Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 180719 toewijzing vordering benadeelde partij ter zake van toekomstige schade

GHARL 180719  toewijzing vordering benadeelde partij ter zake van toekomstige schade

Vordering van benadeelde partij [aangeefster]
Benadeelde partij [aangeefster] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering die strekt tot vergoeding van een bedrag van € 320.970,08, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Van het gevorderde bedrag strekt € 153.984,08 tot vergoeding van materiële schade, € 150.000,- tot vergoeding van immateriële schade en € 16.986,- tot vergoeding van proceskosten.

De rechtbank heeft de vordering, voor zover strekkende tot vergoeding van materiële schade, toegewezen tot het bedrag van € 144.743,08. De niet-toegewezen onderdelen betreffen gederfde inkomsten in verband met preekbeurten. Van de proceskosten is een bedrag van € 6.119,26 toegewezen. Voor zover de vordering strekt tot vergoeding van immateriële schade heeft de rechtbank de vordering volledig toegewezen. In het meer gevorderde is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.

De advocaat van de benadeelde partij heeft ter zitting te kennen gegeven dat de niet-toegewezen onderdelen van de vordering in hoger beroep niet worden gehandhaafd. Dit brengt mee dat de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep aan de orde is voor zover deze is toegewezen door de rechtbank. Daarbij gaat het dus om het bedrag van 
€ 294.743,08. Ook met de wijze van begroting van de proceskosten – aan de hand van het liquidatietarief zoals dat gehanteerd wordt in civiele zaken en met toewijzing van de kosten voor het inwinnen van medische informatie – stemt de advocaat van de benadeelde partij in, die in aanvulling daarop nog wel de in hoger beroep gemaakte proceskosten vordert.

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman verklaard dat de verdachte in het geval van een veroordeling bereid is tot het vergoeden van alle in hoger beroep aan de orde zijnde schadeposten en dat de vordering, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, uitdrukkelijk niet wordt betwist.

Gelet hierop zal het hof de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding toewijzen, met daarbij de volgende overwegingen.

Toekomstige schade

De vordering strekt gedeeltelijk tot vergoeding van nog niet ingetreden en periodiek terugkerende schade. Anders dan gebruikelijk is, is die schade niet begroot door deze op een peildatum te kapitaliseren. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof dit aan de orde gesteld.

De advocaat van de benadeelde partij heeft in reactie hierop toegelicht dat voor deze wijze van begroten is gekozen om het strafproces niet op een onevenredige wijze te belasten met een contante waardeberekening van die posten. Daarbij heeft de advocaat naar voren gebracht dat de toekomstige schade op een zeer bescheiden wijze is begroot, aangezien met betrekking tot zowel de huishoudelijke hulp als het verlies aan zelfredzaamheid zekerheidshalve is uitgegaan van slechts één uur per dag, terwijl de benadeelde partij dagelijks gemiddeld twee uur bijdroeg aan het huishouden en de benadeelde partij dagelijks ten minste drie uur zorg nodig zal hebben ter compensatie van het verlies van haar zelfredzaamheid.

De raadsman van de verdachte heeft te kennen gegeven in deze wijze van begroten geen aanleiding te zien zich alsnog te verzetten tegen toewijzing van de desbetreffende onderdelen van de vordering.

Naar het oordeel van het hof is aannemelijk dat de gestelde toekomstige schade inderdaad op een zeer bescheiden wijze is begroot. De desbetreffende onderdelen van de vordering komen het hof dan ook, mede in het licht van het welwillende standpunt van de verdediging daarover, niet onrechtmatig of ongegrond voor en zijn naar het oordeel van het hof daarom toewijsbaar.

Immateriële schade

Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde en de aard en ernst van het letsel dat de benadeelde partij daardoor heeft opgelopen, alsmede de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken zijn toegekend, is het hof van oordeel dat € 150.000,- een billijke vergoeding is voor de immateriële schade die de benadeelde partij heeft geleden ten gevolge van het bewezenverklaarde. Daarbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat de in het door de benadeelde partij overgelegde rapport van 26 september 2018 van verzekeringsarts Groenewegen geformuleerde kwade kans op het ontwikkelen van posttraumatische epilepsie zich waarschijnlijk heeft verwezenlijkt, waardoor het percentage blijvende invaliditeit dat door diezelfde verzekeringsarts voor dat geval is bepaald op 94 % voor de gehele mens, passend is.

