Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Overijssel 130416 smartengeld was door verzekeraar gestort op derdenrekening belangenbehartiger waarop beslag was gelegd; ernstig persoonlijk verwijtbaar gedrag

Rb Overijssel 130416 smartengeld was door verzekeraar gestort op derdenrekening belangenbehartiger waarop beslag was gelegd; ernstig persoonlijk verwijtbaar gedrag

2 Waarvan kan worden uitgegaan

2.1.
Bij lastgevingsovereenkomst van 21 mei 2013 heeft [eiser] aan [X] B.V. opgedragen om zijn belangen te behartigen en namens hem (immateriële) schadevergoeding te vorderen, die [eiser] heeft geleden ten gevolge van een hem overkomen bedrijfsongeval.

2.2.
[gedaagde] is enig bestuurder van [X] B.V..

2.3.
Op 18 september 2015 is tussen de verzekeraar van de werkgever van [eiser] , Aegon Schadeverzekeringen N.V. (hierna: Aegon), en [eiser] een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin hebben partijen onder meer vastgelegd dat zij zijn overeengekomen dat Aegon voor de door [eiser] ten gevolge van het bedrijfsongeval geleden schade een bedrag van € 50.000,00 betaalt, welk bedrag door Aegon zal worden overgemaakt op de derdenrekening van [X] B.V. (hierna de derdenrekening).

2.4.
Aegon heeft op 23 oktober 2015 het bedrag van € 50.000,00 overgemaakt naar de derdenrekening.

2.5.
Ondanks meerdere verzoeken en sommatie, blijft [gedaagde] in gebreke het bedrag van € 50.000,00 aan [eiser] te voldoen.

3 De beoordeling

3.1.
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 50.000,= vermeerderd met rente en kosten, daartoe stellende dat [gedaagde] , als bestuurder van [X] B.V., jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door de bijschrijving van de smartengelduitkering op de derdenrekening te verzoeken, terwijl voor [gedaagde] duidelijk was dat deze bankrekening onderwerp was van het door de fiscus bij zijn vennootschappen in 2014 reeds ingestelde onderzoek en het ten gevolge daarvan gelegde beslag. [gedaagde] kan daarvan als bestuurder van [X] B.V. een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt. [eiser] stelt dat hij dringend noodzakelijke uitgaven moet doen en daarom behoefte heeft aan een voorziening op korte termijn.

3.2.
[gedaagde] voert verweer. Dat verweer treft naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen doel. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.

3.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis, uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een (indirect) bestuurder van de vennootschap. Bij benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaald blijven van diens vordering kan, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld, waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.

3.4.
Niet in geschil is dat [X] B.V., waarvan [gedaagde] bestuurder is, het bedrag ter hoogte van € 50.000,= aan schadevergoeding, dat Aegon heeft overgemaakt op de derdenrekening [X] B.V., nog aan [eiser] dient te voldoen uit hoofde van de lastgevingsovereenkomst. [gedaagde] heeft die vordering ter zitting erkend. Hij betwist echter dat hem als bestuurder een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt van het niet nakomen van de betalingsverplichting door zijn vennootschap. Tussen partijen is voorts niet in discussie dat de fiscus naar aanleiding van een in 2014 gestart boekenonderzoek bij de diverse vennootschappen van [gedaagde] , beslag heeft gelegd op de bankrekeningen van de diverse vennootschappen van [gedaagde] , waaronder de derdenrekening.

3.5.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de gegeven omstandigheden in voldoende mate dat [gedaagde] de doorbetaling van het bedrag aan schadevergoeding, dat Aegon heeft overgemaakt op de derdenrekening, en dat [eiser] wenst aan te wenden ten behoeve van de aanschaf van onder meer orthopedische materialen, heeft gefrustreerd. [gedaagde] had, als bestuurder van [X] B.V., redelijkerwijze behoren te begrijpen dat door het reeds in 2014 door de fiscus ingestelde boekenonderzoek en het nadien gelegde beslag op (onder meer) de derdenrekening, haar verplichtingen jegens [eiser] , zoals die voortvloeiden uit de lastgevingsovereenkomst niet meer zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. [gedaagde] heeft [eiser] daarmee benadeeld. Daarvan valt [gedaagde] onder de gegeven omstandigheden persoonlijk een ernstig verwijt te maken. [gedaagde] had dienen te voorkomen dat de schadevergoeding door Aegon zou worden overgemaakt op de (op dat moment reeds beslagen) derdenrekening. Hij wist immers van het (reeds sinds 2014) door de fiscus ingestelde boekenonderzoek en het door de fiscus naar aanleiding daarvan gelegde beslag op (onder meer) de derdenrekening, ten gevolge waarvan de tegoeden op die derdenrekening waren/zijn bevroren.

3.6.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan aanleiding, indien het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling - bij afweging van de belangen van partijen – aan toewijzing niet in de weg staat.

3.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over het bestaan en de omvang van de vordering van [eiser] , gelden echter geen hoge eisen meer voor wat betreft de spoedeisendheid en het restitutierisico. [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat van hem thans in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Veroordeling tot betaling van de geldsom acht de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden ook niet onaanvaardbaar, integendeel.
De aansprakelijkheid van [gedaagde] , als bestuurder van [X] B.V., is voldoende aannemelijk geworden. Alles overziend valt de belangenafweging in het voordeel van [eiser] uit. De gevorderde veroordeling tot betaling van het bedrag van € 50.000,= zal dan ook worden toegewezen. ECLI:NL:RBOVE:2016:1381