Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 310317 KG. Mitch Henriquez overlijdt na aanhouding. Vordering tzv verstrekken namen politieagenten afgewezen; rb heeft in strafzaken al afwijzend beslist

Rb Den Haag 310317 KG. Mitch Henriquez overlijdt na aanhouding. Vordering tzv verstrekken namen politieagenten afgewezen; rb heeft in strafzaken al afwijzend beslist

2 De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 27 juni 2015 is de heer [A] (hierna: [A] ) op een muziekfestival te Den Haag door vijf politieagenten aangehouden en overmeesterd. Op enig moment na die aanhouding is geconstateerd dat [A] geen hartslag meer had. Na reanimatiepogingen en overbrenging naar een ziekenhuis, is [A] op zondag 28 juni 2015 overleden.

2.2.
Naar het handelen van de vijf betrokken politieagenten heeft de Rijksrecherche onderzoek verricht. Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft naar aanleiding daarvan besloten twee agenten (aangeduid als DH01 en DH02) strafvorderlijk te vervolgen en de zaak tegen de andere drie agenten (aangeduid als DH03, DH04 en DH05) te seponeren.

2.3.
Op 20 februari 2017 heeft in de strafzaken tegen DH01 en DH02 een regiezitting plaatsgevonden. Daarvan zijn processen-verbaal opgemaakt. Ten aanzien van de behandeling van de zaak is in beide processen-verbaal onder meer opgenomen:

“De rechtbank heeft in deze zaak stukken gezien waaruit voldoende blijkt dat de veiligheid van de verdachte het noodzakelijk maakt dat hij in dit proces anoniem optreedt. Daarom is daarvoor gekozen. De verdachte bevindt zich, zoals reeds eerder vermeld, in een afgeschermde ruimte, die alleen voor de rechtbank en de officier van justitie zichtbaar is. Voorts is de stem van de verdachte vervormd. Zijn naam komt in geen enkel stuk in het dossier voor. De rechtbank weet dat de persoon die zij nu in de afgeschermde ruimte ziet zitten de verdachte is waar het in deze zaak om gaat, omdat de voorzitter en de griffier voor de aanvang van de zitting zijn identiteit hebben vastgesteld aan de hand van een geldig identiteitsdocument.”
Ten aanzien van het kenbaar maken van de namen van de verdachten wordt in de processen-verbaal melding gemaakt van, kort gezegd:
- het voor de zitting ontvangen verzoek van de raadsman van eisers, alsmede van de raadsman van andere nabestaanden, ieder voor zich, om “te bepalen dat aan hun cliënten, in elk geval aan de raadslieden, de personalia van de verdachten in deze zaak zullen worden bekend gemaakt.”
- de toelichting die voormelde raadslieden hebben gegeven op dat verzoek en de reactie daarop van de advocaat van de verdachten en van de officier van justitie, die zich beiden daartegen hebben verzet.
- de beslissing die de rechtbank, na zich in raadkamer te hebben teruggetrokken voor beraad op het verzoek, heeft genomen, te weten:
“Het desbetreffende verzoek is gebaseerd op artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering dat gaat over het recht van het slachtoffer op inzage in en afgifte van processtukken.
In de processtukken van deze zaak komt de naam van de verdachte niet voor. De naam op zich valt niet aan te merken als een processtuk dat in aanmerking zou kunnen komen voor inzage of afgifte. Het verzoek vindt dus geen grondslag in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering. Een andere grond is genoemd noch gebleken. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.

2.4.
Eisers hebben bij het Gerechtshof Den Haag (hierna: het hof) klaagschriften als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ingediend, waarin zij zich beklagen over de niet-vervolging van DH03, DH04 en DH05 en over de niet-vervolging ter zake van bepaalde feiten van DH01 en DH02. De behandeling van die klaagschriften heeft op 15 maart 2017 plaatsgevonden. Ten tijde van de behandeling ter zitting in deze procedure was de verwachting dat het hof op 29 maart 2017 uitspraak zou doen.

3 Het geschil
3.1.
Eisers vorderen – zakelijk weergegeven – gedaagde te bevelen de namen van de vijf betrokken agenten binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan eisers te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van gedaagde in de proceskosten en de nakosten.

3.2.
Daartoe voeren eisers – samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft in de strafzaken ten onrechte overwogen dat de namen van de verdachten niet aan eisers konden worden verstrekt. De gang van zaken is in strijd met artikel 1 Sv, waarin is bepaald dat strafvordering alleen plaats heeft op de wijze als bij de wet voorzien. Dat is niet het geval. De wet biedt geen mogelijkheid om een verdachte geheel anoniem te laten zijn. Doordat in dit geval de identiteit van de verdachten geen onderdeel uitmaakt van het strafdossier, ontstaat er een soort spookproces, waarbij van autoriteiten die niet uit het strafdossier kennis hebben van die identiteit, moet worden aangenomen dat degenen die terechtstaan daadwerkelijk degenen zijn die betrokken waren bij de aanhouding. Dat is in strijd met het beginsel van een goede procesorde en openbaarheid, zoals onder meer verankerd in artikel 6 EVRM, artikel 121 Grondwet en artikel 4 Wet op de Rechterlijke Organisatie. Voorts wordt het slachtofferrecht hierdoor illusoir. Eisers willen zelfstandig onderzoek (laten) doen naar de achtergrond van de verdachten, onder meer in het kader van hun recht om stukken te doen voegen die mogelijk relevant zijn voor de strafzaak, alsmede ten behoeve van hun spreekrecht. Zij zijn daartoe echter niet in staat als zij niet weten wie de verdachten zijn. Het niet verstrekken van de personalia is ook een schending van de verplichting van gedaagde om secundaire victimisatie te voorkomen. Gedaagde handelt gezien al het vorenstaande onrechtmatig jegens eisers.