Wettelijke rente

Het bedrag aan schadevergoeding dat de verdachte aan de benadeelde partij verschuldigd is, zal worden vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof zal per schadepost aangeven op welke datum de wettelijke rente ingaat, waarbij zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de data waarop de verschillende schadeposten zijn ontstaan. Bij een groot aantal schadeposten zal het hof echter de datum bepalen gelegen in (ongeveer) het midden van de periode waarin al die schade is gelegen (huishoudelijke hulp en verlies zelfredzaamheid verleden, reiskosten, ziektekosten, verlies arbeidsvermogen, aanschaf hulpmiddelen, verlies zelfwerkzaamheid). Voor de bedragen waarop de toekomstige schadeposten zijn begroot, zal het hof (aansluitend bij de door de beide partijen goedgekeurde wijze van begroting daarvan) de ingangsdatum stellen op de door de benadeelde partij gestelde – en niet betwiste – begindatum.

Schadepost(en)

Schadepost(en)

Bedrag

Ingangsdatum wettelijke rente

Huishoudelijke hulp (verleden)

€ (1.118 + 2.527 =) 3.645,-

19 mei 2018

Huishoudelijke hulp (toekomst)

€ 59.612,50

14 november 2018

Verlies zelfredzaamheid (verleden)

€ (369 + 3.011,50 =) 3.380,50

19 mei 2018

Verlies zelfredzaamheid (toekomst)

€ 59.612,50

14 november 2018

Reiskosten

€ 612,87

19 mei 2018

Ziektekosten

€ 2.699,28

19 mei 2018

Verlies arbeidsvermogen

€ 6.599,05

21 augustus 2018

Aanschaf hulpmiddelen

€ 6.845,88

19 mei 2018

Kleding

€ 1.365,-

21 november 2017

Verlies zelfwerkzaamheid

€ 370,50

19 mei 2018

Immateriële schade

€ 150.000,-

21 november 2017

Niet uitvoerbaar bij voorraad

De advocaat van de benadeelde partij heeft het hof verzocht de op te leggen betaalverplichting uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het hof wijst dit verzoek af, aangezien het recht in strafzaken niet in die mogelijkheid voorziet.

Proceskosten

Het hof zal de verdachte verwijzen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, welke het hof tot aan de datum van deze uitspraak zal begroten op € 8.521,26. Dit bedrag is als volgt opgebouwd.

Een bedrag van € 1.315,26 strekt tot vergoeding van kosten voor het opvragen van medische stukken en het laten opstellen van rapportages en zal als vorm van proceskosten (verschotten) worden toegewezen.

Een bedrag van € 7.206,- strekt tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. Dit bedrag is begroot op basis van het liquidatietarief zoals neergelegd in het op rechtspraak.nl gepubliceerde document ‘Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven’. Voor de verrichte werkzaamheden in eerste aanleg, te weten (a) het opstellen en indienen van de vordering en (b) de mondelinge toelichting van deze vordering ter terechtzitting, alsmede voor de mondelinge toelichting van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep, kent het hof telkens één punt toe. Deze drie punten worden telkens gewaardeerd op het bedrag van 
€ 2.402,-, welk bedrag correspondeert met de hoogte van het toegewezen deel van de vordering (wat in dit geval gelijk is aan het gevorderde bedrag). Het hof is van oordeel dat, gelet op de relatief eenvoudige aard van de behandeling van de vordering van de benadeelde partij in het kader van een strafproces, het niet billijk zou zijn voor de werkzaamheden in hoger beroep aansluiting te zoeken bij een hoger tarief, zoals gebruikelijk is in civiele procedures.

Schadevergoedingsmaatregel

Om te bevorderen dat de schade wordt vergoed, zal het hof de schadevergoedingsmaatregel opleggen, als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij zal het hof bepalen dat de verplichting tot schadevergoeding bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen door hechtenis voor de hierna te noemen duur, waarbij de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding niet opheft.

Met de rechtbank en de verdediging is het hof van oordeel dat, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, kan worden volstaan met vervangende hechtenis voor de duur van één dag. Immers brengen die – eerder in dit arrest beschreven – bijzondere omstandigheden mee dat, indien de verdachte er niet in zal slagen te voldoen aan zijn betaalverplichting, dit zeer waarschijnlijk te wijten zal zijn aan betalingsonmacht, waardoor hechtenis van langere duur naar verwachting niet het gewenste effect zal (kunnen) hebben. ECLI:NL:GHARL:2019:5902