Overslaan en naar de inhoud gaan

RBZWB 150921

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2021/RBZWB-150921

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken

Tilburg

zaaknummer 8926969 CV EXPL 20-5410

vonnis van 15 september 2021

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
X,
handelend onder de naam "Y",
gevestigd te 's-Hertogenbosch en kantoorhoudende te Vught,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. X,

tegen

de vennootschap naar Iers recht
[ Z ],
statutair gevestigd te [ vestigingsplaats ] (Ierland),
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
vertegenwoordigd door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [ Y ], gevestigd te [ vestigingsplaats ] en kantoorhoudende te [ kantoor ] ,
gemachtigde: mr. I.K. Verhoeks, advocaat te Hilversum.

Partijen worden door de kantonrechter hierna [ X ] en [ Z ] genoemd. De vertegenwoordiger van [ Z ] wordt [ Y ] genoemd.

1.
Het verdere verloop van de procedure

1.1
De verdere procedure blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis van 10 maart 2021 en de daarin genoemde stukken;
b. de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, met producties;
c. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 13 juli 2021 en de de door [ Z ] ter zitting overgelegde spreekaantekeningen.

1.2
Nadat [ Z ] haar conclusie van antwoord (in conventie) had ingediend, werd een mondelinge behandeling van het geschil bepaald. Hoewel aan [ X ] geen gelegenheid is geboden om voorafgaande aan die mondelinge behandeling te concluderen voor repliek (in conventie), heeft [ Z ] ter zitting kenbaar gemaakt dat zij er geen bezwaar tegen heeft dat van die conclusie kennis wordt genomen. Deze conclusie wordt daarom eveneens tot de processtukken gerekend.

1.3
Tegen de in de conclusie van repliek opgenomen vermeerdering van eis heeft [ Z ] evenmin bezwaar gemaakt.

2.
Het geschil

In conventie en in reconventie

2.1
Bij dagvaarding heeft [ X ] (in conventie) gevorderd dat bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [ Z ] wordt veroordeeld tot betaling van € 8.397,87, alsook ·van de proceskosten. In haar conclusie van repliek heeft [ X ] de vordering met € 1.497,38 vermeerderd tot een bedrag van € 9.895,25.

2.1.1
Deze vordering betreft het restant van door haar aan [ Z ] in rekening gebrachte buitengerechtelijke kosten, aldus [ X ]. Ter toelichting heeft zij het volgende aangevoerd. De heer [ S ] is op 10 mei 2019 als slachtoffer betrokken geweest bij een verkeersongeval. [ Y ] heeft namens [ S ], in haar hoedanigheid van WAM-assuradeur, aansprakelijkheid erkend. Tussen [ S ] en·[ X ] werd een overeenkomst van opdracht gesloten waarbij [ S ] [ X ] heeft gemachtigd om met de wederpartij te onderhandelen over de hoogte van de schadevergoeding en de afwikkeling van de letselschadezaak. Tevens werd [ X ] gemachtigd om de buitengerechtelijke kosten, gebaseerd op een uurtarief van € 350,00 exclusief 10% kantoorkosten, verschotten en btw, rechtstreeks bij de wederpartij te declareren en werd de vordering ter zake van de buitengerechtelijke kosten door [ S ] aan [ X ] overgedragen. Zonder noemenswaardige discussie is de zaak begin juni 2020 via een vaststellingsovereenkomst geregeld voor € 10.000,00. De buitengerechtelijke kosten werden buiten de vaststellingsovereenkomst gehouden. [ X ] heeft wegens buitengerechtelijke kosten voor een totaalbedrag van€ 16.356, 76 gedeclareerd. Het gaat daarbij om een tijdsbesteding van 33,8 uur in een periode van 11 maanden. De reden van dit grote aantal uren is dat [ S ] veel aandacht vroeg en kreeg door de trage wijze waarop [ Y ] het dossier en [ S ]s vragen om bevoorschotting behandelde. Daardoor is bij [ S ] veel irritatie ontstaan en zijn er veel contactmomenten geweest. Desondanks wenst [ Z ] niet meer dan € 7.985,89 te vergoeden. Dat komt neer op een uurtarief van afgerond € 175,00 op basis van 6% kantoorkosten en btw en is geen redelijk uurtarief voor iemand met de opleiding en ervaring als haar gemachtigde. De beoordeling van de buitengerechtelijke kosten dient langs de Iat van de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW plaats te vinden. Dat in dit geval de buitengerechtelijke kosten hoger zijn dan de schade is op zichzelf geen reden om die kosten voor de helft onbetaald te laten, aldus [ X ].

