Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 251120 Haaruitval leidt tot kaalheid. Huisarts veroordeeld tot schadevergoeding voor kappersbehandelingen, haarstukjes en reiskosten

RBNHO 251120 Haaruitval leidt tot kaalheid. Huisarts veroordeeld tot schadevergoeding voor kappersbehandelingen, haarstukjes en reiskosten
- gelet op de gespecificeerde onderbouwing van kosten derden en bgk is gevorderde € 19.244,62 redelijk en dus toewijsbaar
Rekenrente 5 jaar 0% rente en 1,5% inflatie, 6-20 jaar met 1,3% rente en 2% inflatie, . >20 jaar 2% rente en 2% inflatie.
- Haaruitval leidt tot kaalheid. Immateriële schade € 15.000,-.

in vervolg op, o.m. rbnho-220720-tekortkoming-van-huisarts-bij-haaruitval-alopecia-cicatricialis-met-schimmelinfectie

2
DE VORDERING

[eiseres] vordert, na vermeerdering en vermindering van eis, [gedaagden] , uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te veroordelen om aan haar te betalen, met dien verstande dat door betaling door de één, de ander zal zijn gekweten:

een bedrag van € 139.847,38

de wettelijke rente over:
€ 22.500,- (immateriële schadevergoeding) vanaf 1 oktober 2014
€ 94.295,- (toekomstige schade) vanaf 1 augustus 2020
€ 7.828,61 (verschenen schade) vanaf 3 juli 2017
€ 10.493,78 (verschenen schade) vanaf 19 augustus 2020,
alles tot de dag van algehele voldoening

een bedrag van € 19.244,62 (buitengerechtelijke kosten), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 november 2017

de proceskosten, met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dit vonnis en de nakosten.

3.
DE VERDERE BEOORDELING

3.1.
In het laatste tussenvonnis van 22 juli 2020 heeft de rechtbank overwogen dat het rapport van deskundige dermatoloog Neumann als uitgangspunt wordt genomen voor de verdere beoordeling van de zaak. In rechtsoverweging 2.5 heeft de rechtbank verder het volgende overwogen:
Op grond van wat eerder in de vorige tussenvonnissen is overwogen en van wat de deskundige heeft gerapporteerd, is de rechtbank van oordeel dat het verband tussen de tekortkoming van Leemhuis en de bij [eiseres] vastgestelde alopecia cicatricialis met schimmelinfectie voldoende vaststaat.

3.2.
Vervolgens is overwogen dat daarmee nog niet vaststaat dat de vordering geheel toewijsbaar is. De zaak is naar de rol verwezen om [eiseres] in de gelegenheid te stellen te reageren op het verweer van VvAA tegen de hoogte van de schade. [eiseres] heeft daarna een akte genomen en haar eis vermeerderd. [gedaagden] hebben hierop bij antwoordakte gereageerd.

3.3.
[gedaagden] hebben in die antwoordakte opnieuw benadrukt dat de door de rechtbank gekozen route van het benoemen van een deskundige dermatoloog onjuist is en ook dat de door de deskundige gegeven oordelen onjuist zijn. De rechtbank gaat daar in dit stadium aan voorbij.

[gedaagden] maken ook bezwaar tegen het causaal verband dat de rechtbank heeft vastgesteld in de hiervoor onder 3.1 geciteerde overweging. Dat bezwaar is terecht. De overweging had moeten luiden dat het verband (in de zin van een conditio sine qua non-verband) tussen de tekortkoming van Leemhuis en de bij [eiseres] ontstane schade als gevolg van de vastgestelde alopecia cicatricialis met schimmelinfectie voldoende vaststaat.

3.4.
Tijdens de comparitie hebben partijen om proceseconomische redenen na een gegeven voorlopig oordeel van de rechtbank getracht de zaak te beëindigen door het treffen van een minnelijke regeling. Dat is helaas niet gelukt. De rechtbank zal daarom overgaan tot het beoordelen van de verschillende schadeposten.

