Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 230316 automobilist naar Oostenrijks recht volledig aansprakelijk voor dodelijk ongeval tijdens wielerwedstrijd; in vrijwaring; wedstrijdorganisatoren hoofdelijk aansprakelijk

Rb Gelderland 230316 automobilist naar Oostenrijks recht volledig aansprakelijk voor dodelijk ongeval tijdens wielerwedstrijd; in vrijwaring; wedstrijdorganisatoren hoofdelijk aansprakelijk

4. Het geschil in de hoofdzaak

4.1. 
[Eisers in de hoofdzaak] vordert – na verandering van eis – dat de rechtbank:
I. voor recht zal verklaren,
a. dat Generali aansprakelijk is voor het ongeval en het overlijden van [Eiser 3] en alle door [Eisers in de hoofdzaak] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval en het overlijden van [Eiser 3],
b. dat de jaarrente/jaarschade wordt vastgesteld op de jaarrentes zoals in het rapport van Kleijn Malekamp opgesomd per jaar (2013-2017) en dat de jaarrente vanaf 2017 voor de toekomst wordt bepaald op een bedrag van ten minste € 63.662,00,
II. Generali zal veroordelen de reeds verschenen jaarrentes van € 235.662,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente,
UI. te bepalen dat General i gehouden is de toekomstige jaarrente van € 63.662,00 aan [Eisers in de hoofdzaak] jaarlijks te voldoen uit hoofde van de verloren onderhoudsbijdrage, belastingschade, kosten huishoudelijke hulp alsook verlies van zelfwerkzaamheid, te vermeerderen met de wettelijke rente indien betaling achterwege blijft,
IV. Generali zal veroordelen tot betaling van de immateriële schade voor [Eisers in de hoofdzaak], ieder € 15.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2013,
V. Generali zal veroordelen de begrafeniskosten ad € 25.000,00 en de kosten verbonden aan het herstel van de beschadigde racefiets ad € 7.500,00 aan [Eisers in de hoofdzaak] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente,
VI. Generali zal veroordelen de buitengerechtelijke kosten alsook de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van het inschakelen van derden (mr. Wijnkamp en Klein Molekamp, Het Rekenbureau, vertaalkosten), te vermeerderen met de wettelijke rente,
met veroordeling van Generali in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na het te wijzen vonnis.

4.2.
[Eisers in de hoofdzaak] baseert haar vordering kort gezegd erop dat Generali, als verzekeraar van de bestuurder die op grond van de paragrafen I en 5 van het EKHG voor de gevorderde schade aansprakelijk is, jegens haar schadeplichtig is.

4.3. 
Generali voert verweer. Zij beroept zich onder meer op de paragrafen 5 en 7 van het EKHG.

4.4. 
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in de vrijwaringszaak

4.5. 
Generali vordert dat de rechtbank Rad Union en Tourismusverband, voor zover mogelijk hoofdelijk, zal veroordelen aan Generali te voldoen al hetgeen waartoe Generali in de hoofdzaak en de eventueel daarop volgende schadestaatprocedure mocht worden veroordeeld, althans datgene waartoe naar het oordeel van de rechtbank Rad Union en Tourismusverband in redelijkheid gehouden zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, met veroordeling van Rad Union en Tourismusverband in de kosten van de vrijwaring, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na dagtekening van het vonnis en met de nakosten.

4.6. 
General i baseert haar vordering primair erop dat Rad Union en Tourismusverband in strijd met de op hen rustende zorgplicht en derhalve onrechtmatig jegens zowel [Eiser 3] als de bestuurder hebben gehandeld, door:
– de deelnemers aan de wedstrijd onvoldoende indringend erop te wijzen dat zij de verkeersregels in acht moesten nemen, waaronder het gebod rechts te houden,
– niet te zorgen voor voldoende begeleiding en verkeersregelaars en
- het inrijverbod niet (voldoende) duidelijk te maken aan de gewone verkeersdeelnemers, en aldus gehouden zijn aan Generali, die in de rechten van de bestuurder is gesubrogeerd zoals uit paragraaf 896 ABGB voortvloeit, te voldoen datgene waartoe General i jegens [Eisers in de hoofdzaak] zal worden veroordeeld.
Subsidiair, voor het geval geoordeeld wordt dat alleen jegens [Eiser 3] onrechtmatig is gehandeld, is de vordering erop gebaseerd dat Rad Union en Tourismusverband op grond paragraaf 896 ABGB uit hoofde van medeschuld, gehouden zijn Generali, gesubrogeerd in de rechten van de bestuurder, schadeloos te stellen in hun onderlinge verhouding, in die zin dat de schade volledig, althans grotendeels, voor rekening van Rad Union en Tourismusverband dient te komen.