2.2
[ Z ] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd dat de kantonrechter de vordering van [ X ] niet ontvankelijk verklaart, dan wel die vordering afwijst. Tevens heeft zij geconcludeerd tot veroordeling van [ X ] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en met nakosten, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.

2.3
In reconventie heeft [ Z ] gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat [ X ] niet heeft voldaan aan de redelijkheidstoets ingevolge artikel 6:96 lid 2 BW en dat [ X ] wordt veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad, tot terugbetaling van de betaalde voorschotbedragen van € 3 .841,89, althans [ X ] wordt veroordeeld tot betaling van een in goede justitie te bepalen bedrag.

2.3.1
Ter onderbouwing van haar vordering heeft [ Z ] gesteld dat zij een zeer ruim voorschot van € 7.985,89 op de buitengerechtelijke kosten heeft betaald. Dat bedrag overstijgt de redelijke kosten, zoals opgenomen in de zogenoemde PIV~staffel. Volgens die staffel is bij een schadevergoeding van € 10.000,00 een bedrag van € 4.144,00 inclusief btw voor buitengerechtelijke kosten redelijk. Om die reden heeft zij recht op terugbetaling van € 3.841,89.

3.
De beoordeling

In conventie

3.1
De vordering van [ X ] is gebaseerd op artikel 6:96 lid 2, onder b BW waarin is bepaald dat redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid vermogensschade betreft die voor vergoeding in aanmerking komt. De vordering moet worden beoordeeld aan de hand van de dubbele redelijkheidstoets. Dat wil zeggen dat beoordeeld moet worden of de door [ X ] verrichte werkzaamheden in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om vergoeding van de door [ Z ] geleden schade te verkrijgen én of de omvang van de door [ X ] voor die werkzaamheden in rekening gebrachte kosten redelijk is.

3 .2
De kantonrechter stelt vast dat het ongeval waarbij [ Z ] betrokken was, heeft plaatsgevonden op 10 mei 2019 en dat [ Z ], althans [ Y ] namens [ Z ], op 21 juni 2019 de aansprakelijkheid voor de gevolgen van dat ongeval heeft erkend. Door [ X ] is niet gesteld, noch is gebleken dat zij ongebruikelijk veel werkzaamheden heeft moeten verrichten om [ Z ] tot erkenning van die aansprakelijkheid te bewegen.

3.3
Evenmin is gebleken dat [ X ] nadien uitzonderlijk veel werkzaamheden heeft verricht om tot vaststelling van de schade van [ Z ] te kunnen komen. [ X ] heeft gesteld dat zij 33,8 uren aan de zaak heeft besteed, wat zij in de dagvaarding "tamelijk veel" noemt. Dit grote aantal uren is echter mede het gevolg van de vele contactmomenten met [ Z ], die hun oorzaak vonden in de wijze waarop [ Y ] het dossier heeft behandeld, aldus [ X ]. Uit haar stellingen volgt echter niet dat een onevenredig groot aantal uren werd besteed aan werkzaamheden om [ Z ]s schade vast te stellen. Dit kan ook niet worden opgemaakt uit de bij haar facturen gevoegde specificaties van haar werkzaamheden, noch uit de vele e-mails en de twee brieven die als productie 7 bij de conclusie van repliek zijn overgelegd en die blijkens de inhoud daarvan voornamelijk ten doel hadden om de afwikkeling van de schade en de betaling van een voorschotbedrag te bespoedigen maar niet op de vaststelling van het schadebedrag.

