Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 040112; unihockey; klap in oog; gedraging waartoe het spel uitlokt; geen aansprakelijkheid medeleerling

Rb Arnhem 040112; unihockey; klap in oog; gedraging waartoe het spel uitlokt; geen aansprakelijkheid medeleerling

De vaststaande feiten 

1.1. [eisers] zijn de ouders van [kind1], geboren op [geb.datum kind1]. [gedaagden] zijn de ouders van [kind2], geboren [geb.datum kind2]. [kind1] en [kind2] zaten in 2006 in de eerste klas van de scholengemeenschap VBS/Rhedens te Dieren. 

1.2. Op 13 maart 2006 volgden de leerlingen van de eerste klas van de scholengemeenschap VBS/Rhedens, waaronder [kind1] en [kind2], de gymnastiekles. Onder leiding van gymnastiekleraar [leraar1] werd het spel “unihockey” gespeeld. Bij dat spel worden vijf doelen geplaatst. In het veld bevonden zich vijf teams van ieder twee jongens. Geprobeerd moest worden in één van de doelen van de tegenstander te scoren. Als er werd gescoord verlieten de twee spelers die bij dat doel hoorden het veld en werd er gewisseld met een team dat op de bank zat. In totaal namen er 26 jongens aan het spel deel. [kind1] en [kind2] maakten deel uit van verschillende teams. De gebruikte unihockeystick is van hard plastic materiaal en is 110 cm hoog. Het deel waarmee wordt geslagen is ongeveer 23 cm lang. 

1.3. De leerlingen hadden het spel unihockey eerder tijdens de gymles gespeeld. Door de gymleraar is in ieder geval één maal de instructie gegeven dat de stick niet boven heuphoogte mocht komen. 

1.4. Tijdens de gymles op 13 maart 2006 heeft zich een ongeval voorgedaan. De toedracht was als volgt. [kind2] had de bal aan de stick en ging op een van de doelen van een ander team af. Toen zich een scoringskans voordeed heeft hij de bal met de stick in het doel geslagen. Daarbij heeft hij [kind1], die [kind2] van achteren/van opzij naderde om hem het scoren te beletten, met zijn stick geraakt en wel op de neus en in het linkeroog. Als gevolg daarvan heeft [kind1] een zware hersenschudding opgelopen, zijn neus gebroken en ernstig oogletsel opgelopen. De neus is restloos genezen. Over het letsel aan het linkeroog heeft dr. [arts1], oogarts in het UMC St Radboud ziekenhuis te Nijmegen op 9 augustus 2006 geschreven: 

“Concluderend: stomp oogtrauma: 
1.  centraal litteken en choroidea ruptuur in de macula. 
2.  lamerhoek recessie met hoge oogdruk waardoor Baerveldt implantaat. 
3.  cataract waarvoor cataract extractie. 
Momenteel is de visus van het OS: 0.05 wij verwachten geen verbetering van de visus in de toekomst. Hopelijk kunnen wij met deze operatie de oogdruk stabiel houden, en het gezichtsveld bewaren”. 


Het geschil 
2. [eisers] hebben gevorderd [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen aan hen te betalen een bedrag van € 55.850,52 als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 27.500,-- vanaf 13 maart 2006 en over € 28.350,52 vanaf de dag van de dagvaarding, telkens tot aan de dag der algehele voldoening. 
3. [eisers] hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat het gedrag van [kind2], zou hij boven de 14 jaar zijn geweest, rechtstreeks als onrechtmatig jegens [kind1] zou zijn aangemerkt, omdat hij tegen de uitdrukkelijke instructie van de gymleraar in de hockeystick bij het slaan van de bal hard boven heuphoogte heeft geheven met alle voor [kind1] voorzienbare schadelijke gevolgen van dien. [gedaagden] zijn daarvoor op de voet van art. 6:169 BW aansprakelijk. 

4. [gedaagden] hebben het gevorderde gemotiveerd weesproken op gronden die hierna aan de orde zullen komen. 

De beoordeling van het geschil 
5. Vast staat, de partijen zijn het daarover eens, dat het ongeval binnen een spelsituatie heeft plaatsgevonden en dat de gedragingen van [kind2] en [kind1], als deelnemers aan het spel, met inachtneming daarvan moeten worden beoordeeld. Gedragingen die buiten de spelsituatie als onvoorzichtig en daarom als onrechtmatig zijn aan te merken, behoeven binnen een spelsituatie niet als zodanig te worden beschouwd omdat de deelnemers aan het spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede, onvoldoende doordachte handelingen of andere gedragingen waartoe het spel uitlokt van elkaar hebben te verwachten (onder meer: HR 20 februari 2004, NJ 2004, 238). Bij de beoordeling van de gedragingen van [kind2] moet verder, waar zijn ouders uit hoofde van artikel 6:169 BW worden aangesproken, worden geabstraheerd van diens jeugdige leeftijd (HR 12 november 2004, NJ 2005, 128). 