4.7. 
Rad Union en Tourismusverband voeren verweer. Zij betwisten onzorgvuldig te hebben gehandeld.

4.8. 
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5. De beoordeling in de hoofdzaak

5.1. 
In deze zaak met internationale aspecten heeft deze rechtbank rechtsmacht, reeds op grond van artikel 24 van de EEX-verordening.

5.2. 
Gelet op artikel 3 van het Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg (Haags Verkeersongevallenverdrag) is Oostenrijks recht van toepassing omdat het ongeval daar heeft plaatsgevonden.

5.3. 
Niet in geschil is dat de bestuurder op de voet van de paragrafen 1 en 5 van het EKHG in beginsel aansprakelijk is voor de door het overlijden van [Eiser 3] ontstane schade. Ook staat vast dat General i uit hoofde van een aansprakelijkheidsverzekeringsovereenkomst, op de voet van paragraaf26 van het KHVG, in beginsel gehouden is deze schade te vergoeden.

5.4. 
De bestuurder is echter van aansprakelijkheid bevrijd, en Generali van haar vergoedingsplicht, indien, zoals Generali stelt en [Eisers in de hoofdzaak] betwist, ‘der Unfall durch ein unabwendbares Ereignis verursacht wurde, das weder auf einem Fehler in der Beschaffenheit noch auf einem Versagen der Verrichtungen (…) des Kraftfahrzeugs beruhte’, zoals in paragraaf 9 lid 1 van het EKHG is bepaald. Dat op General i in dit verband de stelplicht en zo nodig de bewijslast rusten heeft zij erkend in punt 5.3 van haar conclusie van antwoord.

5.5. 
Over de betekenis van het begrip ‘unabwendbares Ereignis’ heeft de Oostenrijkse ‘Oberster Gerichtshof (OGH) het volgende overwogen:
“Die Annahme eines unabwendbaren Ereignisses iSd § 9 EKHG setzt voraus, dass der Erstbeklagte ,jede nach den Umständen des Falles gebotene Sorgfalt” beachtet hat. Darunter ist die äußerste nach den Umständen des Falles mögliche und zumutbare Sorgfalt zu verstehen; es muss alles vermieden werden, was zur Entstehung einer gefahrenträchtigen Situation führen könnte (2 Ob 262/03y mwN = ZVR 2005/34; vgl. ferner RIS-Justiz RS0058317, RS0058326). Die erhöhte Sorgfaltspflicht, deren Beachtung den Unfall als unabwendbares Ereignis erscheinen lässt, setzt daher auch nicht erst in der Gefahrenlage ein, sondern verlangt, dass von vornherein vermieden wird, in eine Lage zu kommen, aus der Gefahr entstehen kann (2 Ob 149/07m = ZVR 2008/189; RIS Justiz RS005841 I, RS0058278).” (Zie OGH 2010/08/24, 20b2!0/09k, ECU:AT:OGH0002:20 I 0:00200B0021 0.09K.0824.000) en
“Allerdings darf diese Sorgfaltspflicht auch nicht überspannt werden, soll eine vom Gesetzgeber nicht gewollte Erfolgshaftung vermieden werden (2 Ob 357/74; 8 Ob 12/83; 8 Ob 188/83; 8 Ob 28/84 ua.)” (Zie OGH 1985/12118 80b74/85, ECLI:AT:OGH0002: I985:00800B00074.8 .l2l8.000)

5.6. 
Voor een geslaagd beroep op paragraaf9 is derhalve in ieder geval vereist dat de bestuurder de in de gegeven omstandigheden grootst mogelijke en te vergen zorgvuldigheid in acht heeft genomen. De bestuurder dient alles na te laten wat tot het ontstaan van een gevaarlijke situatie zou kunnen leiden. In deze verhoogde zorgvuldigheidsnorm ligt bovendien besloten dat de bestuurder van meet af aan moet vermijden in een gevaarlijke situatie te geraken. Er moet echter voor worden gewaakt dat een zo strenge zorgvuldigheidsnorm wordt gehanteerd dat sprake zou zijn van aansprakelijkheid zonder schuld (zuivere risicoaansprakelijkheid). Tegen deze achtergrond is het volgende van belang.

