Overslaan en naar de inhoud gaan

RBUTR 100299 aansprakelijkheid in het betaald voetbal; keeper komt met (nagenoeg) gestrekt been uit en blesseert aanvaller

RBUTR 100299 aansprakelijkheid in het betaald voetbal; keeper komt met (nagenoeg) gestrekt been uit en blesseert aanvaller

2 De verdere beoordeling van het geschil
2.1

De deskundigen hebben de door de rechtbank in het vonnis van 27 augustus 1997 in punt 2.2 gestelde vragen in het rapport beantwoord. Uit het rapport blijkt dat de deskundigen als uitgangspunt voor hun bericht hebben genomen het volledige procesdossier in deze zaak alsmede de videoband met daarop uitvoerig en in vertraagde vorm weergegeven het incident tijdens de wedstrijd [wedstrijd] van [1987] . De rechtbank merkt op, in aansluiting op hetgeen zij in 2.7 van de beslissing van 29 oktober 1997 heeft overwogen, dat zij haar oordeel zal baseren op het deskundigenbericht en geen termen aanwezig acht, mede gelet op de verantwoording die de deskundigen van hun onderzoek hebben gegeven, om (een) andere deskundige(n) te benoemen. In zoverre zal het verweer van gedaagden dan ook niet worden gehonoreerd.

2.2 De deskundigen hebben (als antwoord op vraag 1) geconcludeerd "dat zij de gedragingen van [gedaagde sub 2] een zeer ernstige overtreding van de spelregels achten, omdat [gedaagde sub 2] op geen enkele wijze probeerde de bal te spelen en daarom zijn extreem gevaarlijke actie enkel was gericht op het opzettelijk raken van de tegenstander." Daarbij hebben de deskundigen van doorslaggevend belang geacht "het moment van het spelen van de bal door [eiser] in samenhang met de positie van [gedaagde sub 2] op dat moment. [gedaagde sub 2] bevond zich op dat moment nog in staande positie op ongeveer vijf à zes meter van [eiser] vandaan. Door zich met volle snelheid in horizontale vorm met de benen vooruit, waarvan het linkerbeen (nagenoeg) gestrekt, in de richting van de trappende [eiser] te werpen, wist [gedaagde sub 2] , althans behoorde hij als professionele voetballer te weten, dat hij [eiser] zeer ernstig kon blesseren."

2.3 Deze conclusie van de deskundigen kan de rechtbank volgen en zij maakt die dan ook tot de hare. [eiser] heeft de conclusie van de deskundigen niet betwist. Voorzover gedaagden dienaangaande bezwaren hebben aangevoerd overweegt de rechtbank als volgt. Het standpunt van gedaagden dat de deskundigen zich een zelfstandig oordeel hadden moeten vormen over de precieze feitelijke toedracht van het incident en uit hun eigen oordeel over de feiten een conclusie hadden moeten trekken is onjuist. Gedaagden miskennen dat de rechtbank reeds in 8.1 en, na kritiek van gedaagden omtrent hetgeen de rechtbank na waarneming van de videobeelden zou hebben geconstateerd, in 8.4 van het tussenvonnis van 31 augustus 1994 een oordeel omtrent de toedracht van het incident heeft gegeven en dat de rechtbank vervolgens aan de deskundigen uitsluitend de vraag heeft voorgelegd of die toedracht een ernstige overtreding van de spelregels is.

2.4 Het bezwaar van gedaagden dat de deskundigen niet hebben gemotiveerd waarom [gedaagde sub 2] op geen enkele wijze de bal probeerde te spelen en waarom zijn actie enkel gericht was op het opzettelijk raken van de tegenstander berust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste lezing van de conclusie van de deskundigen. In de hierboven onder 2.2 weergegeven tekst, te beginnen met "het moment" tot en met "blesseren" zit immers de motivering van de deskundigen begrepen. Bovendien hebben de deskundigen geconcludeerd dat [gedaagde sub 2] ruimte genoeg had om [eiser] op een andere wijze te blokkeren en dat hij zijn linkerbeen had kunnen terugtrekken. Weliswaar hebben gedaagden aangevoerd dat het linkerbeen van [gedaagde sub 2] niet was gestrekt toen hij in aanraking kwam met het linkerbeen van [eiser] , doch de rechtbank heeft dit kritiekpunt van gedaagden reeds in 8.3 van het vonnis van 31 augustus 1994 verworpen en zal dit verweer thans dan ook passeren.

De opmerking van gedaagden dat [gedaagde sub 2] zich zo breed mogelijk heeft willen maken door gelijktijdig (i) met zijn rechter been over de grond naar [eiser] te glijden, (ii) zich op zijn zij op de grond te laten vallen en (iii) een afwerende beweging met zijn linker arm en linker hand tegenover [eiser] te maken overtuigt de rechtbank niet in het licht van hetgeen de deskundigen omtrent "het zich breed maken" naar voren hebben gebracht. Volgens de deskundigen komt/glijdt immers een keeper, wanneer deze zich breed maakt, niet met de benen recht vooruit op de tegenstander in, doch werpt hij zich doorgaans met zijn armen/handen vooruit gestoken in zijn volle lichaamsbreedte vóór de bal/tegenstander waardoor het risico op letsel bij de tegenstander aanzienlijk wordt beperkt. Dit standpunt van de deskundigen hebben gedaagden op zichzelf niet weersproken.

