Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 140114 geen letsel; reden niet-ontvankelijkheid vordering benadeelde partij niet van belang bij toepassing art. 421 lid 4 Sv

Hof Arnhem-Leeuwarden 140114 geen letsel; reden niet-ontvankelijkheid vordering benadeelde partij niet van belang bij toepassing art. 421 lid 4 Sv

4 De procedure in eerste aanleg
4.1
De Officier van Justitie heeft Attero vervolgd voor overtreding van de afvalstoffenwetgeving. Dit heeft geleid tot het strafvonnis van de rechtbank Groningen d.d. 22 oktober 2012 waarbij Attero is veroordeeld voor het medeplegen van een overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
De bewezenverklaring luidt als volgt:
Dat verdachte, op meer tijdstippen in de periode van juni 2008 t/m november 2008 in de gemeenten Stadskanaal en Midden-Drenthe en in Polen tezamen en in vereniging met een ander, handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EG-Verordening overbrenging van afvalstoffen, aangezien de overbrenging van Nederland naar Polen van afvalstoffen te weten papier/kunststof-afval (PP2 met een korrelgrootte van meer dan 40 mm en een verbrandingswaarden van minder dan 15 MJ/kg) geschiedde zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig die EG-verordening.
Hiervoor is aan Attero een geldboete van € 100.000,- opgelegd, waarvan € 50.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
4.2
Tegen deze veroordeling is geen hoger beroep ingesteld.
4.3
TRMI heeft zich in deze strafzaak als benadeelde partij gevoegd. Zij heeft daarin haar vordering, zoals reeds beoordeeld door het hof Leeuwarden in zijn arrest van 26 april 2011, ingediend vermeerderd met de proceskosten die TRMI in de civiele rechtsgang heeft gemaakt. Attero heeft zich tegen deze vordering gekeerd en heeft een groot aantal processuele weren opgeworpen.
4.4
De rechtbank heeft geoordeeld dat, indien de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding reeds bij vonnis van de burgerlijke rechter is toe- of afgewezen, de stafrechter na een daartoe strekkend verweer de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te verklaren. Hetgeen door de benadeelde partij ter zitting is aangevoerd in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat de rechtbank de vordering van de benadeelde partij in behandeling dient te nemen, zeker nu ook de civiele rechter heeft overwogen dat de schade van de benadeelde partij afhankelijk kan zijn van een veroordelend vonnis van de strafrechter.
Naar het oordeel van de rechtbank ziet de vordering van de benadeelde partij evenwel niet op een strafrechtelijk verwijt, zodat er geen causaal verband is aan te nemen. De benadeelde partij heeft geen schade ondervonden als gevolg van verdachtes schending van het door artikel 10.60 van de Wet milieubeheer beschermde milieubelang. De rechtbank zal de benadeelde partij in haar vordering derhalve om die reden niet-ontvankelijk verklaren.
In het dictum heeft de rechtbank dienovereenkomstig TRMI niet-ontvankelijk verklaard.

5 De vermeerdering van eis
5.1
Attero heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van TRMI. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Ter zake van de vordering van TRMI zal derhalve recht worden gedaan op de gewijzigde eis.

6 De ontvankelijkheid TRMI in haar appel
6.1
Attero heeft een drietal weren opgeworpen die er aan in de weg staan dat het hof materieel (andermaal) de vordering kan beoordelen:
- Artikel 421 Sv, vierde lid, stelt alleen hoger beroep open ingeval de strafrechter de vordering heeft afgewezen;
- TRMI heeft haar vordering reeds bij de rechtbank Assen ingesteld, die vordering is door die rechtbank en het hof Leeuwarden afgewezen, cassatie hangt nog immer;
- De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vordering van TRMI geen betrekking heeft op de overtreding door Attero van artikel 10.60 Wet Milieubeheer in de periode juni 2008 tot en met november 2008.
6.2
Het hof zal eerst het verst strekkende verweer behandelen.
6.3
Artikel 421 lid 4 Sv luidt als volgt:
“Indien geen hoger beroep is ingesteld, kan de benadeelde partij tegen het deel van het vonnis waarbij haar vordering is afgewezen, [cursivering hof] tegen deze afwijzing in hoger beroep komen bij het gerechtshof. De tweede afdeling van de Zesde Titel van Boek II is niet van toepassing. De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering inzake het rechtsgeding in hoger beroep en cassatie zijn van overeenkomstige toepassing. Voor het geding wordt geen vastrecht geheven.”