5.7. 
In geschil is of, zoals Generali stelt en [Eisers in de hoofdzaak] betwist, anders dan de vergunning voorschreef, ter hoogte van Gasthof Griesenau geen inrijverbodsbord was opgesteld toen de bestuurder daar passeerde en de bestuurder een dergelijk bord (dus) niet heeft genegeerd. Of de bestuurder in dit verband de van hem te vergen zorgvuldigheid heeft betracht kan echter in het midden blijven. Indien namelijk veronderstellenderwijs met Generali wordt aangenomen dat het bord er toen niet stond geldt het volgende, in aanmerking nemende dat Generali de juistheid van de onder de feiten geciteerde verklaringen van haar verzekerde niet heeft betwist zodat daarvan kan worden uitgegaan.

5.8. 
Vast staat dat de bestuurder, toen hij van huis reed, van een man in een lichtgevend vest toestemming heeft verkregen om de B176 op te rijden. Dat, zoals voor het 45e jaar op rij, concreet een wielerwedstrijd gaande was, is de bestuurder zich naar eigen zeggen bewust geworden toen hem wedstrijdfietsers tegemoet kwamen rijden, begeleid door een blauw zwaailicht voerende politiemotorrijder en een voertuig met een geel zwaailicht. Dat zijn aanwezigheid op de weg, hoewel daar toegestaan, gevaarlijk was moet de bestuurder in ieder geval duidelijk zijn geworden nadat hij, nog voor het bereiken van Gasthof Griesenau, door een politiemotorrijder naar de kant van de weg werd gemaand. Hij is daar toen gestopt om renners te laten passeren. Omdat hem bij het vervolgen van zijn weg blijkens zijn eigen verklaring af en toe wedstrijdfietsers tegemoet bleven komen, kon de bestuurder niet ervan uitgaan dat dit gevaar was geweken. Aangekomen bij Gasthof Griesenau zou hij de verkeersregelaar-waarvan beide partijen uitgaan dat deze daar stond- hebben moeten zien. Volgens eigen zeggen heeft hij deze echter over het hoofd gezien. Maar ook indien de bestuurder bij het passeren van Gasthof Griesenau de daar geposteerde verkeersregelaar niet heeft waargenomen, moet hij zich, aangekomen bij de (hem als in de omgeving woonachtige, bekende) omhoog lopende, bochtige en onoverzichtelijke passage na Gasthof Griesenau, hebben gerealiseerd dat de aanwezigheid van een auto op de weg voor de te verwachten afdalende en zo hard mogelijk rijdende wedstrijdfietsers, die in het heetst van de strijd ook de binnenbocht zouden kunnen nemen, een bijzonder gevaarlijke situatie opleverde, te meer daar hij al eerder aan de kant en tot stoppen was gemaand op een overzichtelijk en recht stuk van de weg. Daarbij is van belang dat uit niets is gebleken dat de bestuurder op enig moment heeft gedacht dat de wedstrijd voorbij was. Dat de bestuurder zich ook daadwerkelijk van dit bijzondere gevaar bewust is geweest kan worden afgeleid uit het feit dat hij stapvoets is gaan rijden, daar waar een snelheid van 100 km/u was toegestaan. Daar waar hij zich er kennelijk van bewust was dat hij een gevaarlijke situatie in het leven aan het roepen was, had hij echter niet zonder meer mogen doorrijden, maar had hij, zonder de hoge mate van zorgvuldigheid die gelet op het in punt 5.6. overwogene van hem moet worden gevergd te overspannen, in de gegeven omstandigheden zijn auto op een voor tegemoetkomend verkeer goed zichtbare plaats langs de weg stil moeten zetten, zodanig dat afdalende wielrenners op de (plotselinge) aanwezigheid van dit voertuig konden anticiperen en confrontatie met het voertuig nog konden voorkomen, totdat hij zich ervan had vergewist dat er geen wielrenners meer aankwamen. Ervan uitgaande dat ook bij de bestuurder het besef leefde dat de wedstrijd nog aan de gang was, moest voor hem ook duidelijk zijn dat zekerheid daarover niet lang op zich zou laten wachten. Waarschijnlijk zou hem dan ook op enig moment ter kennis zijn gebracht dat hij daar helemaal niet in die richting mocht rijden. De bestuurder is echter doorgereden. Gelet hierop is niet komen vast te staan dat de bestuurder aan de verhoogde zorgvuldigheidsnorm heeft voldaan. Nu een handelen conform deze zorgvuldigheidsnorm voor een geslaagd beroep op paragraaf 9 van het EKHG moet kunnen worden verondersteld, is het verkeersgedrag van [Eiser 3], anders dan waarvan Generali uitgaat, in dit verband niet relevant. Het beroep op paragraaf 9 van het EKHG faalt.

