Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 171018 beenbreuk bij voetbal. Verzoek tot vaststellen aansprakelijkheid afgewezen. Toedracht staat niet vast

RBMNE 171018 beenbreuk bij voetbal. Verzoek tot vaststellen aansprakelijkheid afgewezen. Toedracht staat niet vast
kosten verzocht 12 x € 245,00 + 6% + 21% begroot 15 x € 245,00 incl BTW; kantoorkosten afgewezen, niet nader toegelicht en onderbouwd


De feiten

2.1.
[verzoeker] speelde met zijn voetbalteam [voetbalvereniging 1] 3 op zondag 4 mei 2014 een wedstrijd tegen voetbalteam [voetbalvereniging 2] 4, waarin [verweerder] speelde. Tijdens die wedstrijd heeft [verweerder] [verzoeker] geraakt, waarbij [verzoeker] een ernstige beenbreuk heeft opgelopen. [verzoeker] is met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. De wedstrijd is gestaakt.

2.2.
De scheidsrechter van de wedstrijd, [A] , heeft voor [verweerder] een rode kaart uitgeschreven en daarover een rapport opgemaakt. Hij heeft daarin geschreven:

Speler van [voetbalvereniging 2] kwam invliegen met gestrekt been waarbij hij de enkel/been van de speler van [voetbalvereniging 1] raakte. De enkel/onderbeen brak. Hierna heb ik een ambulance gebeld end e wedstrijd gestaakt. Ik heb de speler verteld dat hij met buitensporige inzet in kwam vliegen

Daarnaast heeft [A] een “rapport gestaakte wedstrijd” opgemaakt. In dit rapport heeft hij vermeld:

Een buitensporige overtreding zorgde voor een dubbele beenbreuk. Nadat de ambulance geweest was, was iedereen zo geschrokken dat verder spelen geen optie was”.

[A] was ook voorzitter van [voetbalvereniging 1] . In die hoedanigheid heeft hij een derde rapport opgemaakt en daarin heeft hij vermeld

Na een grove overtreding/rode kaart moest er een ambulance gebeld worden ivm dubbele beenbreuk. De beide teams waren zo onder de indruk dat verderspelen geen optie was.”

2.3.
Naar aanleiding van deze rapporten heeft de tuchtcommissie van de KNVB (hierna; de tuchtcommissie) een onderzoek tegen [verweerder] ingesteld. Bij brief van 28 mei 2014 heeft de tuchtcommissie aan [verweerder] meegedeeld dat hij wegens het op grove wijze onderuithalen van een tegenstander, wordt uitgesloten van veldvoetbalwedstrijden met ingang van 1 augustus 2014 tot 1 januari 2015.


Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt dat de rechtbank voor recht verklaart dat [verweerder] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade, kosten en rente die hij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de door [verweerder] op [verzoeker] ingezette vliegende tackle tijdens de wedstrijd op zondag 4 mei 2014.

3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat [verweerder] een ‘vliegende tackle’ heeft gemaakt, en [verzoeker] daarbij vol op zijn linker (stand- en) onderbeen heeft geraakt. [verzoeker] had [verweerder] niet kunnen zien aankomen. Volgens [verzoeker] was de vliegende tackle een zodanige actie dat deze buiten het normale risico viel dat in een voetbalwedstrijd kon worden verwacht. Daarom heeft [verweerder] met deze tackle onrechtmatig gehandeld ten opzichte van [verzoeker] en is hij aansprakelijk voor de door hem geleden en nog te lijden schade.

3.3.
[verweerder] betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [verzoeker] . Volgens hem maakte hij een normale sliding om in het bezit te komen van de bal die [verzoeker] wilde spelen. Hij heeft geen ‘vliegende’ tackle gemaakt, zoals [verzoeker] stelt. Volgens [verweerder] heeft hij steeds contact met de grond gehouden. Zijn actie was daarbij op de bal gericht. Volgens [verweerder] heeft [verzoeker] hem ook moeten hebben zien aankomen, gezien de hoek waarin hij kwam aangerend.


De beoordeling

4.1.
De rechter is van oordeel dat het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Een beslissing over de aansprakelijkheidsvraag geeft partijen de mogelijkheid tot een buitengerechtelijke afdoening van de zaak te komen.