3.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [ Z ] erkend dat [ Y ] wegens achterstanden niet binnen een korte tijd op de rappels en berichtgeving van [ X ] heeft gereageerd. Ongetwijfeld heeft dit geleid tot vertraging in de afwikkeling van het dossier. De vraag is echter of het redelijk is dat de "extra" uren die [ X ] in rekening heeft gebracht, en voor zover die al noodzakelijk zijn gemaakt, tegen een specialistentarief voor vergoeding in aanmerking komen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval. Gezien de inhoud van de door [ X ] in het geding gebrachte correspondentie met [ Y ] betreft het veelal correspondentie met een relatief eenvoudige inhoud waarvoor geen bijzondere kennis aangaande de vaststelling van aansprakelijkheid en schade bij letsel is vereist en daardoor ook door een niet-specialist kon worden gevoerd. Dat [ X ] voor die werkzaamheden een tarief van eerst € 350,00 en later € 375,00, vermeerderd met l 0% kantoorkosten, exclusief btw, declareert is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet redelijk.

3.5
Dit oordeel sluit aan bij de overwegingen in het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch waar [ X ] naar verwijst ter onderbouwing van haar standpunt dat het door haar gehanteerde uurtarief redelijk is. In de betreffende zaak overwoog het hof dat het door [ X ] gerekende uurtarief (in de betreffende zaak € 300,00, exclusief 6% kantoor kosten, verschotten en btw) hoog is, maar niet ongebruikelijk voor rechtshulpverleners in letselschadezaken. Evenwel corrigeerde het hof de declaraties van [ X ] - en wees zij de daarop gebaseerde vordering niet volledig toe - met, onder andere, "werkzaamheden ( ... ) die in redelijkheid niet rechtvaardigen dat daar ( ... ) tijd volgens het uurtarief van [ X ] voor wordt berekend (zoals het zeer kort antwoorden op een ingekomen e-mail en het redigeren van een begeleidend briefje bij het toesturen van ontvangen correspondentie)" en "werkzaamheden die in redelijkheid niet rechtvaardigen dat daar apart tijd conform het uurtarief van [ X ] voor in rekening wordt gebracht, zoals het simpel doorsturen of kort reageren op de ontvangst van e-mails, het sturen van rappellen zonder bijzondere inhoud etc." (zie gerechtshof 's-Hertogenbosch 14 maart 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017: 1012, rechtsoverwegingen 3.6.2 en 3.6.3).

3.6
Aldus komt een aantal van de door [ X ] in rekening gebrachte uren niet in aanmerking voor vergoeding overeenkomstig het door haar gehanteerde specialistentarief. Welke uren voor welke werkzaamheden dat zijn kan evenwel aan de hand van de stellingen van [ X ] en de summiere omschrijving van de werkzaamheden in de urenspecificaties bij haar declaraties, niet worden vastgesteld. Evenmin kan bij gebreke aan vergelijkbare declaraties worden beoordeeld welk uurtarief voor die niet-specialistische werkzaamheden wel redelijk is. [ X ] hanteert slechts één tarief voor alle werkzaamheden, terwijl [ Z ] in haar conclusie van antwoord verschillende tarieven voor alleen specialisten heeft vermeld.

3.7
[ X ] heeft niet betwist dat de betreffende zaak betrekkelijk eenvoudig van aard was. Er is geen debat gevoerd over de aansprakelijkheid. Er was geen blijvend letsel en ten behoeve van de beoordeling van de door [ S ] geleden schade zijn door [ X ] enkel een aantal medische stukken en korte berichten over de medische situatie aan [ Y ] toegestuurd. Een schadestaat is niet opgemaakt. Een vaststellingsovereenkomst met een betaling van (in totaal) € 10.000,00 is overeengekomen als vergoeding voor de schade van [ S ]. Het boven staande in aanmerking genomen, komt de door [ Z ] aan [ X ] betaalde vergoeding van bijna € 8.000,00 voor specialistische en niet-specialistische werkzaamheden de kantonrechter dan ook alleszins redelijk voor. De vordering tot betaling van een verdere vergoeding zal daarom worden afgewezen.

