Overslaan en naar de inhoud gaan

Gemeens. HvJ Antillen 120612 dwarslaesie gedetineerde na botsing zijmuur tijdens voetballen op binnenplaats; Land Curacao niet aansprakelijk

Gemeens. HvJ Antillen 120612 dwarslaesie gedetineerde na botsing zijmuur tijdens voetballen op binnenplaats; Land Curacao niet aansprakelijk

vervolg op: gerecht-eerste-aanleg-ned-antillen-220210-gedetineerde-dwarslaesie-na-botsing-met-zijmuur-tijdens-voetbalspel-op-binnenplaats

4. De beoordeling 

4.1 Tussen partijen is de vaststelling van de feiten door het GEA onder 2 in het vonnis van 22 februari 2010 niet in geschil. Bij die vaststelling heeft het Hof ook ambtshalve geen bedenkingen. Zij dient daarom tot uitgangspunt bij de beoordeling in hoger beroep. 

4.2 Appellant stoelt zijn vorderingen in hoger beroep mede op artikel 6:174 BW, daartoe stellende dat het ‘voetbalveld’ van geïntimeerde niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld kunnen worden. Naar het oordeel van het Hof kan dit betoog niet slagen omdat het ongeval niet heeft plaatsgevonden op een voetbalveld, maar op de binnenplaats van een cellenblok van de gevangenis. Dat de gevangenisdirectie de gedetineerden kennelijk heeft toegestaan om zich een groot deel van de dag vrijelijk te bewegen op de binnenplaats van hun cellenblok, brengt niet mee dat indien de gedetineerden wilden voetballen, de gevangenisdirectie ervoor moest zorgen dat de binnenplaats voldeed aan de eisen die men aan een voetbalveld mag stellen. Dat de gevangenisdirectie twee doelen en voetballen ter beschikking heeft gesteld, betekent op zichzelf niet dat zij de binnenplaats heeft aangewezen als voetbalveld. 

4.3 Voorts faalt grief 1 nu de door appellant geponeerde regel dat het verzuim van de overheid om een rapport omtrent het ongeval op te stellen als consequentie heeft dat de aansprakelijkheid van de overheid voor het ongeval in beginsel gegeven is, geen steun in het recht vindt. 

4.4 De grieven 2, 3 en 4 stuiten af op het volgende. Op grond van de in eerste aanleg afgelegde getuigenverklaringen van [x en y] is als toedracht van het ongeval vast komen te staan dat appellant tijdens het voetballen terwijl hij hard rende is uitgegleden over water en ijs dat op de vloer van de binnenplaats terecht was gekomen uit een ‘jug’ met ijsklontjes die door medegedetineerden over de binnenplaats was gesleept. Bij grief 4 heeft appellant verwezen naar een aantal mogelijke maatregelen genoemd onder punt 3 van het inleidend verzoekschrift die volgens hem de kans op ernstige ongevallen in hoge mate zouden kunnen verminderen. Als grondslag voor aansprakelijkheid van geïntimeerde voor de schade als gevolg van het ongeval acht het Hof dit echter niet toereikend. Mede gelet op de toedracht van het ongeval, kan niet worden aangenomen dat indien geïntimeerde een antisliplaag op de betonnen vloer van de binnenplaats zou hebben aangebracht, het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden. Daarbij heeft het Hof ook in aanmerking genomen dat appellant volgens de in eerste aanleg afgelegde getuigenverklaringen is uitgegleden op een (gedeeltelijk gesmolten) ijsblokje. Bovendien kon niet in redelijkheid van geïntimeerde worden gevergd dat hij op de gehele vloer van de binnenplaats van het cellenblok waar kon worden gevoetbald een antisliplaag zou hebben aangebracht. Naar het Hof begrijpt, was het de eigen keuze van de gedetineerden om op de binnenplaats te voetballen. De gedetineerden zelf hebben ook de verplaatsbare doelen vlak vóór de muur geplaatst waartegen, zo blijkt uit de in eerste aanleg afgelegde getuigenverhoren, appellant nadat hij was uitgegleden met zijn hoofd is gekomen. Algemeen bekend is dat sporten op zichzelf een bezigheid is waaraan risico’s zijn verbonden, zodat ook van appellant mocht worden verwacht dat hij terdege met deze risico’s rekening zou hebben gehouden. Ook indien er geen deugdelijke sportzaal binnen de gevangenis beschikbaar was, leidt dit niet tot een ander oordeel. 

4.5 Grief 5 moet worden verworpen aangezien de vorderingen niet kunnen worden toegewezen op grond van gebrekkig handelen van het gevangenispersoneel na het incident. Appellant vordert immers dat het Hof voor recht verklaart dat geïntimeerde aansprakelijk is voor het door appellant opgelopen ongeval, en niet voor schade als gevolg van gebrekkig handelen van het gevangenispersoneel na het incident, en geïntimeerde terzake van het ongeval veroordeelt een voorschot aan appellant te betalen. Overigens heeft geïntimeerde voldoende gemotiveerd betwist dat het gevangenispersoneel gebrekkig heeft gehandeld na het incident. Appellant heeft ten aanzien van deze stelling geen gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Niet als vaststaand kan dan ook worden beschouwd dat het gevangenispersoneel gebrekkig heeft gehandeld na het incident. Het Hof ziet geen aanleiding om appellant het bewijs van deze stelling ambtshalve op te dragen, nog daargelaten dat het bewijs daarvan niet terzake dienend zou zijn nu de vorderingen niet kunnen worden toegewezen op deze grond. 

4.6 Grief 6 behoeft geen bespreking, want deze grief heeft geen zelfstandige betekenis. 

4.7 De slotsom is dat de grieven tevergeefs zijn voorgesteld. Het Hof heeft bij het vonnis waarvan beroep verder ook ambtshalve geen bedenkingen. 

4.8 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. Gezien het overgelegde bewijs van onvermogen zal het Hof appellant toelating verlenen om kosteloos te procederen. Gelet hierop heeft geïntimeerde geen belang bij een veroordeling in de proceskosten en zal het Hof een proceskostenveroordeling dan ook achterwege laten. LJN BW8619