Algemeen

3.5.
Eerst zal echter worden ingegaan op het verweer dat niet alle schade het gevolg is van de aan [gedaagde] toerekenbare tekortkoming. [gedaagden] stellen dat [eiseres] ook zonder de tekortkoming haaruitval zou hebben gehad en dat de opgetreden haaruitval in ieder geval gedeeltelijk geen gevolg is van de schimmelinfectie. Er is volgens hen ten minste nog één andere oorzaak voor het haarverlies waarmee [eiseres] sinds 2005 al kampte. Bij [eiseres] was sprake van alopecia androgenetica, zoals dermatoloog Neumann in zijn rapport heeft bevestigd. [gedaagden] gaan ervan uit dat het haarverlies ook na 2010 zal zijn veroorzaakt door de alopecia androgenetica. Daarom komt slechts 15% van de schade voor vergoeding in aanmerking, aldus [gedaagden] .

Het verweer dat er nog een andere oorzaak voor het haarverlies is, volgt niet uit het deskundigenrapport van dermatoloog Neumann. Hij vermeldt geen andere oorzaken dan de schimmelinfectie. Integendeel, uit zijn rapport volgt dat de haaruitval geheel is gestopt na adequate behandeling, waardoor aannemelijk is dat de schimmelinfectie de enige oorzaak is van de kaalheid. Daarnaast hebben [gedaagden] op geen enkele wijze onderbouwd waarop het door hen aangevoerde percentage van 15 is gebaseerd.

Het verweer wordt daarom verworpen.

Verschenen schade

3.6.
[eiseres] heeft haar schade voor kappersbehandelingen, haarstukjes en reiskosten in de periode 2014 tot augustus 2020 voldoende onderbouwd.
[gedaagden] hebben op dit onderdeel slechts de kosten van de haarstukjes in twijfel getrokken. Naar de mening van [gedaagden] heeft [eiseres] gekozen voor een erg kostbare oplossing en heeft zij geen rekening gehouden met vergoedingen op grond van de Zorgverzekeringswet.
(eiseres? red.. LSA LM) voert aan dat zij heeft gekozen voor een oplossing waarmee haar kaalheid zoveel mogelijk gemaskeerd wordt.

De rechtbank merkt op dat [gedaagden] niet stellen welke goedkopere oplossing adequaat zou zijn voor de opgetreden kaalheid bij [eiseres] en gaat daarom verder aan dit verweer voorbij.
(eiseres? red.. LSA LM) heeft in reactie op het punt van de vergoeding via haar zorgverzekering onderbouwd dat zij daar tot nu toe geen beroep op heeft gedaan, omdat haarstukjes niet onder de dekking vallen. Dit hebben [gedaagden] niet weersproken. [eiseres] heeft tevens onderbouwd dat indien de haarstukjes als “pruik” zouden worden gefactureerd, zij in de concrete omstandigheden van dit geval een vergoeding van € 58,- per twee jaar zou kunnen ontvangen, nog daargelaten de vraag hoe de dekking van de zorgverzekering zich in de toekomst zal ontwikkelen.

Mede gelet op de hoogte van het – niet door [gedaagden] betwiste – bedrag van € 58,-, gaat de rechtbank ook aan dit verweer voorbij.

Het gevorderde totale bedrag van € 18.322,39 is daarmee toewijsbaar.

Toekomstige schade

3.7.
[eiseres] vordert ter zake van de toekomstige schade een vergoeding van € 94.295,-. Voor de toe te passen rekenrente voor het berekenen van de toekomstige schade sluit [eiseres] aan bij de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 mei 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:4169). Daarin wordt voor de periode van de eerste vijf jaar gerekend met 0% rente en 1,5% inflatie, voor de periode van 6-20 jaar met 1,3% rente en 2% inflatie en voor de periode langer dan 20 jaar met 2% rente en 2% inflatie.

[gedaagden] hebben in reactie daarop verklaard dat die uitgangspunten hen niet onredelijk voorkomen.

De rechtbank acht de percentages, zoals in voormelde uitspraak nader onderbouwd, ook voor deze zaak een realistisch uitgangspunt en zal de door [eiseres] in het geding gebrachte berekening daarom op dit punt volgen.