4.2.
Vaststaat dat het treffen tussen [verweerder] en [verzoeker] voor laatstegnoemde ernstig letsel tot gevolg heeft gehad en dat de scheidsrechter [verweerder] een rode kaart heeft gegeven. Op grond van artikel 150 Rv moet [verzoeker] bewijzen dat [verweerder] onrechtmatig ten opzichte van hem heeft gehandeld. Daarbij is van belang dat het gaat om een sport en spelsituatie, waarin het handelen - zelfs indien daardoor aan een ander letsel wordt toegebracht - minder snel als onrechtmatig wordt aangemerkt dan wanneer die gedraging niet in een sport- of spelsituatie zou hebben plaatsgevonden. Voetballers kunnen door de tegenstander geraakt worden tijdens duels hetgeen regelmatig tot blessures leidt. Tijdens deze duels vinden onvermijdelijk ook acties plaats die gevaarlijk, slecht gecoördineerd, verkeerd getimed of ondoordacht zijn. Dat is een onderdeel van het spel waarop de deelnemers bedacht moeten zijn. Een sliding waarbij uiteindelijk de tegenstander in plaats van de bal wordt geraakt is weliswaar volgens de spelregels ongeoorloofd maar hoeft als deze is verricht ten dienste van het spel, zelfs wanneer lichamelijk letsel het gevolg is, niet altijd tot aansprakelijkheid te leiden. Het handelen van een speler is pas onrechtmatig als dit zo gevaarlijk is dat de gevolgen daarvan buiten het normale risico vallen dat een speler in een voetbalwedstijd kan verwachten.

4.3.
Verder is van belang dat het hier gaat om een deelgeschilprocedure, waarin geen ruimte is voor een nadere onderbouwing door middel van (aanvullende) bewijslevering. Dit betekent dat het verzoek van [verzoeker] alleen kan worden toegewezen als op grond van de stukken waarover de rechtbank in dit dossier beschikt en hetgeen partijen daarover ter zitting naar voren hebben gebracht, kan worden vastgesteld dat het gedrag van [verweerder] zodanig gevaarlijk was dat dit buiten het aanvaardbare risico van de sport- en spelsituatie viel. De rechtbank is van oordeel dat de beschikbare informatie daarvoor onvoldoende is. De rechtbank baseert dit oordeel op het volgende.

4.4.
[verzoeker] heeft over de gebeurtenissen op het veld het volgende naar voren gebracht:

Toen [verzoeker] de bal kreeg toegespeeld van een teamgenoot bevond hij zich aan de rechter zijlijn, een aantal meter over de middenlijn op de helft van de tegenstander. Het gezicht van [verzoeker] was naar de goal van de tegenstander gericht. [verzoeker] nam met zijn rechtervoet de hoge bal aan, waardoor hij op dat moment met zijn volle gewicht op zijn linker standbeen leunde. [verweerder] kwam op volle snelheid aan gesprint (vanuit [verzoeker(-s)] perspectief bezien) van links schuin van achteren en zette vervolgens met gestrekt been een zogeheten ‘vliegende tackle in’. [verzoeker] bevond zich op dat moment tussen de bal en de van linksachter komende [verweerder] . De vliegende tackle werd ingezet vanuit het midden van het veld in de richting van de zijlijn. De vliegende tackle raakte [verzoeker] vol op zijn (stand-) en onderbeen.

[verweerder] heeft daarover het volgende naar voren gebracht:

[verzoeker] werd aangespeeld nabij de middencirkel aan de (vanuit het doel van [voetbalvereniging 2] gezien) linkerzijde van het veld. [verweerder] stond op een paar meter afstand van [verzoeker] . [verweerder] zette na enkele passen een sliding in de richting van [verzoeker] in. [verzoeker] had de bal aan zijn rechtervoet. [verweerder] liep met een hoek van 90 graden op de looplijn van [verzoeker] . Op het moment dat [verzoeker] de bal nog aan zijn voet had, zette [verweerder] met zijn linkerbeen de sliding rechts van [verzoeker] in. Het betrof een rechttoe rechtaan sliding, waarbij [verweerder] steeds contact met de grond had en de noppen van de schoenen naar beneden waren gericht. Toen [verzoeker] de bal speelde kon [verweerder] zijn sliding niet meer stoppen. Om de vaart eruit te krijgen heeft [verweerder] zijn linker been ingetrokken, waardoor hij naar zijn rug draaide. Door het intrekken van het linkerbeen is [verzoeker] door de rechterknie van [verweerder] geraakt.