5.9. 
Ter zake van het beroep van Generali op paragraaf? van het EKHG is het volgende van belang. Uit deze bepaling, gelezen in samenhang met paragraaf 1304 van het ABGB, volgt dat indien schuld van [Eiser 3] aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen, [Eiser 3] een evenredig deel van de schade zelf dient te dragen, en bij onbepaalbaarheid van dat deel de helft. In dit verband verwijt Generali [Eiser 3] dat hij niet zo veel mogelijk rechts heeft gehouden, zoals in paragraaf 7 van de ‘Stral3enverkehrsordnung 1960’ is voorgeschreven. Deze verkeersfout heeft aan het ontstaan van het ongeval bijgedragen en dus ook aan het ontstaan van de schade, en wel in die mate dat de schade geheel, althans grotendeels voor rekening van [Eisers in de hoofdzaak] dient te blijven, aldus Generali. In dit verband is het volgende van belang.

5.10. 
Generali stelt op zichzelf terecht dat (ook) in Oostenrijk fietsers zo veel mogelijk rechts moeten houden op de weg. In dit geval was echter geen sprake van een normale verkeerssituatie. [Eiser 3] nam deel aan een wielerwedstrijd, een door de UCI erkend wereldkampioenschap, waarbij ter verhoging van de verkeersveiligheid zwaailicht voerende begeleidende (politie)voertuigen werden ingezet. Het parcours was niet voor de gelegenheid afgesloten voor overig verkeer. In het belang van de verkeersveiligheid, dus klaarblijkelijk ter voorkoming van een voorzienbaar potentieel gevaarlijke verkeerssituatie op het bochtige onoverzichtelijke traject waar het ongeval heeft plaatsgevonden, moest wel ter hoogte van Gasthof Griesenau een inrijverbod worden gehandhaafd op de B176. [Eiser 3] mocht in beginsel verwachten dat aan dit verbod ook daadwerkelijk de hand werd gehouden. Hij hoefde daarom op het traject van het parcours waar het ongeval heeft plaatsgevonden in beginsel geen tegenliggers te verwachten en kon, ondanks de bochtige en onoverzichtelijke afdaling, het ontbreken van begeleidende voertuigen en – veronderstellenderwijs aangenomen dat [Eiser 3] daarvan op de hoogte was of redelijkerwijs had moeten zijn – een algemene instructie dat de normale verkeersregels ook in de wedstrijd van toepassing waren, ervoor kiezen de binnenbocht te nemen, een in competitief opzicht voordelig weggebruik. Zeker nu het de tweede keer was dat [Eiser 3] deze passage in de wedstrijd nam. [Eiser 3] kan derhalve in beginsel van het rijden op de linker weghelft op dit gedeelte van het parcours geen verwijt worden gemaakt.

