Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem 180907 gebroken been na trap bij voetbal; gaat gedrag grenzen spel te buiten

Hof Arnhem 180907 gebroken been na trap bij voetbal; gaat gedrag grenzen spel te buiten
2.1. Op 4 mei 2003 is in [plaats] de amateurvoetbalwedstrijd [voetbalclub 1] tegen [voetbalclub 2] gespeeld. [appellant] speelde daarin rechtsvoor bij [voetbalclub 2] en [geïntimeerde] linksachter bij [voetbalclub 1].
2.2. Rond de 85ste minuut van de wedstrijd zijn [geïntimeerde] en [appellant] met elkaar in aanraking gekomen op zodanige wijze dat [appellant] naar het Geertruidenziekenhuis te Deventer is overgebracht, alwaar een breuk van zowel het scheenbeen als het kuitbeen werd geconstateerd.
2.3. De wedstrijd werd geleid door [scheidsrechter], clubscheidsrechter van [voetbalclub 1]. Deze heeft na het voorval [geïntimeerde] van het veld gezonden.
2.4. De tuchtcommissie van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) District Oost heeft bij brief van 16 mei 2003 [geïntimeerde] voor vier wedstrijden geschorst "wegens het trappen van de tegenstander". (...)

Onrechtmatigheid bij sport en spel
7. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.3, waartegen niet is gegriefd, uiteengezet dat een gedraging van een deelnemer aan een sport als voetballen, waardoor aan een andere deelnemer letsel is toegebracht, minder snel als onrechtmatig aangemerkt kan worden dan wanneer die gedraging niet in het kader van de sportbeoefening zou hebben plaatsgevonden.

8. Het hof onderschrijft dit uitgangspunt, dat in overeenstemming is met de vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie HR 20 februari 2004, NJ 238 en de daarin verder aangehaalde jurisprudentie). De reden van deze verhoogde drempel voor aansprakelijkheid is dat de deelnemers aan de sport of het spel gedragingen waartoe het spel uitlokt, waaronder onvermijdelijk van tijd tot tijd ook misslagen waaronder ook begrepen gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe de activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen - over en weer van elkaar hebben te verwachten, terwijl gedragingen die overeenkomstig gevaar in het leven roepen, buiten het kader van de sport door de deelnemers aan het maatschappelijk verkeer als regel niet van elkaar behoeven te worden verwacht en mede daarom veelal niet aanvaardbaar zijn.
8.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het enkele veroorzaken van (ernstig) letsel of het enkele overtreden van de spelregels niet voldoende is voor het aannemen van onrechtmatigheid en dat bepalend is wat spelers redelijkerwijs niet meer van elkaar behoeven te verwachten binnen de grenzen van het spel.

Met betrekking tot de grieven I en IV
9. De rechtbank heeft vervolgens, in rechtsoverweging 4.5 van het tussenvonnis (onder het kopje ''grenzen van de rechtsstrijd''), overwogen dat zij de vordering van [appellant] aldus uitlegt dat hij niet een verklaring voor recht vordert dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld in de hiervoor onder 8.1 bedoelde zin, maar dat [geïntimeerde] heeft getrapt met het doel letsel toe te brengen. De rechtbank leidt dit af uit het woord "neertrappen" dat [appellant] heeft gebruikt en dat volgens de rechtbank meer is dan het slechts op de koop toe nemen van de kwade kans op letsel.
De eerste grief richt zicht tegen deze overweging en de vierde grief richt zich tegen de daarop gebaseerde bewijsopdracht.

10. Het hof oordeelt dat deze grieven terecht zijn voorgedragen.
Het woord "neertrappen" komt in Van Dale Groot Nederlands woordenboek der Nederlandse Taal, als zelfstandig lemma, niet voor. Dat dit woord de door de rechtbank betekenis heeft van "trappen met het doel om letsel toe te brengen" en niet ook mede omvat het trappen met het op de koop toe nemen van de kwade kans op letsel, kan het hof ook overigens niet onderschrijven. Uit de rest van de bewoordingen van de inleidende dagvaarding kan evenmin worden afgeleid dat [appellant] een dergelijke enge inkadering van de door hem gestelde onrechtmatige daad voor ogen heeft gestaan. Onder punt 8 van de inleidende dagvaarding verwijst [appellant] naar de verklaring van scheidsrechter [scheidsrechter] die heeft verklaard dat [geïntimeerde] er op grove wijze in kwam en van korte afstand een enorme trap kwam met de gedachte "die ligt en verder zien wij wel". Die uitspraak gaat eerder in de richting van trappen met het op de koop toe nemen van de kwade kans op letsel.

11. Beide grieven zijn dan ook terecht voorgesteld. Of dit [appellant] baat, zal uit het vervolg blijken.

Met betrekking tot de grieven III en V en de gewijzigde eis
12. Deze grieven richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] niet in het bewijs van zijn stellingen is geslaagd en tegen de afwijzing van het gevorderde.

13. Het hof dient in dit licht te beoordelen of [appellant] heeft aangetoond dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld in de hiervoor onder 7.1 omschreven zin. Dat uit de bewijsstukken niet kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] moedwillig het been van [appellant] heeft gebroken, staat niet langer ter discussie.

14. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.4 van het tussenvonnis overwogen dat [appellant] op dan wel direct voorafgaand aan het moment dat hij door [geïntimeerde] werd geraakt, de bal speelde. Tegen deze overweging, waarbij de rechtbank de door [appellant] in de inleidende dagvaarding onder 2 gestelde feitelijke toedracht ([geïntimeerde] heeft van achteren vol op het been van [appellant] getrapt nadat de bal al enige tijd weg was en [appellant] stil stond) heeft verworpen, is geen grief gericht. Het hof zal hiervan ook hebben uit te gaan van dit oordeel, dat overeenkomt met de onder ede afgelegde getuigenverklaring van scheidsrechter [scheidsrechter]. De door [appellant] getrokken parallel met het arrest "natrappende voetballer" (HR 28 juni 1991, NJ 1992/622, waarbij het ging om een voetballer die getrapt werd nadat hij de bal al gespeeld had) gaat derhalve uit dien hoofde niet op.

15. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de speler die de bal speelt, er rekening mee moest houden dat hij medespelers aantrekt die gezien de aard van het spel met kracht op hem af zullen komen.
Vervolgens moet het hof beoordelen of de wijze waarop [geïntimeerde] [appellant] heeft geattaqueerd buiten de grenzen van het spel viel en daardoor door [appellant] niet verwacht behoefde te worden. Het hof herhaalt daarbij dat het feit dat een overtreding van de spelregels is begaan op zich niet betekent dat de desbetreffende voetballer ook buiten de grenzen van het spel is getreden. Overtredingen maken deel uit van het voetbalspel zoals dat heden ten dage gespeeld wordt. Dat scheidsrechter [scheidsrechter], naar hij heeft verklaard, de gedraging van [geïntimeerde] met een rode kaart heeft willen afstraffen - of hij ook daadwerkelijk een rode kaart heeft getoond, nu vier getuigen hebben verklaard dat hij zijn gele en rode kaarten was vergeten mee te nemen, is in deze civiele procedure niet van belang en aan [geïntimeerde] door de KNVB de maatregel van schorsing voor de duur van vier wedstrijden is opgelegd, is dan ook niet doorslaggevend.

16. De lezing over de precieze toedracht van het voorval loopt bij de gehoorde getuigen sterk uiteen. Behalve beide partijen en scheidsrechter [scheidsrechter] zijn vier teamgenoten alsmede de elftalleider van [appellant], zijn vriendin (en supporter), drie teamgenoten en de elftalleider van [geïntimeerde], alsmede de grensrechter in het voorlopig getuigenverhoor gehoord. Uit deze getuigenverhoren kan niet de conclusie getrokken worden dat de opvatting van scheidsrechter [scheidsrechter] dat sprake was van een groffe (volgens [scheidsrechter] met hoofdletters te schrijven) overtreding van het karakter "en nu ga ik, BOM, ik zie het wel" voldoende door andere verklaringen wordt gestaafd. De grensrechter [grensrechter] is veel minder stellig. In zijn schriftelijke verklaring, die hij onder ede heeft bevestigd, verklaart hij: "Ik stond op een afstand van ongeveer 5 meter vanaf de plaats van het ongeval … De hr [appellant] tikte de al weg en de hr [geïntimeerde] wilde ook de bal wegtikken en was te laat en raakte de hr [appellant] op het scheenbeen. Door het feit dat de hr [appellant] de bal al had gespeeld betreft het een overtreding van de hr [geïntimeerde] in voetbal termen. Het was naar mijn mening niet de bedoeling van de heer [geïntimeerde] om de heer [appellant] te verwonden. Het betrof een frontale confrontatie".

17. Een aantal clubgenoten van [appellant] ([clubgenoot 1 A], [clubgenoot 2 A], [clubgenoot 3 A]) hebben verklaard dat sprake was van een ernstige overtreding omdat [appellant] ten tijde van het voorval de bal al lang gespeeld had, een lezing die hiervoor reeds in rechtsoverweging 14 is verworpen. Een aantal clubgenoten van [geïntimeerde] ([clubgenoot 1 G], [clubgenoot 2 G], [clubgenoot 3 G]) hebben aangevoerd dat de overtreding als zodanig niet zwaar was en dat een rode kaart een overtrokken reactie was, uitgelokt door de ernst van de gevolgen van het voorval. De stelling van [appellant] dat de clubgenoten van [geïntimeerde] bewust in zijn voordeel hebben verklaard, wordt niet op enigerlei wijze onderbouwd. Het hof heeft ook geen aanwijzingen dat aan hun verklaringen minder waarde moet worden toegekend dan aan de verklaringen van de clubgenoten van [appellant]. Het hof wijst er op dat de getuige [clubgenoot 3 G], die een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd, heeft verklaard dat hij gastspeler was en nog nooit eerder samen met [geïntimeerde] had gevoetbald. Hij heeft verklaard: "tijdens de wedstrijd zag ik dat [geïntimeerde] een fanatiek speler is, een harde werker. Ze zijn tegen elkaar aan gekomen met de onderbenen richting bal. Ik denk dat ze elkaar beiden met het rechteronderbeen raakten. [geïntimeerde] was een fractie van een seconde later dan [appellant]. Het wegschoppen van de bal en het elkaar raken was bijna gelijktijdig. Ze botsten van voren".

18. Het hof acht de verklaringen van de hiervoor genoemde getuigen [grensrechter] en [clubgenoot 3 G] dusdanig overtuigend dat niet zondermeer kan worden afgegaan op de meergenoemde kwalificatie - ''groffe'' - die de getuige [scheidsrechter] aan de relatieve ernst van de overtreding van [geïntimeerde] heeft gegeven.

19. De bewijslast dat sprake is van een onrechtmatige gedraging berust, overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv, bij [appellant]. De onzekerheid over de precieze toedracht van het voorval, komt daarmee voor zijn risico.
Het hof acht gelet op het voorgaande niet voldoende aangetoond dat de gedraging van [geïntimeerde] de grenzen van het spel te buiten ging en dat [appellant] daarop niet bedacht had hoeven te zijn. [appellant] heeft bijgevolg niet bewezen dat [geïntimeerde] zich jegens hem onrechtmatig heeft gedragen.
LJN BB3745