3.3.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4 De beoordeling van het geschil
4.1.
De vordering is gebaseerd op onrechtmatig handelen van gedaagde. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter gegeven. In dit geval is dat de voorzieningenrechter in kort geding, vanwege de stelling van eisers dat zij tijdig voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak gebruik willen kunnen maken van hun rechten.

4.2.
Eisers hebben gesteld een beroep te doen op de voorzieningenrechter in kort geding, omdat deze als restrechter fungeert, indien een rechtzoekende nergens anders heen kan om zijn doel te bereiken. Dat laatste kan in zoverre worden gevolgd dat, in het geval voor een rechtzoekende geen met voldoende waarborgen omklede (snelle) rechtsgang openstaat, de voorzieningenrechter een ordemaatregel kan treffen. Dat is hier echter niet het geval. Een dergelijke rechtsgang heeft voor eisers opengestaan en die hebben zij ook benut. Zij hebben hun verzoek immers aan de rechtbank voorgelegd in de lopende strafprocedures en de rechtbank heeft daarop – afwijzend – beslist. Via de voorzieningenrechter kan niet een beslissing van een andere rechter worden aangevochten. Gedaagde heeft er terecht op gewezen dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen daaraan in de weg staat. Dit stelsel brengt mee dat een onjuiste rechterlijke uitspraak – afgezien van het zeldzame en hier niet aan de orde zijnde geval van het geheel ontbreken van rechtskracht – niet anders dan door het aanwenden van een rechtsmiddel kan worden aangetast en dat ook indien geen rechtsmiddel beschikbaar is, de uitspraak tussen partijen rechtskracht heeft (vgl. HR 27 januari 1989, NJ 1989/588 en nadien onder meer herhaald in HR 24 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AM2625).

4.3.
De rechtbank heeft op de eerste plaats geoordeeld dat er reden is de verdachten anoniem in het strafproces te laten optreden, kort gezegd omdat voldoende is gebleken dat hun veiligheid in het geding is. Daarbij heeft de rechtbank meegedeeld de identiteit van de verdachten wel zelf te hebben vastgesteld. Op de tweede plaats heeft de rechtbank het verzoek van eisers om te bepalen dat aan hen, in elk geval aan hun raadslieden, de personalia van de verdachten in deze zaak zullen worden bekend gemaakt, afgewezen. Het in dit geding aanvoeren van andere juridische grondslagen voor dat verzoek kan er niet toe leiden dat op grond daarvan een uitzondering wordt gemaakt op het hiervoor genoemde gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Overigens heeft de rechtbank naast de gemotiveerde verwerping van hetgeen eisers in die procedure aan hun verzoek ten grondslag hadden gelegd, tevens overwogen dat een andere grond voor toewijzing van het verzochte is genoemd noch gebleken.

4.4.
Aan de stelling van eisers dat de strafrechter geen gehoor kón geven aan het verzoek, omdat de gevraagde gegevens niet in zijn dossier voorkwamen, wordt voorbij gegaan. Het verzoek is door de rechtbank weergegeven als een verzoek om te bepalen dat aan eisers, dan wel aan de raadslieden, de personalia van de verdachten bekend zullen worden gemaakt. Aangenomen moet worden dat daaronder is begrepen zowel het verzoek aan de rechtbank om de namen van verdachten aan eisers te verstrekken (zoals vermeld in de door eisers op de regiezitting overgelegde pleitnota onder punt 10) als het verzoek aan de rechtbank om het OM te bevelen het volledige procesdossier, waaronder de personalia van de verdachten, aan de raadsman van eisers te verstrekken (zoals vermeld in de door eisers op de regiezitting overgelegde pleitnota onder punt 20).

4.5.
De beslissing van de rechtbank heeft betrekking op de twee verdachten in het strafproces. De vordering van eisers in dit geding heeft echter ook betrekking op verkrijging van de gegevens van de andere drie agenten. Eisers hebben ter onderbouwing van hun vordering echter met name verwezen naar de rechten die zij moeten kunnen uitoefenen in het lopende strafproces en hun vordering betreffende de andere drie agenten niet afzonderlijk toegelicht. De in de dagvaarding genoemde grondslag betreffende alle vijf de agenten, inhoudende dat eisers hen civiel aansprakelijk moeten kunnen stellen, hebben eisers ter zitting laten vallen. Eisers hebben hun (spoedeisend) belang bij hun vordering, voor zover die ziet op de andere drie agenten – die thans niet worden vervolgd – ook niet nader onderbouwd.

4.6.
De vordering is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dan ook niet vatbaar voor toewijzing in dit geding. Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten.

4.7.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat hij de wens van eisers om de vijf agenten in ieder geval een keer te kunnen zien, zoals eiseres sub 1 in haar slotwoord ter zitting naar voren heeft gebracht, begrijpelijk acht. De vraag of daaraan tegemoet gekomen kan worden, valt echter niet binnen het bestek van deze procedure. ECLI:NL:RBDHA:2017:3222