5.11. 
Dit kan anders zijn indien [Eiser 3] op het traject waarop vanwege het inrij- verbod geen tegenliggers te verwachten waren, één of meer tegenliggers was tegengekomen voordat het ongeval plaatsvond. Met tegemoetkomend verkeer had [Eiser 3] in dat geval ook daar moeten rekenen. In dit verband heeft Generali geopperd dat na Gasthof Griesenau verkeer uit uitritten c.q. zijwegen de B176 kan zijn opgedraaid in de richting van St. Johann in Tirol, aldus voor [Eiser 3] op het hiervoor bedoelde traject tegemoetkomend verkeer vormend. In dat verband geldt dat aan de organisatie was opgelegd omwonenden adequaat over de voorgeschreven verkeersmaatregelen te informeren (punt 14 van de vergunning). Op zichzelf kan echter niet worden uitgesloten dat op het hierboven bedoelde traject niettemin verkeer richting St. Johann in Tirol reed. Het is echter aan Generali om te stellen dat dit ook daadwerkelijk op voor [Eiser 3] kenbare wijze is gebeurd. Dat heeft zij niet gedaan. De verklaringen die in punt 5.27. van de conclusie van antwoord zijn opgesomd zien geen van allen specifiek op de passage van het parcours in kwestie. Ook uit de door Generali aangehaalde en bij de feiten geciteerde verklaring van de verkeersregelaar, dat na de start om 13.00 uur, in weerwil van het inrijverbod, meerdere voertuigen aan hem voorbij zijn gereden in de richting van St. Johann in Tirol, volgt niet dat [Eiser 3] tegenliggers op het traject is tegengekomen. Het ongeluk is om omstreeks 14.50 uur gebeurd. Gesteld noch gebleken is dat de voertuigen op een zodanig tijdstip bij Gasthof Griesenau zijn doorgereden dat zij voor [Eiser 3] op het traject tegenliggers vormden. In zoverre gaat het verweer niet op.

5.12.
Generali heeft verder erop gewezen dat het Bezirksgericht Kitzbühel, de straf- rechter in eerste aanleg, als strafverzachtende omstandigheid heeft meegewogen dat [Eiser 3] medeschuld heeft aan het ongeval omdat hij het gebod rechts te rijden heeft overtreden (pagina 10 van die beslissing). In dit verband is het volgende van belang.

5.13. 
Ingevolge artikel 1 lid 3 jo artikel 22 van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen van 22 juni 2007 (Rome II) is op de bewijsvoering en de rechtspleging slechts Oostenrijks recht van toepassing voor zover het wettelijke vermoedens vestigt of de bewijslast regelt. Voor het overige geldt het Nederlandse procesrecht in deze procedure. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het Haags Verkeersongevallenverdrag geen voorschriften bevat ter zake van de bewijsvoering en de rechtspleging.

5.14. 
Binding van de civiele rechter aan beslissingen van de strafrechter was geregeld in paragraaf268 van het Oostenrijkse ‘Zivilprozessordnung’ (ZPO). Bij beslissing van 12 oktober 1990 (G 73189-1 I, BGBl 1990/706, RIS documentnummer JFT_10098988_89G00073_00) is deze bepaling door de Oostenrijkse ‘Verfassungsgerichtshof’ afgeschaft vanwege strijd met de grondwet. In strijd met artikel 6 EVRM werd bevonden dat ook derden die geen partij waren in de strafprocedure en in die procedure niet zijn gehoord door deze bindende werking konden worden getroffen. Nadien is in de Oostenrijkse rechtspraak wel binding aangenomen, maar enkel tegenover de veroordeelde, die in de strafprocedure wel partij was. (Zie OGH 17 oktober 1995, I Ob 612195, ECLI:AT:OGH0002:1995:00IOOB00612.95.1017.000.) Geconcludeerd wordt dat het Oostenrijkse recht ter zake van de binding aan een veroordelend strafvonnis, zeker tegenover derden als Generali, geen wettelijke vermoedens vestigt of de bewijslast regelt. Omdat voor het overige Nederlands procesrecht geldt, is vervolgens de vraag of in deze zaak betekenis toekomt aan artikel 161 Rv. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval omdat de daar bedoelde dwingende bewijskracht slechts toekomt aan feiten die de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard. Hier is sprake van Oostenrijkse strafvonnissen en bovendien is niet bewezen verklaard dat [Eiser 3] niet rechts reed, maar is dit slechts als strafverzachtende omstandigheid voor de bestuurder in aanmerking genomen. De rechtbank is dan ook vrij in haar waardering van die beslissingen. De in het oordeel van het Bezirksgericht Kitzbühel betrokken strafverzachtende omstandigheid en de gronden voor het aannemen daarvan doen naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het hiervoor overwogene. Het gaat hier niet om een strafverzachtende omstandigheid waarvan de veroordeelde qua straftoemeting profiteert, maar om een civielrechtelijk verwijt dat aan volledige vergoeding van schade van nabestaanden van het slachtoffer kan afdoen. De in di1 laatste geval aan te leggen civiele maatstaven zijn hiervoor uiteengezet en inhoudelijk beoordeeld en daaraan doet de inhoud van de beslissingen van de Oostenrijkse strafrechters niets af.