4.5.
[verzoeker] en [verweerder] verschillen dus op essentiële punten van mening: de positie van [verzoeker] ten opzichte van [verweerder] , de richting waaruit [verweerder] op [verzoeker] is toegerend en de aard en intensiteit van de van de gemaakte sliding of tackle. [verzoeker] heeft een groot aantal getuigenverklaringen overgelegd, maar ook uit deze verklaringen wordt niet duidelijk wat er precies is gebeurd. De verklaringen die afkomstig zijn van de spelers van [voetbalvereniging 1] ondersteunen in grote lijnen de visie van [verzoeker] dat [verweerder] een onverantwoorde en gevaarlijke tackle heeft uitgevoerd: In drie van deze zeven verklaringen worden woorden gebruikt die wijzen op de gestelde flying tackle: “flying tackle, “invliegen” “vliegende tackle”. In drie andere verklaringen wordt gesproken over: “volle snelheid, met gestrekt been”, “tackle met gestrekt been” en “sprintsnelheid met gestrekt been”. Eén verklaring geeft geen beschrijving van de gebeurtenis, omdat de betrokkene deze niet heeft kunnen zien. Daar tegenover staan de verklaringen die afkomstig zijn van de spelers van [voetbalvereniging 2] . Deze verklaringen ondersteunen de visie van [verweerder] dat hij een sliding heeft gemaakt die passend was voor de wedstrijdsituatie van dat moment. Geen van deze acht verklaringen noemt de term “flying tackle”. In twee verklaringen wordt vermeld dat dat [verweerder] in volle vaart aankwam sprinten en de sliding/tackle inzette, waarbij een van de twee opmerkt dat de timing niet goed was. In vier verklaringen is slechts vermeld dat [verweerder] een sliding maakte. Daarbij is in twee verklaringen vermeld dat de sliding te laat werd ingezet. Tenslotte vermelden twee spelers dat ze niet goed hebben kunnen zien wat er is gebeurd. De verklaringen van de spelers geven ook geen duidelijkheid over de stelling van [verzoeker] dat hij van achteren werd aangevallen en de tackle/sliding dus niet heeft kunnen zien aankomen.

4.6.
Verder is er een verklaring van de heer [B] van [voetbalvereniging 2] die tijdens de wedstrijd grensrechter was. [B] stond volgens zijn verklaring aan de zijlijn, op ongeveer vier meter afstand van de plek waar het incident plaatsvond. Het is aannemelijk dat hij het incident het beste heeft kunnen zien. Deze verklaring ondersteunt de weergave van [verweerder] van het incident en niet de visie van [verzoeker] dat de actie [verweerder] onverantwoordelijk en gevaarlijk was. [B] heeft verklaard dat [verzoeker] een beweging naar voren maakte op basis waarvan [verweerder] een sliding inzette waarin hij zijn linkerbeen uitstrekte, maar volgens [B] niet geheel gestrekt, en zijn rechterbeen gebogen had. Volgens [B] speelde [verzoeker] vlak daarna de bal naar voren, toen de sliding al was ingezet. Volgens [B] raakte [verweerder] het linker standbeen van [verzoeker] met zijn gebogen rechterbeen, waardoor [verzoeker] viel.

4.7.
Dat de verklaringen van de leden van [voetbalvereniging 2] en van de grensrechter zijn opgesteld in het kader van het voorgenomen beroep van [verweerder] tegen de beslissing van 28 mei 2014 van de tuchtcommissie, maakt op zichzelf niet dat aan deze verklaringen minder waarde toekomt dan aan de verklaringen die de spelers van [voetbalvereniging 1] hebben opgesteld. Zoals [verweerder] heeft opgemerkt hebben die verklaringen het bezwaar dat ze pas lange tijd na de wedstrijd in 2104 zijn opgesteld, in het kader van de aansprakelijkstelling van [verweerder] door [verzoeker] .

4.8.
Ter zitting heeft [verzoeker] naar voren gebracht dat hij zijn standpunt dat [verweerder] onrechtmatig heeft gehandeld vooral baseert op het oordeel van de tuchtrechter in de beslissing van 28 mei 2014. De rechtbank is echter van oordeel dat deze beslissing, zonder nader onderzoek naar de toedracht van het incident, niet als uitgangspunt kan worden genomen. Daarbij is het volgende van belang.

