Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 020421

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2021/RBMNE-020421

Proces-verbaal

Rechtbank Midden-Nederland

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht

zaaknummers: 8834027 UC EXPL 20-8709 en 9013398 \ UC EXPL 21-1197

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de kantonrechter van 2 april 2021

inzake

1. [ eiser 1 ] ,
2. [ eiser 2 ] , in hun hoedanigheid van ouders en wettelijk
vertegenwoordigers van de minderjarige [ H ] ,
allen wonende in [ woonplaats ] ,
eisers,
gedaagden in het verzet,
gemachtigde: mr. M.G.F. de Graaff-Bosch,

hierna gezamenlijk te noemen: de eisers,

tegen:

1. [ gedaagde 1 ] voor zich en in haar hoedanigheid van wettelijk
vertegenwoordiger van de minderjarige [ A ] ,
beiden wonende in [ woonplaats ] ,
advocaat: mr. T.c. Cooman,
2. [ gedaagde 2 ] ,
3. [ gedaagde 3 ] , in hun hoedanigheid van ouders en wettelijk vertegenwoordigers van de
minderjarige [ B ] ,
allen wonende in [ woonplaats ] ,
advocaat: mr. L.F.M. Meles,
gedaagden,
eisers in het verzet,

hierna 1, 2 en 3 gezamenlijk te noemen: de gedaagden.

1. Het procesverloop

1.1. De eisers hebben de gedaagden gedagvaard. De gedaagden hebben niet gereageerd. De rechtbank heeft verstek tegen de gedaagden verleend en op 20 mei 2020 een vonnis gewezen (zaaknummer C/16/5/00925 / HA ZA 20-240).

1.2. [ gedaagden 2 en 3 ] heeft op 22 juni 2020 èen verzetdagvaarding ingediend (aan te merken als conclusie van antwoord). Bij vonnis van 21 oktober 2020 heeft de rechtbank vanwege het beloop van de vordering de zaak verwezen naar de kantonrechter. De zaak is geregistreerd onder zaaknummer 8834027 \ UC EXPL 20-8709.

1.3. [ gedaagde 1 ] heeft op 17 november 2020 eenverzetdagvaarding ingediend (aan te merken als conclusie van antwoord). Bij vonnis van 3 februari 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat Chetouani kan worden ontvangen in haar verzet en heeft de rechtbank vanwege het beloop van de vordering de zaak verwezen naar de kantonrechter. De zaak is geregistreerd onder zaaknummer 9013398 \ UC EXPL 21-1197.

1.4. [ gedaagden 2 en 3 ] heeft op 31 maart 2021 een akte houdende wijziging van eis met toevoeging eis in reconventie ingediend.

1.5. De kantonrechter heeft voor beide zaken een gevoegde mondelinge behandeling bepaald. De mondelinge behandeling vond plaats op 2 april 2021. Partijen zijn met hun advocaat verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.

1.6. Na afloop van de zitting heeft de kantonrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak gedaan. Dit proces-verbaal is de vastlegging van die uitspraak.

2. Waar gaat het om in deze zaak ?
2.1. [ H ] , [ B ] en [ A ] kennen elkaar van school. Zij zaten bij elkaar in de klas op het [ school ] . [ H ] heeft [ B ] geplaagd met iets wat [ B ] hem in vertrouwen had verteld. [ B ] en [ A ] wilden [ H ] samen confronteren en laten weten dat het plagen onacceptabel was. Dat is op 23 november 2018 uitgelopen op een vechtpartij (hierna: het incident). [ H ] is vanwege het incident opgenomen in het ziekenhuis. Hij heeft nog steeds last van mentale en fysieke klachten als gevolg van het incident.

2.2. [ B ] en [ A ] zijn in een strafrechtelijke procedure schuldig bevonden aan een poging tot zware mishandeling in vereniging. De eisers hebben zich als benadeelde partij in de strafrechtelijke procedure gevoegcl. De kinderrechter heeft de vordering van de eisers voor een deel toegewezen.

2.3. De eisers hebben in deze civiele procedure de resterende materiële en immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 17.920,52 gevorderd van de gedaagden.

3. De mondelinge uitspraak

3.1. Ten aanzien van de tijdigheid van het verzet van [ gedaagde 1 ] heeft de rechtbank in het vonnis van 3 februari 2021 een beslissing gegeven. De kantonrechter stelt vast dat ook [ gedaagden 2 en 3 ] het verzet tijdig heeft ingesteld en daarom kan de zaak inhoudelijk worden behandeld,

3.2. De kantonrechter wijst de vordering van de eisers voor een groot deel toe. De motivering voor die beslissing luidt als volgt.

3.3. [ B ] en [ A ] zijn ieder afzonderlijk bij een onherroepelijk vonnis strafrechtelijk veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling in vereniging. Zij waren dus samen en zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schade van het slachtoffer. Dat volgt uit artikel 6: 166 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Omdat [ B ] en [ A ] nog minderjarig zijn, zijn ook hun ouders aansprakelijk.