5.15. 
Ook het beroep op artikel 7 van het EKHG gaat derhalve niet op. Generali is gehouden de gehele schade van [Eisers in de hoofdzaak] te vergoeden.

5.16. 
De verandering van eis, die kort voor de comparitie is ingediend, ziet op de, nu naar Oostenrijks recht te bepalen, hoogte van de te vergoeden schade. Generali heeft terecht aangegeven dat zij meer tijd nodig heeft om daarop te reageren dan haar voor de comparitie nog restte. De rechtbank zal haar in de gelegenheid stellen in dat verband een akte te nemen.

in de vrijwaringszaak

5.1 7. 
In deze zaak met internationale aspecten heeft deze rechtbank rechtsmacht, reeds op grond van artikel 26 van de herschikte EEX-verordening.

5.18. 
Gelet op artikel4 Rome U-verordening is Oostenrijks recht van toepassing, ook voor zover bepaald moet worden of en in welke mate Generali tegen Rad Union en Tourismusverband de rechten kan uitoefenen die de bestuurder jegens Rad Union en Tourismusverband heeft overeenkomstig het Oostenrijkse recht, zo volgt uit artikel 19 van deze verordening.

5.19. 
De vordering is primair onder meer daarop gegrond dat, zoals op zichzelf op de paragrafen 1293- 1295 ABGB kan worden gebaseerd, Rad Union en Tourismusverband onrechtmatig jegens de bestuurder hebben gehandeld, waaronder ook een nalaten is te verstaan (‘widerrechtlichen Handlung oder Unterlassung’) en aldus jegens de bestuurder schadeplichtig zijn geworden, in welk recht Generali op de voet van paragraaf 896 ABGB is gesubrogeerd. Rad Union en Tourismusverband hebben dit uitgangspunt niet betwist.

5.20. 
Niet in geschil is dat het wielerevenement een bijzonder gevaar schiep, niet alleen voor de deelnemers, maar ook voor reguliere weggebruikers. Ook staat vast dat Rad Union en Tourismusverband de organisatoren (‘Veranstalter’) van het evenement waren en dit gevaar in het leven hebben geroepen. Naar Oostenrijks recht gelden dan bij de beoordeling de volgende algemene uitgangspunten:
“derjenige, der eine Gefahrenquelle schafft, [hat] die notwendigen Vorkehrungen zu treffen (…), um eine Schädigung anderer abzuwenden (RIS-Justiz RS0022778). Die Möglichkeit einer Gefahr muss erkennbar sein und vom Sorgfaltspflichtigen mit zumutbaren Maßnahmen abgewendet werden können (RS0023442). Umfang und Intensität von Verkehrssicherungspflichten richten sich vor allem auch danach, in welchem MaB die Verkehrsteilnehmer selbst vorhandene Gefahren erkennen und ihnen begegnen können (RS0023726). Die Gefahrenabwehr muss zumutbar sein (RS0023397), die Verkehrssicherungspflicht darf nicht überspannt werden (RS0023487).” (Zie OGH 26 januari 2006, 60b294/05m, ECLI:AT:OGH0002:2006:00600B00294.05M.O126.000)

