. Ter onderbouwing van de buitengerechtelijke kosten heeft [ verzoeker ] vier facturen overgelegd (factuurnummers 254, 37, 64 en 138) waarmee zijn advocaat 37 uren aan werkzaamheden in rekening heeft gebracht tegen een uurtarief van € 265 exclusief btw en 6% kantoorkosten.

4.21. [ verweerster 2 ] heeft de buitengerechtelijke kosten gemotiveerd betwist. Samengevat luidt haar standpunt dat de gestelde kosten en de hoogte daarvan bovenmatig en niet reëel zijn. Een uurtarief van € 230 alsmede een gematigde tijdsbesteding is volgens [ verweerster 2 ] meer op zijn plaats. [ verweerster 2 ] heeft als voorschot op de buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 2.000 betaald en meent dat dit volstaat.

4.22. Dat (het kantoor van) de advocaat van [ verzoeker ] buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht wordt op zichzelf niet bestreden. De rechtbank kwalificeert de zaak als niet omvangrijk en feitelijk noch juridisch complex. Van een gespecialiseerde advocaat, zoals de raadsman van [ verzoeker ] is, mag ook worden verwacht dat hij in een zaak als deze efficiënt weet te opereren. Zijn uurtarief moet in verhouding staan met de door hem verrichte werkzaamheden in een - zeker voor een specialist - tot op heden overzichtelijke kwestie. Met inachtneming van de dubbele redelijkheidstoets die besloten ligt in artikel 6:96 lid 2 BW, begroot de rechtbank de buitengerechtelijke kosten van [ verzoeker ] tot op heden op € 5.000 (20 uur à een uurtarief van € 250,- inclusief btw en kantoorkosten).
Indien de schadevergoedingsplicht op grond van artikel 6: 101 BW evenredig met de mate van eigen schuld van de benadeelde wordt verminderd. geldt dit ook voor de buitengerechtelijke kosten. Het gaat immers om schade als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. [ verweerster 2 ] dient dus een bedrag van € 3.500,- aan tot op heden gemaakte buitengerechtelijke kosten te voldoen. Aangezien [ verweerster 2 ] € 2.000,- aan voorschot op deze kosten heeft voldaan, zal zij tot betaling van het restant worden veroordeeld.

Kosten deelgeschil

4.23. Ter onderbouwing van de verzochte begroting van de kosten voor het deelgeschil heeft [ verzoeker ] twee declaraties overgelegd. waarmee zijn advocaat 14:42 uur aan werkzaamheden in rekening heeft gebracht. De totale tijdsbesteding aan het deelgeschil begroot [ verzoeker ] op 25 uur.

4.24. In aanmerking genomen de geringe complexiteit van de zaak, zowel feitelijk als juridisch. zoals hiervoor overwogen. ziet de rechtbank aanleiding de kosten in verband met het deelgeschil te matigen. Zij begroot deze in redelijkheid op € 4.500,- (18 uur à € 250,- per uur inclusief btw en kantoorkosten), te vermeerderen met het vastrecht van € 937,-, derhalve in totaal € 5.437.00. [ verweerster 2 ] wordt veroordeelt tot betaling van 75% van dit bedrag. zijnde € 4.077,75.

5. De beslissing

De rechtbank:

5.1. verklaart voor recht dat [ verweerster 2 ] de schade van [ verzoeker ] ten gevolge van het ongeval op 1 september 2019 moet vergoeden met inachtneming van een percentage eigen schuld aan de zijde van [ verzoeker ] van 25%:

5.2. veroordeelt [ verweerster 2 ] tot betaling van € 1.500,- aan openstaande buitengerechtelijke kosten;

5.3. begroot de kosten van dit deelgeschil als bedoeld in artikel 1019aa Rv op een bedrag van € 5.437,00, en veroordeelt [ verweerster 2 ] tot betaling aan [ verzoeker ] van 75% van deze kosten;

5.4. verklaart de veroordelingen onder 5.2 en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad: 5.5. wijst af het meer of anders verzochte

Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Willems en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2020.

Met dank aan mevrouw mr. I.K. Verhoeks, Schade! Advocatuur voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2021/RBDHA-170920