2.5 Gedaagden voeren aan dat de deskundigen een onjuiste waarde hebben toegekend aan de invloed van het linkerbeen van [gedaagde sub 2] , nu in de visie van gedaagden het linker been van [gedaagde sub 2] half dan wel geheel ingetrokken was op het moment van de botsing met [eiser] en verder uit de videobeelden blijkt dat de rechterschoen van [gedaagde sub 2] de linker voet van [eiser] blokkeerde zodat daardoor de blessure is ontstaan.

Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank reeds in de laatste zin van 8.1 (en in 8.3) van het vonnis van 31 augustus 1994 heeft geoordeeld, wordt dit verweer verworpen.

2.6

Op de vraag (2) welke straf of machtsmiddel de scheidsrechter respectievelijk (3) welke tuchtrechtelijke straf de tuchtcommissie in 1987 [gedaagde sub 2] voor deze gedragingen had kunnen opleggen hebben de deskundigen geantwoord een rode kaart respectievelijk een maximale straf van een uitsluiting van acht wedstrijden. Weliswaar hebben gedaagden (opnieuw) aangevoerd dat de officials (de scheidsrechter, de KNVB-waarnemer, de twee grensrechters) geen overtreding hebben vastgesteld en gerapporteerd en mitsdien dit antwoord van de deskundigen onjuist is, doch ook dit verweer treft geen doel. Ook op dit punt verwijst de rechtbank naar hetgeen zij reeds in 8.12 van het vonnis van 31 augustus 1994 heeft overwogen. overigens kan de opmerking van gedaagden dat ervan uitgegaan moet worden dat de scheidsrechter het ongeval moet hebben waargenomen, nu deze nooit heeft verklaard dat hij het ongeval tussen [gedaagde sub 2] en [eiser] niet heeft gezien niet worden aanvaard. De scheidsrechter heeft immers verklaard in het stuk dat [eiser] als productie bij akte houdende uitlating tevens overlegging van een productie heeft overgelegd - waarvan de inhoud door gedaagden op zichzelf niet is betwist - dat hij een slechte(re) positie voor de beoordeling van de overtreding had en dat hij na het zien van de videobeelden tot de conclusie komt dat hij een rode kaart zou hebben gegeven.

2.7 De deskundigen hebben ontkennend geantwoord op de vraag (4) of [eiser] de gedragingen van [gedaagde sub 2] , gelet op de wijze waarop de professionele voetbalsport binnen Nederland wordt beoefend, had kunnen verwachten. Daartoe hebben zij het volgende aangevoerd: "In Nederland wordt op deze wijze de professionele voetbalsport niet beoefend. Een speler hoeft van een keeper niet te verwachten dat deze (zo lang) na het spelen van de bal met een (nagenoeg) gestrekt been op hem doortrapt/doorglijdt. Het voorgaande klemt te meer nu [gedaagde sub 2] op het moment van het spelen van de bal door [eiser] nog voldoende alternatieve middelen tot zijn beschikkig had om [eiser] te blokkeren: [gedaagde sub 2] had

zich op een minder gevaarzettende wijze breed kunnen maken, hij had gewoonweg door kunnen lopen om tegen [eiser] ·op te botsen (body-check) en hij had (na het spelen van de bal) [eiser] gewoonweg kunnen ontwijken." Ook deze conclusie maakt de rechtbank tot de hare.

Daarbij merkt de rechtbank op dat het standpunt van gedaagden dat de deskundigen ten onrechte zijn ingegaan op de subjectieve beleving van [eiser] betreffende de actie van [gedaagde sub 2] als onjuist moet worden verworpen.

Het berust, gelet op het hiervoor weergegeven citaat uit het rapport, kennelijk op een onjuiste en/of onvolledige lezing van het antwoord van de deskundigen.

2.8 Als antwoord op vraag 5 hebben de deskundigen geconcludeerd dat de gedragingen van [gedaagde sub 2] abnormaal gevaarlijk zijn, aangezien het hier niet ging om het in het leven roepen van een gevaar dat eigen is aan de professioneel beoefende voetbalsport en dat de deelnemers aan de sport over en weer van elkaar te verwachten hebben, maar om een gevaar dat zich bij de professionele voetbalsport, als zij normaal wordt beoefend, niet zal voordoen. Volgens de deskundigen is de kans op de blessure van [eiser] door de gewelddadige handeling van [gedaagde sub 2] in het leven geroepen en had [eiser] de bijzonder gevaarlijke actie van [gedaagde sub 2] niet hoeven te verwachten. De rechtbank neemt ook deze conclusie over en verwijst voor wat betreft het verweer van gedaagden naar hetgeen hiervoor reeds onder 2.3 tot en met 2.7 is overwogen.

2.9 Al het vorenoverwogene brengt de rechtbank, in aansluiting op punt 8.13 van het vonnis van 31 augustus 1994, tot de slotsom dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Dat betekent dat [gedaagde sub 2] en dientengevolge ook de Stichting op de voet van artikel 1403 (oud) BW in beginsel aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] door de handelwijze van [gedaagde sub 2] heeft geleden. De vordering is dus toewijsbaar evenals de door [eiser] gevorderde - door gedaagden niet weersproken - wettelijke rente.

2.10 Gedaagden zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, de kosten van de deskundigen daaronder begrepen. ECLI:NL:RBUTR:1999:3