6. Over de precieze toedracht van het ongeval lopen de lezingen van partijen uiteen. [eisers] hebben gesteld dat [kind2] de hockeystick bij het slaan van de bal naar achteren toe tot aan schouderhoogte met kracht heeft uitgezwaaid. [gedaagden] hebben dat betwist. Volgens hen heeft het ongeval kunnen gebeuren omdat [kind1] van achteren iets opzij van [kind2] kwam aangelopen om hem de bal te ontfutselen en dat hij zijn lichaam daarbij (ver) voorover heeft gebogen. 

7. Wat de exacte toedracht van het ongeval is geweest kan in het midden blijven. Ook als er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat [kind2] de hockeystick tot boven heuphoogte heeft uitgezwaaid, moet worden geoordeeld dat die gedraging jegens [kind1] niet is aan te merken als een onrechtmatig handelen. Daarbij zijn de volgende omstandigheden van belang. 

8. Uit de verklaringen van [kind1] en [kind2], zoals die zijn neergelegd in het in opdracht van de aansprakelijkheidsverzekeraar van de school opgemaakte rapport van 7 juni 2007, kan worden opgemaakt dat het ongeval is gebeurd in het vuur van het spel, dat [kind2] [kind1] niet heeft zien aankomen en dat van enige opzet van de kant van [kind2] geen sprake is geweest. De, op die punten onweersproken, verklaringen van [kind1] en [kind2] luiden als volgt: 

[kind1]: 
“Tijdens het voorval had [kind2] de bal. Ik benaderde hem van rechtsachter om de bal af te pakken. Omdat ik de bal wilde afpakken liep ik er versneld op af, licht voorover gebogen. [kind2] was gefixeerd op de bal en heeft mij niet gezien. Omdat [kind2] de bal wilde slaan zwaaide hij met zijn stick naar achteren. Ik kreeg hierbij de scherpe rand van de krul in mijn oog/gezicht”. 

[kind2]: 
“Het ongeval is gebeurd tijdens een spelmoment met de gymles. [kind1] stond achter mij, ik heb hem vooraf niet gezien. U vraagt mij of ik ten tijde van het voorval aan het dollen was met [kind1]. Ik kan hierop antwoorden dat dit niet het geval was, het is tijdens het spel unihockey gebeurd (…). Ik dacht dat er niemand achter mij was en haalde uit om te kunnen slaan”. 

Uit de kort na het ongeval door de gymleraar [leraar1] op schrift gestelde verklaring met betrekking tot het ongeval volgt dat er niet bovenmatig hard of ruw werd gespeeld. Integendeel, [leraar1] schrijft dat er “de hele tijd (…) goed, leuk en rustig (werd) gespeeld” en dat [kind2], bij het wegslaan van de bal, [kind1] per ongeluk in het gezicht raakte. 

De omstandigheid dat [kind2], zo wordt veronderstellenderwijs aangenomen, de hockeystick tegen de (eerdere) instructie van de gymleraar in en in strijd met de spelregels te hoog naar achteren heeft doorgehaald betekent nog niet dat er sprake is geweest van bewuste roekeloos spel. Veeleer moet het er, gelet op de verklaringen van [kind2], [kind1] en [leraar1] voor worden gehouden dat dat is veroorzaakt als gevolg van onvoorzichtigheid en/of onkunde en/of onervarenheid met de stick van de zijde van [kind2]. Weliswaar staat vast dat [kind2] twee jaar ervaring had met hockey op gras of kunstgras, maar bij dat spel mag de bal nu juist wel met een zwaaiende beweging van de stick worden gespeeld. Die ervaring kan [kind2], anders dan [eisers] menen, dan ook niet worden tegengeworpen. 
Ook de omstandigheid dat [kind1] hard is geraakt - hetgeen als vaststaand wordt aangenomen op grond van de ernst van het letsel - maakt niet dat moet worden geoordeeld dat de aansprakelijkheidsdrempel die hier geldt is gehaald. Op grond van de eerder geciteerde verklaringen van de jongens over de toedracht van het ongeval is aannemelijk dat zowel de kracht waarmee de stick is geheven als de versnelde, (licht) neerwaartse beweging van [kind1] daaraan hebben bijgedragen. 

9. De conclusie is dat de omstreden gedraging van [kind2] is aan te merken als een gevaarlijke, slecht gecoördineerde en onvoldoende doordachte handeling waartoe het unihockeyspel uitlokt en die de deelnemers, waaronder [kind1], van elkaar hebben te verwachten. De vordering van [eisers] moet dan ook worden afgewezen. 

10. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen zij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.  LJN BV1046