3.4. De kinderrechter heeft in de strafzaak een schadevergoeding toegewezen. De kantonrechter beoordeelt in deze procedure of er nog een aanvullend bedrag aan schadevergoeding moet worden toegewezen.

3.5. In de strafzaak heeft de kinderrechter in de zaak van zowel [ B ] als [ A ] de materiële schade geschat op € 1.000,-- , dit bedrag toegewezen en bepaalt dat de vordering voor het overige deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. De posten die de eisers in deze procedure hebben aangevoerd als materiële schade, los van de schade vanwege de studievertraging, zijn dezelfde als die in de strafzaak zijn gevorderd. De kantonrechter komt in zijn beoordeling van deze posten samen niet tot een hoger bedrag dan de al in de strafzaak toegewezen € 1.000,--. Daarom ziet de kantonrechter geen aanleiding om aanvullend een materiële schadevergoeding toe te wijzen. Dit deel van de vordering van de eisers wordt daarom afgewezen.

3.6. De eisers hebben ook materiële schadevergoeding gevorderd vanwege de schade die [ H ] lijdt omdat hij door het incident vertraging heeft opgelopen in zijn studie. De kinderrechter heeft hierover in de strafzaak overwogen dat deze post te ingewikkeld is voor een beoordeling in de strafzaak en over deze post geen beslissing genomen. Nu partijen in deze civiele zaak hun standpunt hier over hebben kunnen toelichting komt de kantonrechter tot het oordeel dat dit deel (€ 13.850,--) van de vordering van de eisers toegewezen dient te worden. De kantonrechter is van oordeel dat de eisers voldoende gesteld en aannemelijk hebben gemaakt dat [ H ] studievertraging heeft opgelopen door (de gevolgen van) het incident. De verklaring van de school van 5 maart 2019 maakt voldoende aannemelijk dat er een causaal: verband is tussen het incident en het verlies van een schooljaar. De gedaagden hebben alternatieve oorzaken opgeworpen, maar die doen niet af aan het verband dat met de verklaring van de school is bewezen. De kantonrechter sluit voor de hoogte van de schadevergoeding aan bij het bedrag dat de Letselschaderaad hanteert bij de opleiding van [ H ] en het betreffende schooljaar.

3.7. In de strafzaak heeft de kinderrechter in de zaak van zowel [ B ] als [ A ] de immateriële schade geschat op € 2.500,-- , dit bedrag toegewezen en bepaalt dat de vordering voor het overige deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. De kantonrechter zal daar boven € 500,-- toewijzen en neemt daarbij in overweging dat [ H ] sinds de strafzaak nog wekelijks in behandeling is bij een psycholoog en gelet op vergelijkbare gevallen in de rechtspraak een bedrag van € 3.000,-- aan immateriële schadevergoeding passend is. De kantonrechter heeft gelet op gevallen waarin jonge mensen betrokken zijn bij een mishandeling en vervolgens langere tijd in therapie (waaronder EMDR) moeten.

3.8. De gedaagden hebben onvoldoende onderbouwd dat [ H ] ook schuld heeft aan het incident. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding om rekening te houden met de betoogde eigen schuld van [ H ] . De draagkracht van (de ouders van) gedaagden geeft evenmin aanleiding om de schadevergoeding te matigen.

3.9. Een en ander leidt ertoe dat de kantonrechter het verstekvorm is van 20 mei 2020 vernietigt en dat deze beslissing daarvoor in de plaats komt. De gedaagden hebben overwegend ongelijk gekregen en moeten daarom de proceskosten van de eisers betalen. Die zijn totaal € 936,10 en bestaan uit:
griffierecht € 83,--
dagvaarding € 107,10
salaris gemachtigde € 746,-- (2 punten x tarief € 373,--)

3.10. De toegewezen schadevergoeding wordt rentedragend vanaf het moment van het incident: 23 november 2018. De kantonrechter wijst de wettelijke rente daarom toe, ondanks het bezwaar van [ gedaagde 1 ] daartegen.

3.11. De kantonrechter komt niet toe aan de beoordeling van de vordering in reconventie van [ gedaagden 2 en 3 ] omdat die vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat de vordering van de eisers wordt afgewezen. Dat is niet het geval.

4. De beslissing

De kantonrechter:

4.1. vernietigt het verstekvonnis van 20 mei 2020 (zaaknurnmer C/16/500925 / HA ZA 20-240) en opnieuw rechtdoencle,

4.2. veroordeelt de gedaagden pro se en q.q., ieder hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de eisers te betalen een bedrag van € 14.350,-- te vermeerderen met de wettelijke rente hierover met ingang van 23 november 2018 tot de dag van volledige betaling,

4.3. veroordeelt de gedaagden pro se en q.q., ieder hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van de eiser tot op heden begroot op € 936,10 waarvan € 746,-- aan salaris gemachtigde;

4.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

4.5. wijst het meer of anders gevorderde af.

Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. J. P. Killian, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in de aanwezigheid van de griffier op 2 april 2021.

Met dank aan mr. M.G.F. de Graaff-Bosch, Baen Advocatuur voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2021/RBMNE-020421