6.4
De vordering van TRMI is door de strafrechter niet afgewezen, doch niet-ontvankelijk verklaard. De niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering komt in het wetboek van strafvordering aan de orde in artikel 361 lid 3. Daar is bepaald:
“Indien behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechtbank op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie dan wel ambtshalve, bepalen dat de vordering in het geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.”
6.5
Indien de rechtbank toepassing heeft gegeven aan die laatste volzin, dient de vordering bij de civiele afdeling van de bevoegde rechtbank te worden aangebracht.?
6.6
Dit hof heeft in zijn arrest van 22 oktober 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7962 het volgende overwogen. "Artikel 421 lid 4 Sv dankt zijn ontstaan aan een amendement dat als volgt is toegelicht: De benadeelde partij krijgt met dit voorstel de mogelijkheid hoger beroep in te stellen bij de burgerlijke rechter indien haar vordering is afgewezen en er overigens geen beroep tegen het vonnis in de hoofdzaak is ingesteld."
6.7
In de Memorie van Toelichting (TK 1989-1990, 21 345, nr. 3, p. 13) valt het volgende te lezen.
"Het wetsvoorstel opent niet de mogelijkheid voor de benadeelde partij wier vordering door de strafrechter is ontzegd, de vordering opnieuw aan de burgerlijke rechter voor te leggen. Evenmin verschaft het wetsvoorstel de benadeelde partij zelfstandig een rechtsmiddel tegen het op haar betrekking hebbende deel van het vonnis van de strafrechter. Het wetsvoorstel stelt als voorwaarde voor ontvankelijkheid van de vordering dat zij eenvoudig van aard is. Daardoor zullen veel betwistbare vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. Niet-ontvankelijkverklaring zal ook worden uitgesproken wanneer de verdachte wordt vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging. In deze gevallen beschikt de benadeelde partij over de bevoegdheid haar vordering alsnog bij de civiele rechter aanhangig te maken. Het feit dat zij tegen deze beslissingen (van de strafrechter) geen hoger beroep kan instellen, kan niet van doorslaggevende betekenis zijn."
6.8
De Nota naar aanleiding van het eindverslag (TK 1991-1992, 21 345, nr. 9) vat samen: "Het antwoord op de vraag (…) of de benadeelde partij de bevoegdheid heeft haar vordering bij de civiele rechter in te dienen als de strafrechter haar niet-ontvankelijk heeft verklaard, luidt bevestigend. In antwoord op een vraag terzake (…) deel ik mee dat de benadeelde partij wier vordering in eerste aanleg is afgewezen zich binnen de vordering kan voegen in hoger beroep. Zij heeft dan echter niet meer de mogelijkheid zich tot de civiele rechter te wenden."
6.9
Uit de hiervoor weergegeven gegevens uit de wetsgeschiedenis leidt het hof af dat de bepaling van artikel 421 lid 4 Sv slechts bedoelt een rechtsmiddel te verschaffen aan de benadeelde partij wier vordering in de strafzaak ontvankelijk is bevonden en waarvan de behandeling (dus) geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, en vervolgens ten gronde is afgewezen
Het ontworpen stelsel bevatte immers van meet af aan een behoorlijke rechtsgang voor de benadeelde partij die - wegens complexiteit van de vordering, of op andere grond - niet in haar vordering werd ontvangen. Alleen de benadeelde partij van wie de vordering weliswaar wel ontvankelijk werd geacht maar op inhoudelijke gronden werd afgewezen, ontbeerde in dit stelsel aanvankelijk een rechtsmiddel indien noch de verdachte noch de officier van justitie hoger beroep had ingesteld tegen het strafvonnis. Om deze lacune op te vullen heeft de wetgever naar aanleiding van het voorgenoemde amendement met artikel 421 lid 4 Sv een bijzondere vorm van hoger beroep opengesteld tegen het vonnis van de strafrechter met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.
6.10
De termen 'afgewezen' en 'afwijzing' in artikel 421 lid 4 Sv moeten dus beperkt worden uitgelegd; zij omvatten, anders dan doorgaans, niet ook 'niet-ontvankelijk verklaard' en 'niet-ontvankelijkverklaring' (vgl. gerechtshof Amsterdam 11 mei 2000, ECLI:NL:GHAMS:2000:AE5248).
6.11
In dit verband acht het hof van belang dat artikel 421 lid 3 Sv, dat regelt wanneer een benadeelde partij zich in de strafrechtelijke procedure in hoger beroep kan voegen, ook een ander (en ruimer) criterium hanteert, te weten dat voeging mogelijk is wanneer de vordering van de benadeelde partij 'niet is toegewezen'. Onder een vordering die 'niet is toegewezen' is niet alleen een afgewezen vordering te verstaan, maar ook een vordering waarin de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard. In artikel 421 lid 4 Sv is het criterium dat de vordering 'niet is toegewezen' niet gebruikt.