4.9.
Er is onduidelijkheid over de gebeurtenissen vlak na het incident en het moment waarop de scheidsrechter de rode kaart heeft uitgeschreven. [verzoeker] heeft daarover alleen gezegd dat de scheidsrechter naar hem toe kwam, toen hij schreeuwde van de pijn en dat de scheidsrechter [verweerder] een rode kaart heeft gegeven. [verweerder] heeft gezegd dat de scheidsrechter niet heeft gefloten voor een overtreding, dat het spel eerst gewoon doorging en dat de scheidsrechter naar [verzoeker] is gekomen, nadat [verweerder] hem had gewenkt. Dit komt overeen met de verklaring van [B] dat zowel hij als [verweerder] de scheidsrechter hebben gemaand de wedstrijd stil te leggen. Volgens [verweerder] heeft de scheidsrechter pas na de wedstrijd, bij het invullen van het wedstrijdformulier, de beslissing genomen om een rode kaart te geven. [verweerder] stelt dat deze rode kaart niet aan hem is getoond en hij wijst erop dat de teamleider van [voetbalvereniging 2] het door de scheidsrechter ingevulde wedstrijdformulier niet heeft ondertekend.

4.10.
De door [verweerder] en [B] geschetste gang van zaken roept twijfel op of de scheidsrechter tijdens de wedstrijd precies heeft gezien, of heeft kunnen zien, hoe het incident is gebeurd en wat de rol van [verweerder] daarin is geweest. Dit is wel van belang, omdat de scheidsrechter in alle door hem opgestelde rapporten (zie hiervoor in 2.2) een beschrijving heeft gegeven van de gedragingen van [verweerder] en de tuchtcommissie bij haar oordeel is uitgegaan van deze rapporten.

4.11.
De rechtbank heeft er ter zitting kennis van genomen dat [verweerder] beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Tuchtcommissie en dat het beroep tot op heden niet is behandeld. Uit een brief van de KNVB hierover volgt dat dit het gevolg is van een administratieve fout van de KNVB. Nog los van de hiervoor beschreven feitelijke toedrachtsvragen kan de rechtbank op grond het zojuist beschrevene de uitspraak van de Tuchtcommissie niet tot uitgangspunt nemen, omdat het beroep niet is behandeld en de uitkomst daarvan onzeker is, zo er al ooit zekerheid zal ontstaan.

4.12.
Het voorgaande leid tot de slotsom dat er te veel onduidelijkheid is over de toedracht van het ongeval, zodat de aansprakelijkheid niet kan worden vastgesteld. Daarvoor is nadere bewijslevering nodig, door het horen van getuigen. In het kader van de deelgeschilprocedure is daarvoor in beginsel geen ruimte. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding op dat uitgangspunt een uitzondering te maken. Dat betekent dat het verzoek moet worden afgewezen.

4.13.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

4.14.
[verzoeker] verzoekt, onder verwijzing naar de bij het verzoekschrift gevoegde specificatie, de kosten van dit deelgeschil te begroten uitgaande van een uurtarief van € 245,00, te vermeerderen met 5% kantoorkosten en 21% btw en van een tijdsbesteding van 12 uur voor het opstellen van het verzoekschrift en tijdsbesteding voor de zitting. [verweerder] voert aan dat het aantal bestede uren onredelijk is en dat er in de huidige tijd geen ruimte meer is voor vergoeding van kantoorkosten. Hij verwijst daarbij naar uitspraken van de rechtbank Den Haag van 12 februari 2018 ECLI:NL:RBDHA:2018:1402 en van 16 januari 2018 ECLI:NL:RBDHA:2018:4865.

4.15.
De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide, redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de rechtbank worden begroot op 15 uren x € 245 inclusief BTW, dus op € 4,446,75 te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 291,00. De rechtbank wijst de vergoeding van kantoorkosten af. [verzoeker] is niet ingegaan op het verweer dat daarvoor geen ruimte meer voor is en hij heeft deze kosten ook niet onderbouwd.

4.16.
Omdat de aansprakelijkheid niet is komen vast te staan, zal de rechtbank de kosten slechts begroten en niet een veroordeling tot betaling daarvan uitspreken. ECLI:NL:RBMNE:2018:5702