In reconvèntie

3 .8
Uit het in conventie gegeven oordeel volgt dat het totaal van de door [ X ] voor haar werkzaamheden in rekening gebrachte kosten niet redelijk is. Aldus doorstaat haar aanspraak op vergoeding van € 16.356,76 wegens vermogensschade niet de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2, onder b BW. Met inachtneming daarvan kan de door [ Z ] gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen.

3.9
De vordering tot terugbetaling van € 3.841,89 of enig ander door de kantonrechter te bepalen bedrag wordt afgewezen nu daarvoor een deugdelijke rechtsgrond ontbreekt. Ter onderbouwing van die vordering heeft [ Z ] gewezen op de tabel voor de berekening van buitengerechtelijke kosten bij de PIV-overeenkomst BGK van het Personenschade Instituut van Verzekeraars, de zogenoemde PIV-staffel. Overeenkomstig die tabel is bij een schade bedrag van € 10.000,00 een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van ten hoogste € 4.144,00 inclusief btw gerechtvaardigd. Aangezien zij in totaal € 7.985,89 aan voorschotbetalingen heeft gedaan vordert [ Z ] het meerdere terug.

3.10
Vast staat dat partijen niet zijn overeengekomen dat de PIV-staffel toepasselijk is op de werkzaamheden van [ X ], zodat [ X ] niet op grond daarvan gehouden is tot terugbetaling van enig bedrag. [ X ] heeft in haar reactie op de e-mail van [ Y ] van 29 mei 2019 waarin door [ Y ] kenbaar is gemaakt dat zij bij de beoordeling van [ X ]' kosten aansluiting zoekt bij de PIV-staffel, reeds meegedeeld dat zij de PIV-staffel geen redelijke maatstaf acht voor de beoordeling van buitengerechtelijke kosten (productie 5 bij de conclusie van antwoord).[ Z ] kon er dus ook niet op vertrouwen dat eventueel volgens de PIV-staffel teveel betaalde bedragen zouden worden terugbetaald.

4.
De proceskosten

In conventie

4.1
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [ X ] worden veroordeeld in de proceskosten van [ Z ]. Die kosten worden vastgesteld op € 622,00 voor het salaris van haar gemachtigde (2 punten à€ 3 11,00 per punt).

4.2
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen indien [ X ] de proceskosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving heeft betaald. [ X ] moet de gelegenheid worden geboden om binnen een redelijke termijn na de aanschrijving aan de proceskostenveroordeling in dit vonnis te voldoen. Een termijn van veertien dagen wordt als een redelijke termijn voor nakoming gezien.

4.3
De nakosten, waarvan [ Z ] eveneens betaling vordert, zullen voorwaardelijk worden toegewezen op de wijze, zoals hierna in de beslissing is bepaald.

In reconventie

4.4
Gelet op de omvang van het debat zullen de kosten van de procedure in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.
De beslissing

De kantonrechter:

In conventie

- wijst de vordering van [ X ] af;

- veroordeelt [ X ] in de proceskosten van Leaseplan, vastgesteld op€ 622,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de l Se dag na áanschrijving tot de dag van de volledige betaling;

- veroordeelt [ X ], onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [ Z ] aan de veroordeling tot betaling van de proceskosten heeft voldaan, in de na dit vonnis te maken kosten, begroot op€ 124,00 aan salaris gemachtigde. Indien daarna nog betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nakosten nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Indien van toepassing dienen beide bedragen te worden venneerderd met btw;

- verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

In reconventie

- verklaart voor recht dat [ X ] voor haar aanspraak op vergoeding van€ 16.356,76 wegens vermogensschade niet heeft voldaan aan de redelijkheidstoets ingevolge artikel 6:96 lid 2 BW;

- compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

In conventie en in reconventie

wijst het door [ Z ] meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2021.

Met dank aan mevrouw mr. I.K. Verhoeks, Schade! Advocatuur voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2021/RBZWB-150921