5.21. 
In dit geval zijn van overheidswege aan Rad Union, juist ook ter bescherming van de verkeersveiligheid, maatregelen opgelegd, die zijn vastgelegd in de vergunning, de daarbij horende bijlagen en de ‘Verordnung’ zoals bedoeld in punt 3.3. Niet in geschil is dat ook voor Tourismusverband, als medeorganisator, jegens de bestuurder de verplichting bestond de voorwaarden van de vergunning na te komen. Voor zover de schade gevolg is van het niet (voldoende) naleven van deze maatregelen zal in de regel aan de hiervoor onder 5.20. genoemde uitgangspunten zijn voldaan. Maar ook indien aan de gestelde voorwaarden wel is voldaan kan, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, sprake zijn van tot aansprakelijkheid leidende nalatigheid. Zie in dit verband bijvoorbeeld de beslissing van het OGH van 25 oktober 1988, 20b118188, ECLI:AT:OGH0002:1988:00200B00118.88.1025.000, in het bijzonder de passage”(…) würde für den Schaden des Klägers haften, auch wenn sie die von der Behörde erteilten Auflagen erfült hat (ZVR 19841164).”

5.22. 
Tegen deze achtergrond is het volgende van belang. Aan de stellingen van Generali ligt onweersproken ten grondslag dat het ongeluk en de schade die daarvan voor de bestuurder gevolg is (bestaande uit diens in de hoofdzaak vastgestelde, voor rekening van Generali komende schadeplichtigheid jegens Willeros c.s.), niet zou zijn ontstaan indien de bestuurder, gevolg gevend aan de door Rad Union en Tourismusverband op basis van de vergunning bij Gasthof Griesenau te treffen verkeersmaatregelen, aldaar niet verder zou zijn gereden. Hiervan uitgaande geldt het volgende.

5.23. 
Uit hoofde van de vergunning en de daaraan gekoppelde Verordnung en bijlagen, waren Rad Union en Tourismusverband gehouden ervoor te zorgen dat de B176 ter hoogte van Gasthof Griesenau in de richting van St. Johann in Tirol met een inrijverbodsbord was afgesloten, en voorts dat daar een verkeersregelaar was opgesteld die aan dit verbod de hand moest houden. Het eminente belang van het treffen en handhaven van deze maatregelen voor de verkeersveiligheid op het traject waar het ongeval heeft plaatsgevonden, niet alleen voor de wedstrijdrijders maar ook voor het reguliere verkeer, was voor Rad Union en Tourismusverband kenbaar uit de geciteerde bepalingen uit de vergunning, de Verordnung en de bijlage: indien er niet aan werd voldaan mocht de wedstrijd niet van start gaan of moest deze worden onderbroken. Vast staat dat ten tijde van de wedstrijd een verkeersregelaar ter hoogte van Gasthof Griesenau was geposteerd. Over de aanwezigheid van een inrijverbodsbord verschillen partijen. Volgens Generali stond zo’n bord er niet. Rad Union en Tourismusverband betwisten dat. Zij refereren in dit verband aan “twee inrijverbodsborden” (punt 28. conclusie van antwoord in vrijwaring). Gelet echter op hun verdere betoog, op de verklaring van de verkeersregelaar, op de foto’s 11 en 12 en op de vergunningvoorschriften houdt de rechtbank het ervoor dat zij daarmee doelen op een inrijverbodsbord voor verkeer op de B176 uit de richting Kössen (foto 11) en een verbodsbord rechtsafte slaan voor verkeer uit de zijweg vanuit het Kaiserbachtal (foto 12). Verkeer op de B176 vanuit Kössen werd dus volgens Rad Union en Tourismusverband met één inrijverbodsbord geconfronteerd, zoals op onderstaande foto nr. 11 van de Oostenrijkse politie is te zien. ( Seejhe Bild Nr.:11)

5.24. 
Voor de verdere beoordeling is niet vereist dat komt vast te staan dat het inrij- verbodsbord er niet stond. Indien veronderstellenderwijs met Rad Union en Tourismusverband ervan wordt uitgegaan dat het verkeersbeeld ter hoogte van Gasthof Griesenau er voor de bestuurder heeft uitgezien als op foto 11 is te zien, geldt namelijk het volgende.