6.12
TRMI heeft betoogd dat hoger beroep ook open staat van een niet-ontvankelijk verklaarde vordering indien die niet-ontvankelijkverklaring niet berust op een onevenredige belasting van het strafgeding, zoals in dit geval aan de orde. TRMI heeft zich daarbij beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2011, ECLI:NL:HR:BP1279. In dit arrest val evenwel niet te lezen dat de strafrechter zich alleen van de niet-ontvankelijkheidsgrond “onevenredige belasting van het strafgeding” mag bedienen en de “normale” civielrechtelijk ontvankelijkheidsgronden hem niet ten dienste staan. De Hoge Raad overwoog immers “Indien de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding reeds geheel of gedeeltelijk bij vonnis van de burgerlijke rechter is toegewezen, kan de strafrechter na een daartoe strekkend verweer de benadeelde partij – in zoverre – in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren bij gebrek aan belang”. Dit is ook in overeenstemming met eerdere arresten waarin de benadeelde partij niet-ontvankelijk kon worden verklaard wanneer de niet door een deugdelijk gemachtigde vertegenwoordiger was ingediend, mits de benadeelde partij tijdig op dat verzuim was gewezen en haar de gelegenheid tot herstel was geboden (HR 5 februari 2002 ECLI:NL:HR:2002:AD5371).
6.13
Daarmee is nog niet de vraag geheel beantwoord of er reden is om de ene niet-ontvankelijkheid anders te behandelen dan de andere. Het hof is van oordeel dat de wetsgeschiedenis daar niet toe noopt en dat daartoe ook anderszins geen deugdelijke gronden bestaan. Het wettelijk systeem ziet er thans als volgt uit. De benadeelde partij van wie in het dictum van het vonnis van de rechtbank de vordering wordt afgewezen, kan desgewenst in hoger beroep gaan bij het gerechtshof; hetzij bij de strafrechter op voet van artikel 421 derde lid Sv indien in de strafzaak appel wordt ingesteld door de verdachte of het Openbaar Ministerie, hetzij bij de civiele rechter op voet van artikel 421 vierde lid Sv indien geen strafrechtelijk appel wordt ingesteld. De benadeelde partij van wie de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard staat desgewenst de gang naar de civiele rechter in eerste aanleg open; voor die rechtsgang gelden uiteraard de gewone vereisten voor een civiele procedure.
6.14
Het betoog van TRMI komt erop neer dat de uitspraak van de strafrechter nader zou moeten worden uitgelegd en dat eerst na die exegese mogelijk duidelijk is welke weg voor de benadeelde partij nog open staat om zijn niet toegewezen vordering aan een rechter voor te leggen. Naar ’s hofs oordeel maakt dat de rechtszekerheid er niet groter op; wat zou alsdan bijvoorbeeld de uitkomst zijn indien de strafrechter zowel voor het anker van een onevenredige belasting van het strafgeding als dat van een civielrechtelijk ontvankelijkheidsgrond als misbruik van procedure is gaan liggen? Het hof wijst er ook op dat de Hoge Raad in zijn arrest van 15 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2654 – waar de benadeelde partij wier vordering deels was afgewezen een procedure bij de rechtbank in eerste aanleg was begonnen en had betoogd dat de civiele rechter het oordeel van de strafrechter als een niet-ontvankelijkverklaring had moeten opvatten – heeft overwogen dat de wet voor een zodanige conversie door de rechter in een opvolgende civielrechtelijke procedure geen grondslag biedt.
Het hof verwerpt dan ook het betoog van TRMI dat gekeken moet worden naar wat de strafrechter heeft beoogd te oordelen en niet naar de bewoordingen van diens vonnis.
6.15
Het door Attero gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer treft dan ook doel. Dat de strafrechter TRMI niet naar de civiele kamer van de rechtbank van de rechtbank heeft verwezen, acht het hof juist nu TRMI ten aanzien van het feit waarvoor de rechtbank Attero heeft veroordeeld geen rechtstreekse schade in de zin van 51f Sv heeft geleden.
Het hof ziet evenmin aanleiding om TRMI naar de afdeling civiel recht van de Rechtbank Noord Nederland te verwijzen. Uiteraard kan TRMI haar vordering daar aanhangig maken, doch alsdan zal zij het niet onaanzienlijke griffierecht over haar vordering hebben te voldoen en zal zij ongetwijfeld geconfronteerd worden met het tweede preliminaire verweer, aan de behandeling waarvan het hof thans niet toekomt.ECLI:NL:GHARL:2014:147