3.8.
Die berekening loopt door tot en met het jaar 2046. [eiseres] is geboren in 1962, is nu 58 jaar en zal dan 84 jaar zijn.

[gedaagden] menen dat een looptijd tot en met het 75ste levensjaar redelijk is, zonder dat nader te onderbouwen.

De rechtbank zal uitgaan van de gemiddelde levensverwachting in 2020 van een vrouw van 58 jaar, zoals deze door het CBS laatstelijk is vastgesteld. Die verwachting is 21,95 jaar (https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/37360ned/table). De door [eiseres] gemaakte berekening dient daarom met vier jaar te worden verminderd. De berekende contante waarde in die jaren bedraagt € 13.888,-. De fiscale component daarover begroot de rechtbank schattenderwijs op € 1.141,-. De vordering is daarom toewijsbaar tot een bedrag van (€ 94.295,- -/- € 13.888,- -/- € 1.141,- is) € 79.266,-.

Verlies van arbeidsvermogen

3.9.
[eiseres] werkt als zelfstandige op het gebied van coaching en training. Zij stelt dat zij in de afgelopen jaren winst heeft gederfd, omdat zij diverse aanvragen van nieuwe klanten heeft moeten afwijzen, omdat zij op dat moment afspraken had staan bij de haarkliniek. Voor die afspraken geldt een wachttijd van zes weken en uitstel was vanwege het haarstuk niet mogelijk.
Ondanks de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] heeft [eiseres] haar vordering niet nader onderbouwd. Ze heeft geen jaarstukken overgelegd, waaruit haar jaaromzet zou kunnen blijken. Ook heeft ze geen aanvragen in het geding gebracht, die niet tot een verdergaande afspraak tot coaching zijn gekomen.
Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen.

Immateriële schade

3.10.
[eiseres] vordert een immateriële schadevergoeding van € 22.500,-.
[gedaagden] menen dat dit een disproportioneel bedrag is gezien de bedragen die in Nederland aan smartengeld worden uitgekeerd. Volgens hen zou met een bedrag van € 5.000,- moeten worden volstaan, waarbij in acht moet worden genomen dat geen sprake is geweest van (tijdelijke) invaliditeit.

3.11.
Bij de beoordeling van dit onderdeel van de vordering hanteert de rechtbank de volgende uitgangspunten:
- blijvende kaalheid bij een vrouw, die in 2015 53 jaar oud was,
- regelmatig pijn en jeuk bij het dragen en aanbrengen van het haarstukje
- door de deskundige vastgesteld eczeem als gevolg van het dragen van het haarstukje
- schaamte als mensen naar het haarstukje vragen
- het niet kunnen uitoefenen van haar hobby zwemmen en snorkelen in verband met de angst dat het haarstukje loslaat.

Op grond van deze uitgangspunten acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 15.000,- op zijn plaats. Dat bedrag zal worden toegewezen.

Buitengerechtelijke kosten

3.12.
[gedaagden] maken bezwaar tegen de hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke kosten (€ 19.244,62) en menen dat een bedrag van € 10.000,- in deze zaak redelijk is.
[eiseres] heeft onderbouwd dat de kosten van de medisch adviseur, de medische verschotten en de kosten van de eerder ingeschakelde deskundige Ram in totaal € 7.741,23 belopen. Gelet op de gespecificeerde onderbouwing van de overige buitengerechtelijke kosten en de gehanteerde tarieven, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 19.244,62 redelijk en dus toewijsbaar.

Rente en proceskosten

3.13.
De gevorderde wettelijke rente en de respectieve ingangsdata daarvan, zullen als onweersproken worden toegewezen.

3.14.
[gedaagden] zullen als grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder de kosten van de deskundige. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 100,96
- griffierecht € 1.545,-
- deskundigen € 871,20 (helft voorschot)
- salaris advocaat € 7.681,50 (4,5 punt × tarief € 1.707,00)

Totaal € 10.198,66 ECLI:NL:RBNHO:2020:9743