5.25. 
Het doel was te voorkomen dat auto’s van deze zijde de B176 zouden inrijden. Het bord was bevestigd op een schraag en, zoals Generali onbetwist heeft gesteld, op minder dan de in paragraaf 45 lid 5 StVO voorgeschreven minimale afstand van 60 centimeter tot het wegdek. Het bord stond bovendien aan de rand van de weg, onder een rij hoge bomen, tegen een achtergrond van een daar geparkeerde auto. Het bord was daarom niet optimaal zichtbaar voor naderend verkeer. Tijdens het passeren van de bestuurder was de verkeersregelaar, zoals de verkeersregelaar heeft verklaard en Rad Union en Tourismusverband niet hebben betwist, juist verkeer uit de zijweg naar het Kaiserbachtal aan het regelen. Dat de bestuurder, zoals hij heeft verklaard en Rad Union en Tourismusverband op zichzelf niet hebben betwist, het bord noch de verkeersregelaar heeft opgemerkt kan dan niet alleen de bestuurder worden verweten. Rad Union en Tourismusverband hadden deze mogelijkheid kunnen en moeten voorzien. Dit laatste geldt te meer en naar het oordeel van de rechtbank in ovet1uigende, aansprakelijkheid scheppende mate; nu voorafgaand aan het passeren van de bestuurder, volgens de verkeersregelaar, door Rad Union en Tourismusverband niet betwist, al meerdere andere auto’s waren gepasseerd zonder dat de verkeersregelaar daar wat aan kon doen. In die wetenschap hadden Rad Union en Tourismusverband moeten ingrijpen en aldaar, of die nadere maatregelen moeten nemen die nodig waren ter daadwerkelijke handhaving van het inrijverbod, bijvoorbeeld door het posteren van een tweede verkeersregelaar, of de wedstrijd uit oogpunt van veiligheid moeten onderbreken. Zij konden toen niet meer ervan uitgaan dat de getroffen maatregelen, ook al voldeden deze aan de voorschriften, volstonden om het reguliere verkeer de gevaren zelf te doen herkennen en het hoofd te doen bieden. Door geen van beide te doen is, gegeven de in de punten 5.20. en 5.21. weergegeven uitgangspunten, sprake van onrechtmatig nalaten in de zin van paragraaf 1294 ABGB, uit hoofde waarvan Rad Union en Tourismusverband jegens Generali, die op de voet van paragraaf 896 ABGB in de rechten van de bestuurder is gesubrogeerd, op de voet van paragraaf 1295 ABGB schadeplichtig zijn, gelijk in de hoofdzaak Generalijegens Willeros c.s. schadeplichtig is uit hoofde van de EKHG.

5.26. 
Dat de bestuurder in een pamflet (productie 4 conclusie van antwoord in vrijwaring) en in kranten- en radioberichten met zoveel woorden is gewezen op het concrete inrijverbod waar het hier over gaat, is gesteld noch gebleken en doet bovendien niet in doorslaggevende mate af aan het verwijt dat Rad Union en Tourismusverband gelet op het voorgaande te maken valt. Immers, aan Rad Union en Tourismusverband was gebleken dat ook deze maatregelen niet voorkwamen dat auto’s passeerden bij Gasthof Griesenau. Van Rad Union en Tourismusverband kon daarom worden gevergd dat zij actie ondernamen. Dat hebben zij niet gedaan.

5.27. 
Het verweer wordt verworpen. Voor zover Rad Union en Tourismusverband al beoogd hebben een beroep te doen op de schuldverdelingsregel van paragraaf 1304 ABGB, heeft te gelden dat zij zich met hun verwijten beperken tot [Eiser 3], zoals ook expliciet volgt uit punt 15 van de pleitnotitie van hun advocaat. Het gedrag van de bestuurder wordt in dit kader niet aan de orde gesteld. Aan de vraag in hoeverre eigen schuld van de bestuurder een rol zou kunnen spelen, komt de rechtbank daarmee niet toe. Het in vrijwaring gevorderde is toewijsbaar, waarbij de gevorderde hoofdelijke veroordeling kan worden gebaseerd op paragraaf 1302 ABGB. Wat Generali aan haar vordering nog meer ten grondslag heeft gelegd en wat Rad Union en Tourismusverband daar tegenin hebben gebracht behoeft dan geen bespreking meer.

5.28. 
Iedere beslissing zal worden aangehouden totdat in de hoofdzaak eindvonnis zal zijn gewezen. stichtingpiv.nl